I ECHO III OEI ZUIDEN No 79 Zaterdag 4 Oct. 1924 TWEEDE BLAD. OUD WAALWIJK. Wat de vandalennioker in onze ge- meente niet vernielde, ging verloren dele, door iets weg te nemen of te ver anderen, wat een vroeger geslacht j heeft aangebracht. Want, hadde men goed begrepen dat verandering hier vernieling beteeken- de, dan zou 't verbouwen en afbreken van een mooi oud verweerd muurtje een schandelijke verwoesting gebleken zijn. Hoe in-treurig het reeds was om het interieur van deze oorspronkelijke oude kerk, het vroegere priesterkoor tot spijkermagazijn in te richten en te verbouwen, men liet zelfs, met onkunde en gevoelloosheid, het meest schilder achtig hoekje, aan de Oostzijde der door de twee groote branden waardoor ]{er]<> langs de Grootestraat, schande- bijna al het schoone hier verdween. lijk verloren gaan, om hiervoor een Den 18 October 1749 sloeg men de I nieuwe bij alles vloekende, afrastering hand aan den toren der kloosterkerk I in de plaats te brengen. van het convent „Nazareth" en spoedig daarop liet de rentmeester Jacob de Wit grootendeels de kloosterpanden op de thans nog bestaande kloosterwerf sloopen. De brand van 1755 meer echter die van 1824 moesten ons zooveel moois ontnemen dat er van onze oude ge meente nagenoeg niets meer restte. Vooral tusschen de Markt en het Hoekeinde waar zich vroeger het oude raadhuis monumentaal tusschen de voorname gevels en voorover hellende trapgeveltjes verhief, ging door den laatsten brand alles verloren. De trapgevels, die geestig tegen de lucht afstaken, met hunne kruiskozij nen, houten luikjes en sierlijke go- thische muurankers, werden grooten deels vervangen door 19-eeuwsche top gevels, welke met hun onbegrepen vormen, den tijd van onmacht ook nu nog laten zien. Een weinig kunnen we ons de vele verwoeste gevels nog voor den geest roepen, door het aantrekkelijke woon huis dat de veel te vroeg overledene rasechte oudheidminnaar, de Heer Ph. Timmermans in 1914 bouwde, 't Was als wilde hij hiermede een gedenk- teeken oprichten van het hier ver- dwenene Deze gevel waaruit de renaissance- invloed spreekt, is met zijn levendig trapgeveltje in het midden, dat een leew met schild als topbekroning heeft, een sieraad voor onze gemeente en zal zeker, wanneer de tijd er een tikje roestachtige kleuren opbrengt, nog warmer aan gaan doen. Wij mogen echter niet hopen dat onze hedendaagsche bouwkunstenaars al hunne werken naar die van vroeger kopieëren, want veel te dikwijls wordt deze slafelijke navolging door oudheid kundigen nog toegejuicht en hiermede onze huidige bouwkunst, die toch ook zeker op den dag van heden heel wat beteekent (waarvan het fraaie woon huis van den Heer B. Timmermans Verschure ons het bewijs levert) door hen pp den achtergrond geschoven Onze gemeente is nu gemoderni seerd, doch de enkele deftige particu liere huizen geven nog te kennen dat hier veel moois verdwenen moet zijn Ziet men tusschen de 19 eeuwsche win kelhuizen de schoone gothische oude parochiekerk oprijzen, die door haar grootschheid in onderlinge verhoudin gen en haar massaliteit nog altijd boeit, dan voelt men onwillekeurig de ge dachte in zich opkomen dat dit oud bouwwerk in de omgeving een waardig milieu moet hebben gehad Zooals vele oude kerken, heeft ook deze haar voorgangster gehad, die, vol gens Schutjes door Hertog Hendrik aan de Abdij van Tongerloo opgedragen was. Zij werd in 1421, bij den doorbraak van den grooten Zuid-Hollandschen waard (St. Elisabethvloed) geheel ver nield. In 1520 werd de nu nog bestaande kerk weder vernoemd en bleek toen elf altaren te bezitten. Zij was overeenkomstig de middel- eeuwsche symboliek in kruisvorm ge bouwd en haar hoofdaltaar stond aan de Oostzijde. Voor 1617 prijkte zij aan de West zijde met een trotschen baksteenen toren zoo breed als de hoofdbeuk (het schip der kerk) deze werd echter een prooi der vlammen. De vele eeuwen hebbéh haar groot heid weggevaagd, hare beelden neerge worpen, haar gebrandschilderde ramen vernield, en haar loofwerk en fraai ge profileerde togen vervielen