Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen w$r' FëüILLETO EERSTE BLAD. Arts en Kwakzalver. „NOORD-BRABAND" NUMMER 30 ZATERDAG 12 APRIL 1924 UITGAVE: WAALWIJKSCHB STOOMDRUKKERIJ ANTGON TIELEN. Telefoon No. 38. Telegr.-AdresECHO. 2)it nummer bestaat uit 1wee Bladen Wanneer men bovenstaande titel leest, zal men allicht denken: behoort derge lijk onderwerp wel thuis in een nieuws blad, beter toch ware dit geplaatst in een vakblad. Op 't eerste gezicht moge dit juist lijken, we geven het toe, maar dit artikel, dat we aantroffen in het Maandblad voor de Kwakzalverij" leek ons van zoo groot algemeen belang dat we 't hier over nemen en ieder aanraden het met den noodige ernst te lezen. Men zal dan een geheel anderen kijk krijgen op vele zaken, die velen tot dusverre geheel verkeerd inzagen. Menigmaal hoort men van ontwikkelde menschen, een enkele maal zelfs van geneesheeren, de vermaningbestrijdt den kwakzalver niet al te zeer, immers het kennen en kunnen van den ge neesheer is zoo beperkt. Laat ons zien of deze vermaning waard is opgevolgd te worden. Wat kan de zieke, die geen genees_ heer ontbiedt, van dezen verwachten? Kan hij de zekerheid hebben, dat hi door het roepen van een ernstig ge neesheer zijne genezing zal verkrijgen Hierop moet het antwoord ontkennend luiden. De zieke kan met recht van den geneesheer verwachten, dat hi. hem nauwkeurig zal onderzoeken en daarna zal overwegen wat hij den lijder zal voorschrijven. Het onderzoek moet, het spreekt van zelve, geschieden met de hulpmiddelen die den geneeskundige ten dienste staan. Deze middelen zijn wel is waar tegenwoordig vele, en nog steeds worden nieuwe hulpbronnen ontdekt, die den geneesheer in staat stellen het onderzoek van den patiënt nauwkeuriger uit te voeren. Toch laten zij in sommige gevallen in den steek en is het niet mogelijk den aard van het lijden vast te stellen In andere gevallen weer is het niet mogelijk direct de ziekteoorzaak te ontdekken, doch is daarvoor noodig een herhaald onderzoek, een nauw keurige observatie van verschillende functies van het zieke lichaam. De gang van de lichaamstemperatuur, iet onderzoek van de uitwerpselen en dergelijke kunnen hierbij van groot nut zijn. Doch ook wanneer het gelukt is den aard van het lijden met zekerheid vast te stellen, zijn de geneesheeren niet steeds in staat genezing te brengen. Jij de zg. ongeneeslijken zal men zich moeten bepalen tot het aanwenden van )alliatieven, men zal de hinderlijke verschijnselen door het toedienen van medicamenten zooveel mogelijk moeten opheffen. Is de ziekte vastgesteld, dan begint de behandeling en zal de geneesheer een keus hebben te doen uit de vele en veterlei middelen die hem tenuienste staan. In vroeger tijden gold als het voornaamste werk, dat de geneesheer bij dit deel van zijn taak heeft te ver vullen, het voorschrijven van een drankje, van pillen of poeders. Dit is grootendeels veranderd. Wel zijn er nog verschillende ziekten, die men uitsluitend door het innemen van medicijnen met succes kan bestrijden, in het overgroote deel der gevallen zoekt men het zwaartepunt der behan deling tegenwoordig elders. Men heelt in de eerste plaats geleerd dat de natuur zelve de beste heelmeester is en het komt er dus op aan, de om standigheden zoodanig te maken, dat de natuur bij dit werk goed wordt ondersteund en dat aan de andere zijde, die omstandigheden, die hetge- nezingswerk in den weg staan, worden verwijderd. Men kan dit doel bereiken eerstens door het toepassen ven ge neesmiddelen en geneesmethoden, tweedens door te zorgen voor eene *oede hygiënische verpleging. Bij het toepassen van geneesmid delen en geneesmethoden heeft zich de goede geneesheer niet vooruit een systeem of een middel te denken, volgens hetwelk of waarmede hij den zieke zal behandelen. Eerst aan het ziekbed, na onderzoek en