Toegewijd aan Handel, industrie en Gemeentebelangen.
Jttvter vsn Schoenwerk
VERLOREN SPEL
■■■■imaii Et n
Aannemer. Waalwijk.
EERSTE BLAD.
A. deRooij-Bourgonjen
FEUILLETON
JNOORD-BR. \BAND'
ZATERDAQ 30 JUNI 1923.
46e JAARGANG.
NUMMER 56 J
WAALWLTKSGHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN.
Telefoon No. 88 Tnlegr,-Adre»ECHO.
2>it nummer bestaat uit 2)rie
Bladen
definitie! vaststaat, hiervoor wordt aan
genomen de waarde, waarnaar de
zekerheid wordt berekend, tegen welke
de partij met toepassing van art. 10
dier wet ten genoegen van den ont
in eene door Onzen Minister te be
palen verhouding staat
2. Het bepaalde het vorig lid
geldt niet ten aanziet: van hem, die
ten genoegen van Onzen Minister aan-
ÜS.«rder InSSn toTorfM toont reeds sedert hei jaar 1913 zoo-
uppI mnopliik aereoeld en hoofdzakelnk
Verkrijgbaar bij
BAARDWIJK. 22310
Voorwaarden
voor den Invoer, Indien een
verbod is uitgevaardigd.
Afgekondigd is in Staatsblad no. 298,
houdende het Kon. Besluit van den
25sten Juni 1923, tot vaststelling van
de voorwaarden, bedoeld in artikel 2
der wet van 5 Mei 1923, tot tijdelijke
beperking van 'den invoer van schoen
werk.
Hierbij wordt bepaald, dat, bijaldien
de invoer van schoenwerk door Ons
zal zijn verboden, invoer slechts zal
kunnen worden toegestaan onder de
navolgende voorwaarden
Art. 1. 1. De in dit besluit voor
komende uitdrukking „schoenwerk'
heeft dezelfde beteekenis als die zij
heett in de wet van 5 Mei 1923 tot
tijdelijke beperking van den invoer van
schoenwerk (Staatsblad no. 186).
2, In dit besluit wordt verstaan onder:
a „Onze Minister", de Minister van
Arbeid, Handel en Nijverheid;
b „waarde", de waarde volgens 6o.
van art. 120 der Algemeene Wet van
26 Augustus 1822 (Staatsblad no. 38),
zooals dit laatstelijk is gewijzigd bij
art. XV der Wet van 31 December
1920 (Staatsblad no. 977), met dien
verstande, dat, wanneer in geval van
geschil de waarde volgens de Waarde-
wet 1906 (Staatsblad no 216), nog niet
ontslagen
c. „invoer", invoer in het vrije ver-
Art. 2. 1. Aan hem, wiens handels
zaak in het handelsregister is inge
schreven en die blijkens deze inschrij
ving het bedrijf van handelaar in
schoenen uitoefent, kan op daartoe
door hem gedane aanvrage over een
bepaald tijdvak invoer van schoenwerk
worden toegestaan hoogstens tot een
waarde, gelijkstaande aan ten minste
een vierde van het gemiddeld bedrag,
waarvoor door hem in het overeen
komstig tijdvak van elk der jaren 1920,
1921 en 1922 en ten hoogste een
vierde van het bedrag waarvoor door
hem in het overeenkomstig tijdvak van
het jaar 1922 aan schoenwerk werd
ingevoerd.
2 Onze Minister kan bepalen, dat
van het in het vorig lid bedoelde be
drag niet meer dan de helft zal kunnen
worden toegestaan:
a hetzij voor invoer van schoen
werk, waarvan het bovenstuk grooten-
deels van leder is vervaardigd
b. hetzij voor invoer van ander
schoenwerk
c. hetzij voor invoer van beide
soorten van schoenwerk, onder a en
b bedoeld
Art. 3. 1 Invoer van schoenwerk,
waarvan het bovenstuk grootendeels
van leder is vervaardigd, kan, naar
den in het vorig artikel genoemden
maatstaf, slechts worden toegestaan
aan hem, die aantoont telkens op een
tijdstip, vallende na het in werking
treden van het verbod van invoer,
schoenwerk van een in Nederland ge-
vestigden schoenfabrikant en van bin-
nenlandsch fabrikaat te hebben be
trokken, of, zoolang na dit in werking
treden nog geen twee maanden zijn
verloopen, te hebben besteld en in het
laatste geval verklaart te zullen aan
vaarden, tot eene waarde, welke tot
die van het in te voeren schoenwerk
veel mogelijk geregeld en hoofdzakelijk
handel te drijven in buitenlaridsche
schoenen.
