Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Binnenland #5^ EERSTE BLAD FEUILLETON „N O O D -B RAB AND" NUMMERI56 ZATERDAG 12 JULI 1924 UITGAVE: WAALWIJKSCHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN. Telefoon No. 38. Télegr.-AdresECHO. DIT NUMMER BESTAAT UIT DRIE BLADEN. Lieg maar raak! Dat bij de S.D.A.P. de oude lieg maar raak-methode nog steeds opgeld doet, blijkt weer uit een verslag van de Tweede Kamer waarin te lezen „De heer Troelstra (S.D A.P.) thans sprekende, begon met te verklaren, dat een manifest, waarin werd ge schreven, dat de Vlootwet 300 millioen jaarlijks kostte, hetwelk door de Haag- sche federatie van de S.D.A.P. zou zijn verspreid en door minister Colijn uit de „Residentiebode" is geciteerd, niet bestaat. Er is echter een oproep van den Haagschen bestuurdersbond aan de leden zelve rondgezonden om propaganda te maken voor de uitbrei ding van de vakbeweging: In dien oproep, die alleen bestemd was voor de leden, in November rondgezonden, staat in den aanhef de „vergissing", aldus spr., „want het is een schrijffout geweest", dat de Vlootwet 300 millioen jaarlijks zou kosten Zooals onze lezers zich nog wel zullen herinneren hebben de socialisten de 300 millioen aardig uitgebuit. Immers den volke werd kond gedaan dat die vlootwet deze som ieder jaar zou opslokken. De legende is o.i. door de perti nente verklaring van den heer Troelstra thans de wereld uit. Mr. Troelstra men heeft dat hierboven in het aan gehaalde stukje met zooveel woorden kunnen lezen, heeft zelf de leugen zijner vazallen teruggenomen. Het was eenvergissinggeweest. Maar deze leugen heeft intusschen haar werk gedaan, blijft haar werk doen en beïnvloeden ook thans nog hen, die beter kunnen en beter moeten weten. In de socialistische „Voorwaarts" van Donderdag 3 Juli, kan men daarvan het beste bewijs vinden in volgend stukje 56) „Waar Colijn over zweegDe „heer Colijn heeft In een rede dezer „dagen voorgerekend dat men een „jaar lang noodig zou hebben om per „minuut 10 briefjes van f25.00 neer „te tellen eer men het tekort op onze „staatsbegrooting voor 1925 zou hebben „uitgeteld." „Accoord! Maar hij vergat er bij te „vertellen, dat men dus een jaar of 3, „zegge drie jaar noodig zou hebben „gehad om Zijn Vlootwet uit te tellen." Mr. Troelstra zegt 't is een schrijf fout geweest, dat de Vlootwet 300 millioen per jaar zou kosten, en trots dit alles komt toch de socialistische „Voorwaarts", voor de zooveelste maal, alsof er geen vuiltje aan de lucht was, beweren dat er 3 jaar voor noodig zijn om het bedrag dat de Vlootwet zou kosten, neer te leggen. In dat niet typeerend Een berucht Fransch schrijver zeide eens„Mentez toujours" wat zeggen wil „lieg maar raak" Juist lieg maar raak en er zal zelfs bij de socialistische redactie van de Voorwaarts wel iets blijven hangen. Na de aanneming door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel-Rutgers inzake plaatselijke keuze, heeft zich een comité gevormd, teneinde alsnog zoo mogelijk te voorkomen, dat dit wetvoorstel tot wet zal worden ver heven. In dit comité hebben zitten ge nomen de heeren J. Blank, dr. Ch. Bles, dr. C. F. Bosch, A. Th. G. Coblijn, mr. J. Dekking Dura, W. P. F. van Deventer, F. J W. Drion, mr. A. B. Gomperts, A. Ingenool Jr., P. J de Kanter, prof. A. Klein, mr. F. A.Kokesky, C. H. van Lottom, D. Mannassen, J. Mèuwen, S F. van Oss, prof dr, R. Saltet, j G. Schlencker. J Schulman, dr. De Smitt, mr. H. J. C. van Tienen en A. W. Zon neveld. Teneinde het Nederlandsche volk alsnog gelegenheid te geven, zich over dit ingrijpende vraagstuk uit te spreken, zullen lijsten ter teekening gelegd