eventueele observatie van den zieke, doet hij een keuze. Hij behandelt geen ziekten, maar wel zieken en zal in ieder geval bij de keuze van zijn middel, met de individualiteit van zijn lijder en met de wijze waarop deze op verschilende prikkels reageert, hebben rekening te houden. Bij dezelfde ziekte zal voor den eenen 2ieke b.v. koudwaterbe handehng worden voorgeschreven, waar voor een ander het gebruik van warm zal worden aanbevolen, terwijl in een derde geval de waterbehande ling als zijnde ongeschikt ter zijde zal worden gesteld. Zoo is het ook in vele opzichten met de regeling van het dieet. Ten slotte schrijft dan de geneesheer ook nog een drankje of poedertje voor, dikwijls als werkelijk op zich zelve genezing brengend, als een spe cifiek geneesmiddel tegen de kwaal. Dit is echter niet steeds mogelijk; dikwerf zal de geneesheer bij het van het geneesmiddel tevreden te stellen met voorschrijven zich hebben 30) (errcro) \WAALW U K. ERVARING DOOR middelen die de verschijnselen bestrij den en minder hinderlijk maken. Toch is ook dit een zeer belangrijk werk. Ik wil dit met een paar voorbeelden duidelijk maken. Wanneer iemand aan longontsteking lijdende is, dan moet hij door de geneeskracht der natuur en geholpen door onze middelen weer herstellen Een bepaald specifiek nwendig geneesmiddel bestaat voor deze ziekte niet. Lijdt nu deze zieke zooals dit gewoonlijk het geval is, aan sterk en hinderlijk hoesten, dan schrijven we hem een drank of poeders voor, in het algemeen medicamenten, waarvan bekend is, dat zij den hoest onderdrukken En dit is van zeer veel belang. Niet alleen besparen we daar mede onze zieken veel kwelling, maar we bevorderen zijn genezing, wij helpen de natuur, doordat de zieke, bevrijd als hij is van zijn hoesten, veel rustiger is, met name veel gemakke lijker en veel beter slaapt Het komt ook btj longontsteking voor, dat het hart door het ziekte proces zoo lijdt, dat er van deze zijde ernstig gevaar dreigt. Het komt er dan op aan, het hart tot betere werking aan te zetten zoolang als de schadelijke invloed van het longproces duurtzijn we over dezen tijd heen, dan doet het hart zijn werk van zelve weer. Met deze voorbeelden hebben wij dus aangetoond, dat. ook al bezitten we in bepaalde gevallen geen specifieke geneesmiddelen, wij toch vaak met de z.g. palliatieven groot nut kunnen stichten. En eindelijk is er nog een kleine groep van zieken die met goede hygiënisch diaetetische raadgeving al leen, heel goed te behandelen zouden zijn. Deze groep zou het drankje ge heel kunnen missen, ware het niet dat het op de meeste zieken een hoogst onaangenamen indruk maakt, wanneer de geneesheer hun niet een medicament voorschrijfthier is de werking een louter suggestieve. Behalve het voorschrijven en nemen van alle deze positieve maatregelen, die dus de natuur het werk licht moet maken, hebben wij nog een aantal maatregelen, die ik negatieve zou willen noemen het zijn die voorschriften die er op uit zijn alles te vermijden wat de natuur het werk moeilijk zou maken. Tot deze maatregelen behooren de zorg voor toetreding van eene behoor lijke hoeveelheid frissche lucht in de ziekenkamer, van eene voldoende hoe veelheid licht enz. Wij zien dus: er is aan het be handelen van zieken en ziekten heel wat vast en het spreekt wet van zelve dat al datgene wat wij van de behande ling weten, de vrucht is van jarenlange ernstige studie en dat wij daarbij bouwen op de ervaring, die vele anderen voor ons hebben opgedaan. Nochtans, wij hebben het reeds gezegd, kan de zieke- van ons niet meer ver langen, dan dat wij hem naar ons beste weten zullen behandelen en er blijven steeds gevallen over, waarin wij machteloos staan, waarin wij zelfs den aard van het lijden niet kunnen bepalen. J Kan zoo iemand van den kwak zalver iets verwachten Het antwoord moet hierop zeer beslist