3. Onze Minister kan van de voor
waarde, bedoeld in het eerste lid,
vrijstelling verleenen, indien te zijnen
genoegen wordt aangetoond, dat door
omstandigheden onafhankelijk van den
wil van hem, die schoenwerk wenscht
in te voeren, de vervulling der voor
waarde niet mogelijk is.
Art. 4 1. Hij, die schoenwerk wenscht i k der jafen ]920( ,921
in te voeren, dient daartoe een door jg22 ingevoerde schoenwerk.
hemzeli of zijn gemachtigde onder- mode| der aanvrage wordt
teekende schriftelijke ®f^raag om Qnzen Minjster vastgesteld.
vergunning in bij linzen Minister, j aanvrage moet, ten
houdende opgave van het tijdvak, genoe'genVan Onzen Minister,vergezeld
waarover vergunning tot mvoer f |aan ?an de noodige bewijsstukken en
vraagd wordt, van de waarde, de soor ripr{eej{ende verklaringen, om tot
SPECIAAL ADRES VOOR:
Granietwerken, Terrazzo vloeren, Aanrechten,
Gootsteen, Dorpels enz.
INRICHTING VOOR HOUTGRANIET-VLOEREN.
Alles met volle garantie. 30371
en het land van oorsprong van net in d{ dat de in de artikelen
te voeren schoenwerk, zoomede van 9 en 3 gestelde voorwaarden zijn na-
de waarde van het in het oveieen-1 "kome)°
2 Zoolang aan het in het vorig lid
bepaalde niet is voldaan, wordt de
aanvrage ter staving waarvan deze
bewijsstukken en verklaringen moeten
dienen, niet in behandeling genomen.
Art 6. 1. Op de aanvrage wordt
door Onzen Minister beslist 5 de ver
gunning tot invoer wordt door of van
wege dezen schriftelijk verleend en
gesteld ten name van den aanvrager.
2 Het model der vergunning wordt
door Onzen Minister vastgesteld.
Art. 7 1. Ter bestrijding van kosten
aan het verleenen eener vergunning
verbonden, kan bij de aangifte ten
invoer een door Onzen Minister te
bepalen bedrag worden geheven van
ten hoogste 2 pCt. der waarde van het
in die aangifte begrepen schoenwerk.
2 In geval van geschil omtrent de
waarde wordt het schoenwerk niet
vrijgegeven dan na bijbetaling van of
zekerheidsstelling voor het te min
geheven bedrag,
3. De aangifte moet voor schoen
werk desgevorderd afzonderlijk worden
gedaan.
12)
DOOD. ERVARING STERK.
Art. 8. 1. De vergunning iszonder
door of vanwege Onzen Minister te
verleenen schriftelijke toestemming niet
voor overdracht vatbaar.
2. De vergunning is geldig gedu
rende het tijdvak, voor welke zij werd
verleend.
3. Indien de houder eener vergun
ning ten genoegen van Onzen Minister
aantoont, dat hij daarvan ten gevolge
van omstandigheden onafhankelijk van
zijn wil niet tijdig heeft kunnen ge
bruik maken, kan de geldigheidsduur
dier vergunning door Onzen Minister,
hetzij ineens, hetzij in termijnen met
ten hoogste drie maanden worden
verlengd.
Art. 9. 1. Onze Minister is bevoegd
van hem, die schoenwerk wenscht in
te voeren, het stellen eener bankga
rantie of andere zekerheid tot een door
Onzen Minister te bepalen bedrag te
vorderen ten aanzien waarvan de be
langhebbende eene verklaring ondertee
kent, waarin hij Onzen Minister de
bevoegdheid geeft om, wanneer naar
het oordeel van dezen de voorwaarden,
waarop de invoer wordt toegestaan
niet behoorlijk zijn nagekomen, tot ge-
heele of gedeeltelijke verbeurdverkla
ring der gestelde zekerheid over te
gaan.