worden en zal aan de Eerste Kamer of aan de Kroon met den steun van deze handteekeningen verzocht worden, goed keuring aan het wetvoorstel-Rutgers te onthouden. In verband-met een bericht in de „Tel.", dat de nieuwe tariefwet bij het afdeelingsonderzoek der Tweede Kamer sterken tegenstand zou hebben ontmoet niet alleen bij de linkergroepen, maar ook bij de christefijk-historischen, verdient de aandacht een artikel in de „Nederlander" over het nieuwe tarief. In dit artikel wordt o.m. gezegd, dat het belachelijk is, een tarief, dat 8 pCl. van de waarde heft en een totaal opbrengst zal geven van 49 millioen gulden of zeven gulden per hoofd der bevolking per jaar, protectionistisch te noemen. Het blad meent, dat rustige over weging van alle ingebrachte bezwaren door de commissie van rapporteurs en het overleg tusschen minister en Kamer nog op menig punt tot wijziging van het voorstel kunnen leiden maar f<WTrr>)VWAA U K- rÖIüp) DOOR ERVARING STERK, ten sloffe zal het gaan om aannemen ot verwerpen en dan schijnt ons, zegt de „Nederlander", gezien den nood der schatkist, de voorgestelde heffing wegens haar weinig drukkend karakter niet verwerpelijk. Men meldt uit Brussel aan de „N. R. Ct.": De buitengewone commissie van onderzoek van het vraagstuk van de verbinding te water tusschen Antwerpen en den Rijn, heeft haar verslag inge diend. Zij zegt, dat naar haar oordeel, zonder af te zien van de voorrechten, welke het verdrag van Versailles België toekent, in de eerste plaats de ver binding met den Rijn verzekerd dient te worden door een kanaal naar den Moerdijk. x Het graven van den waterweg, voor zien in het verdrag van Versailles, zou heel wat kostbaarder zijn en minder nut afwerpen, dan het scheppen van een waterweg Antwerpen—Moerdijk. De voordeelen van dit kanaal zijn vele, zegt het verslag. In de eerste plaats dient opgemerkt, dat dit tracé de reis van den Rijn naar Antwerpen met een dag zal bekorten. Bovendien zou er tusschen Antwerpen en den Moerdijk slechts één kanaalvak noodig zijn, zoodat de scheepvaart zoo weinig mogelijk oponthoud zou ondervinden. Voorts zou men de vaart door de beide Scheidearmen vermijden. Ook zijn de kosten (ongeveer 200 millioen) veel lager. Het kanaa! zou gegraven moeten worden voor de grootste schepen, d.w.z. voor schepen van 3000 ton, terwijl het kanaal slechts voor schepen van 2000 ton bevaarbaar behoeft te zijn. Wat het kanaal Antwerpen—Luik betreft is de commissie van oordeel, dat men zou kunnen overgaan tot de uitvoering van het vak Antwerpen— Boeringen. Deze conclusies zullen binnenkort door den kabinetsraad worden be handeld. Nijverheidsraad en Schoenenwet. De door den Nijverheidsraad uit zijn midden benoemde Commissie, aan wie was opgedragen, een onderzoek in te stellen naar de werking van de Schoe- nenwet, heeft eenigen tijd geleden haar taak beëindigd en het resultaat daarvan neergelegd tn een uitvoerig rapport. De Raad heeft zich met den inhoud van dat rapport, welken hij in zijne op 20 Juni 1924 gehouden ver gadering heeft besproken, geheel ver- eenigd en deze ter kennis van den Minister van Arbeid, Handel en Nij verheid gebracht. In haar rapport is de Commissie tot de overtuiging gekomen, dat naar het oordeel van de vertegenwoordigers van alle bij het invoerverbod betrokken groepen zoowel van dé fabrikanten als van de grossiers en de winkeliers de voor eiken reëelen handel nood zakelijke stabiliteit en rust, welke door den abnormalen invoer sterk waren geschokt, tijdens de werking van de Schoenenwet volkomen zijn hersteld. Bovendien is de voor dien tijd, heerschende werkeloosheid in de schoenindustrie gedurende