ontkennend lulden. De geirouwe lezers van dit blad weten wel, dat de kwakzalvers gewoonlijk door middel van leugen en oedrog trachten hunne waren aan de markt te brengen. Maar ook al was dit niet zoo, al waren alle kwakzalvers tegoeder trouw, dan zou men in hunne I middelen nog geen vertrouwen kunnen siellen. In de allereerste plaats al niet, omdat zij gewoon.ijk slecnts één middel bezitten, dat in alle gevallen wordt toegepast, maar in de tweede plaats omuat zij noch het onderzoek, noch de observatie van den lijder verstaan. Het zijn zonder uitzondering menschen die een ander beroep uiioetenen en die als bijbaantje ook nog aan de genezing van menschen doen. Dit is althans het begin. Indien het medisch zaakje goed gaat, wordt heel vaak het oorspronkelijke beroep vaarwel gezegd. Men hoort dan soms vragen of het dan niet mogelijk is, dat iemand van nature met groote opmerkingsgave is oedeeld. Deze mogelijkheid zal niemand tegenspreken, maar waar iedere weien- scnappelijke ondergrond ontbreekt, is (Wordt vervolgd). 47e JAARGANG. Courant Waalwpsche en u 1 Pr«s der Ad verten tü Dit blad verschijnt WOENSDAG EN ZATERDAG. Abonnementsprijs per 3 maanden 1.25. Franco per post door bet geheele rijk 1.40. Brieven, Ingezonden stukken, gelden enz. franco te zenden aan den Uitgever. Prijs der Advertentiën 30 cent per regel; minimum 1.50 Reclames 40 cent per regel. BiJ contract flink rabat. Advertentiën moeten Woensdag en Vrijdag des morgens om uiterlijk 9 uur in ons bezit zijn. van „De Eeho van het Zuiden" KKUTlUQt Begrepen, luitenant, maar wees verze kerd dat ik over u zal waken alsof ge een kruitmagazijn waart. Vooral dien Daniël Hilson zal ik niet uit het oog verliezen maar intusechen houd ik mij van den dommen Moeder Natuur heeft mij nog al een onnoozel gezicht gegeven en dat zal me hier uitmun tend bij te pas komen. Ik reken op u, Martineau, als op mijn hes ten vriend. Ik had nooit kunnen denken, dat er achter dat onnoozel gezicht, waar gé moe der Natuur zoo dankbaar voor zjjt, zulk een heldere geest schuilde eu dat er zoo'n goed hart woonde in dat lange lichaam, maar nu weet ik het en parbleu, ik zal het goed ont houden. Kom, kom, luitenant gezoudt me waar achtig nog verwaand maken, zeide Marti neau. Om zich afleiding te geven, begon hij het paard met luid geschreeuw aan te sporen en dat was niet eens overbodig, want Bruintje nam er hoe langer hoe meer zijn gemak van en liep half te dommelen in zijn lemoen. Het rijtuig was nu juist op het bergvlak aangekomen, de weg werd gemakkelijker en nu ging het in draf naar Saint- Oolomban. Omstreeks half drie stapte Filip Dormel les voor het hooge, wit marmer bordes van het kasteel uit zijn tentwagentje. Ik zal iutusschen eens door het geheele kasteel rondloopen, zeide Martineau, mis schien doe ik wel een af andere ontdekking, die ons van pas kan komen. Dat is goed, mijn beste Martineau, maar wees voorzichtig, sprak Filip. Geen nood, luitenant. Filip ging de vestibule in en vroeg aan een lakei, die op post stond, of mijnheer De Pra- hert te spreken was. De bediende antwoordde, dat hij het wel geloofde: mijnheer De Prabert had op zijn kamer gedejeuneerd en was niet aitgaga'"et Goed, doe maar geen moeite, ik weet den weg zeide Filip, toen de lakei hem wilde Hij ging door een geheel net van gangen en beklom ten slotte een smalle trap, die toe gang verleende tot den toren van het kasteel. Ou de tweede verdieping van den toren was een groote kamerwaarvan de muren behangen waren met kaarten, teekeningeii en plans en waar in het midden een zwaar eikenhouten, twee persoons schrijftafel stond, die met een boekenrek, een rookkastje en efenige lederen stoelen en fauteuils het geheele ameublement uitmaakte. Dit was het heiligdom van Bernard De Prabert, ver verwijderd van de ontvangsa- lon en feestzalen, stil en rustigdaar werkte, peinsde