2. De modellen der bescheiden, be-
noodigd voor de nakoming van het
bepaalde in het vorig lid, worden door
Onzen Minister vastgesteld.
Art. 10. 1 De invoer wordt toege
staan op vertoon van de daarvoor
-iri trtlLRUnU JVI IUMI >M". rr-in
De Echo van het Zuiden
Waalwijfesclie
Courant
DU blad reweMJat
WOHJN8DAG EN ZATÏBDAG.
AbonnenientaprlJ» per 8 maande» 1 1JI&.
Franco per poat door liet geheele rijk 1.40.
Brieve», Ingezonden stukken, gelden
franco te «enden aan den Uitgever.
ÜJköATa
Prijs der Advertent!»»
20 cent per regel; minimum 1.50.
Reclames 40 cent per regel.
Bij] contract flink rabat.
AdvertentlCn moeten Woensdag en Vrijdag
de» morgens om uiterlijk 9 aar In ona bealt
«ljn.
_'„,&éS>Afesi»aA4.ati Aanaws.aAAAAAa e ,a
m/v.J.GRUNO GRONINGEN
sssisi»»»»»y»v»»»vvvvsvv.
keer.
win „De Echo van het Zuiden".
Naar bet Dnitsch door H. Fr.
I. den Tenting# leiier.
MAATSCHAPPIJ VAK VERZEKERING 0? HET LEVEN
((jtTrp/N WAA LW U K.
„Hebt gij den winkelier overgehaald om
ons te borgen?"
,Neen, dat zou mij niet mogelijk zijr. ge
weest," zeide de jonge vrouw hoofdschud
dend „daar voor is de man veei te bard-
vochtig. Hij houdt mij voor eene bedrieg
ster. Maar onze huisvrouw stelt vertrouwen
in uwe schilderij en leende mij twee shilling.
Zie welk een rijk maal wij zullen hebben
Zij begon den inhoud van den korf vlug
uit te pakken. Hier is koffie, melk, brood
en een stukje ham. Verder een bos hout om
koffie te kunnen koken, benevens nog oeni-
ge eieren voor u, omdat gij daar zoo van
houdt. En nu aan het werk."
Zo stapelde het hout op in den haard en
stak het aan. Terwijl het water hing te ko
ken dekte zij de armoedige tafel en fladder
de als eene zonnestraal rond, zoodat nie
mand zou hebben kunnen vermoeden hoe
flauw en hongerig zij zich gevoelde en met
welke zorg en angst zij de toekomst tege
moet zag.
„Voor 't ontbijt is alzoo gezorgd", sprak
Ralph op een toon, zwevende tusschen opge
ruimdheid en bitterheid. Ik begon al bang
te worden dat wij ook heden wederom zou
den moeten vasten evenals gisteren."
Op ern-stigen toon antwoordde de jonge
vrouw. „Ralph, ik geloof dat ik wel mti
zieklessien zoude kunnen krjjgenge weet
ik heb goede aanbevelingen. Ik wil niet zoo
geheel en al van u afhangen. O ij waart niet
gewoon te werken. Ik vrees dat wfl zeer
verkeerd gehandeld hebben met te trouwen.'
Wat hadden wij dan moeten doen",
vroeg Ralph Bome. „Ik konde niet zien dat
gij u dood werktet, Lilly, als eenige zorg
vuldigheid u redden kon. Gij moest in allo
mogelijk weer uitgaan en liadt zoo licht
de vliegende tering gekregen.
Ik hoopte in staat te zijn u te onderhou
den, maar ik ben niets meer dan een on
bruikbaar mensch. Ik meende talent te heb
ben maar het was niets dan waardelooze
schijn. Ik heb mijne opleiding aan de hoo-
gesehool genoten en zou nu tevreden zijn
met een plaats als klerk. Ik zou wel stee-
nen willen gaan kloppen, maar ik ben daar
voor te zwak. O Lilly, mijn arm klein vrouw
tje wat zal er van ons worden?"
Lilly Borne naderde haren jongen man
zij legde hare wang tegen de zijne en streel
de teeder zijne band, toen zij zeide
„Ik, Ralph, ben nutteloos en onbruikbaar.