die periode sterk verminderd of wel grootendeels verdwenen. Tegenover deze voordeelen is naar de meening der Commissie van geen nadeelen gebleken. De prijzen van schoenwerk in den kleinhandel zijn niet alleen niet gestegen, doch veleer gedaald, terwijl ook de hoedanigheid der productie zeker niet achteruit is gegaan. Ofschoon de Commissie van oordeel is, dat een maatregel, die uit zijn aard als tijdelijk was bedoeld moet worden opgeheven, zoodra de omstandigheden, die hem in het leven roepen, gewijzigd zijn, meent zij toch, dat het tijdstip tot beëindiging van de Schoenenwet slecht gekozen zou zijn. De credietnood in Duitschland met den daaraan verbonden hoogen rente standaard, zou volgens de meening der Commissie het gevolg Scunnen hebben, dat bij opheffing der wet het Duitsch fabrikaat wederom de Nederlandsche markt zou overstroomen. Met het oog op den spoed, die de afdoening dezer aangelegenheid eischte had de Commissie met machtiging van den voorzitter van den Nijverheidsraad reeds voor het uitbrengen van het (Wordt vervolgd.) 47e JAARGANG, De Echo van het Zuiden, WaalwPschc en Langstraatsrhf Courant, Dit blad verschflnt WOENSDAG EN ZATERDAG. Abonnementsprijs per 3 maanden 1.25. Franco per post door het geheele rflk 1.40. Brieven, Ingezonden «tukken, gelden enz. franco te zenden aan den Uitgever. Prfls der Advertentlên 20 cent per regel; minimum 1.80 Reclames 40 cent per regel. Bfl contract flink rabat. Advertentiën moeten Woensdag en Vrijdag des morgens om uiterlijk 9 uur in ons bezit zijn. Stclclt van „De Echo van'het Zuiden". Zoo gezegd, zoo gedaan. Martineau opende de deur der woning op een kier en ging er achter zitten met de ooren wijd open. Inderdaad, er Werd boven zijn hoofd geloopeneen lichte vlugge tred, de aan staande bewoonster en plompe,zware stap pen, moeder Bergougnous. Zij zijn boven, zeide Martineau in stellige overtuiging. Als nu alle goede gees ten met god Cujpido aan het hoofd, maar geven dat de plafonds niet te hoog of te laag, de tapijten zacht, de spiegels helder en de gordijnen mooi zijn. Martineau wachtte in de grootste span ning. Z\jn lorgnet verveelde hem hij wierp het met een snelle beweging van zijn neus, en wreef de glazen over zijn broek, waar schijnlijk om hfit glas schoon te maken. Maar stil, daar werd op de tweede verdie ping een deur geopend, men hoorde stem men op de gang en daarna voetstappen, die de trap afdaalden. Martineau zette zijn lorgnet weer op en wachtte, eenigszins bleek van ontroering, 't beslissend oogenblik af. Juist toen de aanstaande bewoonster op de gang van de eerste verdieping kwam, opende Jules Leonidas, onder het neuriën van een liedje, eensklaps de deur der wo ning als iemand die haast heeft. Hfl had het oogenblik zoo goed gekozen, dat hij de jonge dame bijna omver geloopen had. Zij uitte een zachte kreet van schrik en ging haastig een paar passen terug en liet daarbij haar parapluie vallen. Martineau wist niet goed wat er gebeur de, hij beefde en was geheel ontsteld, hij vond geen woorden om zfln, beklagenswaar dige onhandigheid te verontschuldigen. Mooi zoo, mijnheer Martineau, zeide de portierster, een zwaarlijvige v'oruw met een hoogroode kleur dikke lippen en een zware onderkin, gij rent de deur uit als een stormwind. Zijt ge dan nog niet goed uit geslapen, dat ge ons niet gezien hebt. Nu, ge kunt u er op beroemen dat ge ons den schrik op het lijf gejaagd hebt. De oogen van Martineau fonkelden toor nig achter de glazen van zijn lorgnet en richtten zich vol verontwaardiging op moe der Bergougnous. Wat verbeeldde zich zoo'n oude toover lantaarn wel met haar gemeenzamen toon? Nog niet