en rookte de meester van Saint-Co- lombaii, in gezelschap van zijn onafscheide- 1 ij ken Puybarrau. Filip Dormelles klopte aan de deur van dit vertrek. I)e stem van Puybarrau antwoordde: Binnen. Filip trad binnen. Bernard De Prabert en Puybarrau zaten tegenover elkaar aan het schrijfbureau, in eikenhouten fauteuils met zwart leer be kleed en hooge rugleuningen. Een open siga renkistje stond voor heil en zij rookten als omstrijd, zoodat het vertrek, niettegenstaan de het vrij hoog en groot was, vol tabaks rook Stond. Beiden waren vol ijverig aan 't werk en schenen door het binnenkomen van Filip niet in een gesprek gestoord te worden. Het gelaat van Bernard De Prabert was nog wat bleeker dan gewoonlijk, zijn oogen stonden dof en de wenkbrauwen waren ge fronst. Toen hij den jongen officier zag, betrok zijn gelaat nog meerhij stond halverwege van zijn stoel op en aarzelde de hand aan te nemen die Filip hem toestak, als schaamde hij zich. U, luitenant Dormelles, stamelde hij, u? Oik dank u, dat ge nog bij mij wilt komen. De luitenant drukte hartelijk de hand van den grijsaard. Het is altijd een genoegen en een eer voor mij, zeide hij, door u ontvangen te worden. ~r- Zelfs nu ge alles weet? Zelfs na het MAATSCHAPPIJ VAH VERZEKERING OP HET LEVEN schandaal van gisteravond? vroeg Berual^; Na wat gti het schandaal van gister avond noemt, is mijn achting voor u toege nomen. In hetgeen er verteld werd, was niets dat u noodzaakte tot de bekentenis, die ge gedaan hebt. Weinige mannen zouden tot zooveel eerlijkheid en rondborsUgheidin staat gevonden worden. Voor de misdaad van uw broeder, reeds ten halve uitgewischt door den tijd, kunt gij toch niet verantwoor delijk gesteld worden. Gij hebt meer nog ge daan dan uw plicht u voorschreef en ik be grijp niet, dat ge ook maar in een enkel op zicht over 't gebeurde u behoeft te schamen Precies hetzelfde wat ik hem vanmor gen ook al een paar malen heb gezegd, sprak Puybarrau. Uw woorden doen mij goed,--luitenant Dormelles, zeide Bernard, en ik dank u er voor. Hij stak een versche sigaar op en ver zonk weder in zijn somber gepeins. Gedurende eenige minuten heerschte er stilzwijgen in het vertrek, een stilzwijgen, dat voor Filip bijzonder pijnlijk was, daar hij niet goed wist, hoe hij het onderwerp zou aanroeren, dat heden het hoofddoel van zijn bezoek op Saiut-Colomban was. Om dat stilzwijgen af te breken, trachtte Puybarrau met hem over zijn werk te spre ken, maar de luitenant was op het oogenblik weinig gestemd tot dit onderwerp en ant woordde slechts met een enkel woord. Tenslotte, daar de toestand toch zoo niet langer kon voortduren, en het zich deed aan zien, dat de gunstige gelegenheid om het gesprek op Marguérite te brengen spoedig komen zou, verzamelde Filip al zijn moed en deed zijn aanzoek rond voor de vuist weg. Mijnheer De Prabert, zeide hij luid, hoewel zijn stem eenigszins beefde ik bemin mejuffrouw Marguérite De Briais, uw pupil, eu ik heb de eer u om haar hand te A-ragen. De grijsaard sprong van zijn stoel op. Is het mogelijk? riep hij uit. Mijn God en wat denkt het meisje er van? Mejuffrouw De Briais heeft mij toege staan dit verzoek tot u te mogen richten en zij heeft er zelfs op aangedrongen, dat ik het heden doen zou. Dus gij zijt het samen eens? Zij bemint u? Ik heb althans alle reden dat te ver onderstellen, mijnheer. Het sombere gelaat van Bernard De Pra bert helderde eensklaps op en een zucht van verlichting ontsnapte aan zijn borst. Oluitenant Dormelles, wat ben ik ge lukkig riep hij uit. Zie, ik heb mij reeds zoo bezorgd gemaakt over dat meisje. Ik ben een oud man, misschien zal ik niet lang meer leven en het zou mij zoozeer treffen te moe ten heengaan, zonder de zekerheid te hebben, dat mijn lieve Marguérite onder bescher ming stond van een eerlijk, rechtschapen man, die haar liefhad en die haar door de