Gij hadt een rijke vrouw moeten trouwen,
in plaats van een arme, kleine muziekoncler-
wijzeres. Ik vrees dat gij mij eenmaal in
uw binnenste verwijten zult mij gehuwd te
hebben. Nu. wees maar niet boos, mijn jon
gen. Ik meen het niet ernstig. Ik weet dat
gij nooit berouw zult hebben over ons hu
welijk, wat er ook gebeure.
Zij liefkoosde hem teeder, en ging toen
weder vlug naar den haard, om naar het
ontbijt om te zien.
De koffie was gezet, het brood geroos
terd de jonge vrouw schonk twee tassen
vol en riep haren echtgenoot.
Ralph zette zich aan tafel en Lilly bedien
de; zij was vroolijk en opgeruimd, dat hij
zelf daardoor opgewekter werd.
„Maar toen. liet lekkere ontbijt afgeloopen
was, werd hij weder ernstig en neerslach
tig. en zat zwijgend op zijn stoel met bet
hoofd in de handen, ter wij I zij bet tafelge
reedschap waschte en het overschot van den
maaltijd opborg.
Toen dit was afgeloopen ging zij naar
hem toe, zette zich aan zijne voeten, trok
de handen van zijn gezicht weg en fluister
de:
„Ralph, is uw vader rijk?"
„Hij heeft een inkomen van drie a vier
honderd pond per jaar dat is alles," ant
woordde Ralph. „Waarom vraagt gy dit?"
„Zou hij ons niet een weinig kunnen hel
pen ais hij wilde?" vroeg Lilly. ..Ik heb
geen bloedverwanten, tot wie Ik mij kan
wenden. Wel heb ik een oudtante, die een
zeer rijken man getrouwd heeft en ik ge
loof dat zij in Londen woont: maar ik weet
niet. eens haren naamen daar zij misschien
nooit van mij gehoord heeft kan ik noch
haar schrijven, noch tot haar gaan. IV e
zullen nwen vader verzoeken ons bij te
staan."
1 „Dat zou vergeefsche moeite zijn." onder
brak Ralph haar bijna woest. „Mijn vader
is een ellendige gierigaard val mij niet
in de rede, Lilly! Ik zeg de waarheid al is
hij mijn vader. Ik dank den hemel, dat ik
meer op mijne moeder gelijk. Mijn vader
weet niet dat wij gehuwd zijn, en ik durf
het hem niet zeggen. Als ik iemand ter we
reld vrees, dart is het mijn vader."
I „Maar uw vader moet toch ééns te weten
komen dat wij getrouwd zijn." hernam de
jonge vrouw.
„Gij doet mij vreezen dat wij onrecht de-
Oen met een huwelijk aan te gaan. Wij zijn
te jong en ik was te arm. Nooit zal hij het
mij vergeven en nooit zat hij mij als z\ine
dochter erkennen. Mijne familie is zeer on
beduidend en de uwe voornaam Aan dit
alles zuilen de lieden denken en u om uw
ongepast en slecht huwelijk met minachting
behandelen. O Ralph, wat zou het goed voor
ons zijn als wij lief gebeurde ongedaan
konden maken."
1 „Spreek zoo niet, antwoordde Ralph, zijn
I jonge vrouw aan het hart drukkend. Gij
weet dat gij mijn alles, mijne gansche we
reld zijt en dat ik mij, niet bekommer om de
praatjes der mensehen. Als iets mij onge
lukkig maakt dan is het de gedachte dat ik
uw lot niet beter kan maken. Maar gij zult
zien. 't zal onders worden. Eene inwendige
stem zegt mij dit."
Zoo deed de jonge man moeite om zijne
vrouw te troosten, en terwijl hij weer ijve
rig zat te schilderen en zij eenig naaiwerk
verrichtte, vergaten zij voor een oogenblik
bun treurigen toestand.
In den loop van den dag kwam hun huis
waardin, die zich in dezen tijd van nood
eene ware vriendin betoonde, hen opzoeken
en verzocht het jonge paar 's avonds hij
haar thee te komen drinken.
Met vreugde namen zij de uitnocdiging
aan en na een rijk avondmaal zette Lilly
zich op verzoek der gastvrouw aan de piano
en begon te spelen en te zingen.
Zij had een heerlijke altstem en speelde
met groote kunstvaardigheid de oude vrouw
en haar man luisterden met stomme bewon
dering.