genoeg uitgeslapen en terwijl ze dat zeide wreef ze met haar handen, zoo ruw als van een bootwerker, haar oogen uit nog niet goed uitgeslapenVerdui veld Niettemin werd zfln plichtsbesef dat voor een oogenblik was ingeslapen, weer wakker hij snelde toe, raapte tamelijk Onhandig de parapluie op, die daar nog altijd op den grond lag en met den hoed in de hand bood hij hem beleefd der eigenares aan. Neem mij niet kwalijk, mevrouw, sta melde hij, dat ik zoo lomp was u te doen schrikken, ik verzeker u op mijn woord van eer, dat het anders mijn gewoonte niet is dames te hinderen. De jonge dame hield zich met een hand vast aan de leuning van de trap en, weer geheel bekomen van den schrik zag zij hem eenigszins spottend aan. De arme Martineau werd nu tot over de ooren verliefd en maakte bij zichzelve de opmerking dat zij nog, honderdmaal schoo ner was, dan hij had durven veronderstel len. Nog nooit had hfl zulk een lief ge zichtje gezien, zulk blank v°l, zulke heldere oogen, zulk mooi, zwart haargeen schep sel ter wereld kon een zuiverder gestalte, een slanker leest, volmaakter vormen heb ben. Martineau maakte zich evenwel ernstig bezorgd over den eersten indruk, die hij op daze volmaaktheid had gemaakt, maar hij trachtte het verloren terrein te herwinnen en stamelde verlegen en zoo rood als een kreeft Ik smeek u mevrouw, wees even goed MAATSCHAPPIJ VAN VERZEKEgi-JG OP HET LEVEH nis engelachtig schoon en vergeef mij. De zwarte wenkbrouwen der jonge vrouw trokken zich eenigszins misnoegd samen over dit plompe compliment. Zij nam de parapluie uit de hand van Martineau aan en antwoorde met een stem oeen stein die klonk als muziek Maar ik vergeef het u, mijnheer. Daarna keerde zfl zich om en vervolgde haar weg, zoo licht als een. vogel. Onze vriend Martineau wist niet hoe hij zich houden moest, toen hij haar onder het heengaan zacht hoorde lachen. Nu Martineau, mijn jongen, zeide hij spottend tot zichzelf, zijt ge nu niet zeer tevreden over uw behendigheid? Ge hebt u kranig gehouden, dat moet gezegd worden. De eerste indruk zal wel goed zijn, uitmun tend, voortreffelijk, onverbeterlijk. Inder daad, ik ben onder een merkwaardige ster geboren. Maar Jules Leonidas was niet zoo gemak kelijk uit het veld geslagen en hij voegde er bij, als om zich te troosten: Och kom, wie weet, de vrouwen zijn zoo zonderling. Het was een schrale troost, maar in elk geval een troost. Intusschen ging hij de trap af en had het genoegen te liooren, dat de portierster be neden in de loge zijn lof verkondigde. Het is een goede jongen, zeide moeder Berg ugnous, misschien een beetje raar zoo nu en dan, zijn hoofd wat in de war, maar hij heeft een hart van goud en hij houdt dolveel van een grap. Hij is soldaat, oppas ser van den kapitein die op de- eerste ver dieping woont, maar hij is geen soldaat zoo als er zooveel van het platteland komen, die geen sou bezitten buiten hun soldij, o neen, hij is een jongmensch uit den gegoe den stand, dat dikwijls aangeteekende brie ven ontvangt en dan geeft hij altijd aan mij een vijf franckstuk voor iederen brief met vijf regels dien ik hem breng. Het leger is tegenwoordig zoo veranderd met den alge- meenen dienstplicht, er zijn nu wel zoons van millionaire, die eenvoudig soldaat zijn. Dat is misschien wel billijker, maar het is toch zeer onaangenaam voor die arme jon gelui, ja, zeker. De lofrede, die moeder Bergougnous op Martineau hield, was zeker verre van schit- terend, maar onze vriend was er toch niet minder tevreden mee. Zij had wat goeds van hem gezegd, de portierster, iets wat indruk maakte: jongmensch uit den gegoeden stand, aangeteekende hrieven, vijf