moeielijkheden en de bezwaren van 't leven zal helpen. O! het moet zulk een zaligheid zijn, luitenant Dormelles, wanneer men el kaar bemint, wanneer men hand in hand door het leven gaat, wanneer men elkaar van weerskanten hoogacht en waardeert, wan neer men een is in gedachten, één in wen- schen, één van ziel. Helaas, hoe weinig men schen leeren dat geluk van nabij kennen. De grijsaard liet moedeloos het hoofd hangen, doch hij wist zijn aandoening ter stond te belieerschen, hij hief het hoofd op eu zag Filip vol welgevallen aan. Voor u is dat geluk weggelegd, luite nant, heruam hij, ik heb uw karakter leeren kennen en op prijs stellen, ik heb een blik geslagen in uw hart en daarin slechts edele, verheven gedachten gelezen. Zonder veel hulpmiddelen hebt ge u een eervollen weg gebaand door het leven en thans lacht de toekomst u tegen. Helaas, luitenant Dormel les, hoeveel jongelieden van uw leeftijd zijn er niet, wier hart reeds verdorven is, die geen gevoel hebben voor het edele, het goede en het schoone en die aan niets gehoor zamen dan aan hun verkeerde neigingen en hartstochten. Die ongelukkigen, welk een treurig bestaan bereiden zij zich voor. Terwijl Bernard deze woorden sprak was liij opgestaan en liep mot groote stappen de kamer heen en weer. Ten slotte kwam hij bij Filip terug eu leg de de hand op zijn schouder. Marguérite heeft gelijk u te beminnen, luitenant Dormelles, zeide bij, ik hecht daar mijn volle goedkeuring' aan. Ik dank u, mijnheer voor de achting die ge mij betoont en ik hoop, dat ik mij steeds dit vertrouwen zal waardig maken. Verder acht ik mij verplicht u nog eenige inlichtin gen te geven omtrent mijn positie en particu liere omstandighen. Ik bezit geen vermogen, mijn geheele rijkdom bestaat in mfln rang en En uw bekwaamheid, luitenant Dor melles, vulde Puybarrau aan, en dat is een vermogen, waarop men vaster kan vertrou wen dan op geld. Bernard De Prabert haalde minachtend de schouders op. GeldGeld I herhaalde hg bitter. Yv at bekommer ik mij daarom. Zie, jongmensch, door mijn handen zijn millioenen en millioe- nen gegaan, Puybarrau kan het bevestigen, en ben ik daar gelukkiger door? Kon ik er eenigen roem op dragen? Waartoe heeft ons deze grootheid gediend, die ons door zoo- velen wordt benijd? Het vorstelijk inkomen, dat ik thans geniet en waarvoor ik mijn leven lang hard heb gewerkt en gezwoegd, wordt doelloos weggeworpen, verkwist aan feesten en vermaken, verdobbeld en verbrast in de speelzalen. Wanneer ik mijn geweten raadpleeg, dan voel ik mij schuldig, verach- telijk laf, want ik heb niet het minste nut gesticht met het geld, dat mijn werklieden in het zweet huns aanschijns voor mij heb ben verdiend. Ik kan geen rekenschap geven van dat geld, in losbandigheid, verteerd, maar nog is het tijd en ik zal mijn misslagen schitterend herstellen... Het. gelaat van Bernard De Prabert gloei de van geestdrift, zijn oogen fonkelden en zijn stem klonk plechtig, dreunend door het vertrek. Puybarrau lachte, om deze opgewonden heid te doen bedaren en zeide Komaan, komaan, laten we ons niet verdiepen met sociale toestanden en het ai- beidersvraagstuk, wij zouden op die wijze uit het oog verliezeu, waarvoor mijnheer Dormelles eigenlijk hier gekomen is. Ge hebt gelijk, mijn vriend, zeide Ber nard. Het is een dwaasheid te spreken van berouw, verdriet en vergelding tegen iemand, die slechts droomt van liefde en geluk. Neem het mij niet kwalijk beste Filip, de gebeurtenissen van den laatsten tijd hebben mij hevig aangegrepen en mij somber ge maakt. Wij zullen ons thans uitsluitend met u en uwe plannen bezighouden, maar dan ontbreekt hier nog iemand, die in deze aan gelegenheid ook een woordje mag meepraten. Hij drukte op een kuop van een electrische schel. Een bediende trad binnen.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1924 | | pagina 1