Ook Ralph zat sprakeloos en beschouwde
haar nadenkend, alle mogelijke plannen ont
werpend voor de toekomst en zich vast
voornemende dat, wat hij zelf ook ooit te
lijden mocht hebben zij ten minste geen
jammer en ellende zoude leeren kennen.
De avond verliep zeer genoegelyk, en de
volgende morgen kwam, de morgen waarop
voor hen beiden eerst de vreeselijkste strijd
en kwelling een aanvang zou nemen.
Het jonge paar zat bijeen en besprak een
groote menigte onuitvoerbare plannen, toen
men onder aan de huisdeur "den brievenbe
steller hoorde kloppen.
Eene plotselinge hoop doortrilde hen.
Ademloos luisterden zij en niet te ver
geefs want men hoorde den zwaren tred
der dienstbode en een oogenblik daarna
trad deze met een brief binnen.
Toen zij weder weg was opende Ralph
den brief en zij lazen hem gezamelijk.
Hij was verzonden uit het dorp Rook-
ham en geschreven door Digby Borne. Hij
bevatte alleen de mededeeling dat Digby
Borne zich met, zijn zoon wenschte te ver
zoenen dat hij een middel gevonden had
om hem rijk te maken en dat hij zijnen zoon
verzocht om spoedig over te komen en dat
Digby Borne hoopte dat zijn zoon zicli naar
den wil zijns vaders zon schikken.
Tusschen de vouwen van den brief zat
een tienponds banknoot.
„Gij zult natuurlijk gaanriep de jonge
vrouw opgèwekt."
„Ik zou wel willen weten wat bij vóór
lieeft, mompelde Ralph besluiteloos."
..Hij is uw vader, liefste, en gij moet
gaan," hernam Lilly. „Ga om mijnentwille;
ik bid u voldoe aan zijnen wenscb. Ik ben
overtuigd dat uw vader niet onbillijk zai
zijn. Zeg, dat gij gaan zultRalph aarzel
de. Hij wist dat hij tegenover zijn vader
een lafaard was zonder eigen wil, zelfs al
werd bij aangezet tot een handeling, die
hem later moest berouwen.
Toch stemde hij er eindelijk in toe naar
zijn vader te gaan en een uur later gaf bij
aan zijn vrouw het grootste gedeelte van t
ontvangen geld en vertrok.
Op het. laatste oogenblik echter maakte
een schrikkelijk voorgevoel zich van hem
meester. Nog eens keerde hij terug om het
stralend gezichtje, dat hij zoo innig bemin
de. hartstochtelijk te kussen. Daarna ver
liet hy met een beklemd hart het huis, om
zich naar bet station te begeven.
Ralph's hart werd hoe langer hoe meer
beklemd, en de vrees, die zich van hem had
meester gemaakt, nam steeds toe, terwijl hij
met den sneltrein de reis naar Canterbury
maakte. Hij zat. by het portier, en vier of
vijf reizigers waren met hem in de coupé
maar liij gevoelde zich even eenzaam alsof
niemand bij hem gezeten had.
Zijn reisgezellen praatten, lachten en
schertsten met elkander, terwijl hij door het
raampje naar het landschap keek en de ar
moede en ontberingen bedacht, die hem en
zijn jonge vrouw te wachten stonden.
„Als het mij alleen betrof." dacht hij vol
bitterheid, „dan zou ik het kunnen verdra
gen maar het valt mij zoo zwaar Lilly te
zien lijdenen ik weet dat zij lijdt, ofschoon
zij zich moedig en opgeruimd toont. Mijn
arm, klein vrouwtje. Ach welke plaats neem
ik in in deze wereld van vroolijke lediggan-
gers en menschen die zwaar arbeiden. Ik
ben noch het een noch het ander. Wat zal
het einde van dit alles zijn?
Afgunstig beschouwde hy eenige werk
lieden bezig aan een gebouw waarlangs de
trein vloog, 't Waren ruwe, onwetende, doch
sterke, krachtvolle mannen, en er waren
ook jongens en meisjes va» jeugdigen leef
tijd, die vlijtig voor een karig loon arbeid
den maar zij werkten allen en zagen er
uit alsof zij met hun lot tevreden waren.
(Word t vervolgd)