francs fooi, dat alles moest wel eenig vertrouwen inboezemen. Weer wat opgewekter liep hij de portiersloge voorbij, waar de beide vrou wen nog over de huur stonden te praten. Toen Martineau op straat was haalde hij uit volle horst adem, vervolgens wist hij niet welken kant hij zou oploopen, want zijn uitgaan was slechts een voorwendsel en hij moest nergens heen. Hij liep recht voor zich uit de rue Bona parte ten einde, ging uit kracht van ge woonte, den boulevard Saint Germain op en j trad daar het café Soufflet binnen, waar hij altijd kwam. Het was nog wat vroeg en er waren bijna geen bezoeker®. Hij zette zich treurig in een hoek neer, bestelde een glas wijn, vergat er van te drinken en verzonk diep in gedach ten. Waarom had hij zich met dat avontuur ingelaten? Waarom was hij zoo ontroerd over de mogelijke gevolgen van zijn ontmoetting met die onbekende vrouw? Het was immers maar een dwaasheid, die niets om het lijf hadja maar De arme Martineau zag onophoudelijk twee betooverend schoone oogen op hem rusten en hfl voelde een onbedwingbare be geerte om die schoone oogen weer te zien. Wel deed hfl, het dient tot zijn lof gezegd, ai wat in zijn vermogen was, om dergelijke gedachten van zich af te werpen, maar het gelukte hem niet best Trouwens, zou hfl haar 'nog wel terugzien, had zij de woning gehuurd, zou zij wel eens zijn buurvrouw worden? Deze vragen wekten een koortsachtige nieuwsgierigheid in Martineau op. Wanneer hfl eens inlichtingen vroeg aan de portierster? Misschien was het nog wel wat te vroeg. Nu des te erger. Terwfll hfl naar de rue Bonaparte terug keerde, voelde hfl zich ongerust, het was hem alsof hfl ei- verkeerd aan deed zich om die vrouw te bekommeren en aan den an deren kant dreef een onweerstaanbare macht tot haar aan. Zij was ook zoo sehoon. Op mijn woord, zeide hij voor zich, ik heb nog nooit zulke vreemde gedachten in mfln hoofd gehad als van morgen. Zou het zoo iets van een voorgevoel zijn, dat ik mij met een kwade zaak inliet? Och kom, het is een aardigheid, meer niet, ik heb er plei- zier in, dat is alles. De portierster van Martineau was alleen en buiten zichzelve van genoegen. De woning was verhuurd en de lieve jon ge dame had haar twee louis fooi gegeven, niet één, zooals de gewoonte is, maar twee, die tegen elkaar klonken in den zak van moeder Bergougnous. De brave vrouw vertelde vol geestdrift dat de nieuwe huurster een vrouwtje van negentien h twintig jaar was, sedert nau- welflks een jaar gehuwd. Bfl dat woord trok Martineau een leelflk gezicht. Maar zfl kon het bfl haar man niet uithouden, hernam de portierster, hfl is een schuin heer, die speelt en heele nachten in de koffiehuizen zit alsof het geen schande was, naar de kroeg te loopen, wanneer men zulk een lief vrouwtje heeft. Er moet nog iets gebeurd zfln, een groot schandaal en toen is de vrouw boos geworden en heeft echtscheiding aangevraagd. Nu speelde er weer een glimlach om den mond van Martineau. Zfl was rflk van zichzelf, vertelde de por tierster verder, zfl had een groot landgoed in Provence, maar zfl wilde een woning hebben te Parijs, om het beloop van haar echtscheidingsproces af te wachtenzfl heet mevrouw Bernadette Regnant en had on der den hemel baars gelijken niet in lief talligheid, vriendelijkheid en mildheid. Dus zfl komt hier in huis wonen? vroeg Martineau. Terstond, mijnheer Martineau, ter stond. Van avond bréngt zfl vast het meest noodige en zal een kamer compleet meubi- leeren, in afwachting tot zfl ziel; hier voor goed kan vestigen. Ozfl is een dame die weet hoe het hoort.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1924 | | pagina 1