Onze oude kerk werd, evenals vele andere, in de droeve dagen van ge loofstwisten niet meer gewaardeerd. Laten wij er nu ons echter van be wust worden, dat we het monument van onze plaats niet verder aan verval prijs mogen geven Zich afvragen hoe de kerk zich in haar oorspronkelijken toestand heeft vertoond is niet noodig, het ware vol doende wanneer men haar met zorg conserveerde en dit schoone bouw werk uit Waalwijks verleden voor ver deren ondergang behoedde. Door het herstellen van daken en goten zou reeds op loffelijke wijze hieraan voldaan worden en geen groote sommen zou deze hoognoodige verzorging vergen. Maar dat men dan niet verkeerd han- gebruik weder in te voeren en boven dien de noodige stappen doe voor een kleine restauratie aan dit oud bouw werk, die toch geen al te groote offers eischt en zeker tot verfraaiing der ge meente dient. Zoo zal men voor het nageslacht een blijvende getuigenis afleggen dat men ernstige pogingen aangewend heeft de schoonheid te bewaren en te brengen waar het mogelijk was en waarvoor oprechten dank stellig niet onthouden zal worden. Eenig eigenbelang eener-, alsmede een klein finantieel voordeel ander zijds had men hier moeten offeren uit eerbied voor dit historisch bezit. Door de onherstelbare schade hier aangebracht worden Potgieters woor den weder meer bewaarheid: Waar rees, waar ooit de moker klonk, Iets schooners op, dan wat er zonk?. Al komt dit artikel wat betreft de verwaarloozing der oude kerk, als mosterd na den maaltijd, toch wil ik nog hierbij voegen wat Weissman in een voordracht voor het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap zeide: Wij hehhen hst recht nietmet oude „gehouwen naar welgevallen te hun- delen, want wij zijn de eigenaars niet. ,JDie kunstwerken hehooren ten deele „aan hen, die ze gemaakt hehhen, ten deele aan de geslachten, die na ons uilen komen. „De doode kunstenaars hehhen nog steeds recht op hun werk. „Maar wie machtigde ons datgene ,weg te wisschen, hetwelk spreekt van ,hun bekwaamheid, hun vroomheid, kortom van datgene, wat zij voor alle eeuwen in hun scheppingen hehhen „willen leggent Het recht van ons voorgeslacht, dat Zijn rijkdomzijn kracht, zijn leven gaf, om iets te volbrengen, is geens zins te niet gegaan, want dat voor geslacht heeft ons slechts het vrucht gebruik zijner werken gegund. Wij moeten die werken ongerept aan onze „kinderen overdragen. Duizenden zul- jlen ons geslacht later verwenschen, omdat wij zoo schandelijk en roeke ,loos met de oude kunstwerken, die ,ons slechts in bruikleen waren gege ten, hehhen gehandeld." Zou het daarom geen aanbeveling verdienen, wanneer men zich ging in teresseeren voor den ouden toren in voormalig Baardwijk om hem voor verder verval te bewaren en in eere te herstellen. De kerk waarmede dit romaansche bouwwerk tot 1912 een harmonisch geheel vormde en die in 1520 vijf alta ren bleek te bevatten, ging jammer ge noeg verloren. De toren, die het eigendom der ge meente Baardwijk was, zou wellicht ook gevallen zijn,- had niet de actieve oudheidkundige: de Heer Ouwerling ingegrepen en is het grootendeels aan hem te danken, dat dit historisch 13 eeuwsch monument uit sloopershan- den gered werd. Door strengheid van lijhen en sober heid van verhoudingen en doordat hij uit een geheimnisvol verleden tot ons is gekomen, is hij indrukwekkend en dwingt ons bewondering en waardee ring af. In den spitsboog, boven de deur waarmede men in den toren komt, is de gothiek aanwezig, doch dit blijkt een verbouwing van jongeren datum te zijn. Op den eersten zolder aan den Zuid kant is nog een kleine gevangenis zeer schaars verlicht door een getralied venstertje. In deze gevangenis bevindt zich nog 'n gevangenblok dat hoogstwaarschijn lijk nog in verband staat met het hoog en laag gerecht, dat de heerlijkheid Baardwijk in de 15e eeuw reeds bezat Dit strafrecht zal zeker aan de ver getelheid ontrokken worden door het een plaats te geven in de, in wording zijnde oudheidkamer. Op den tweeden zolder met zijn groote galmgaten hangen twee klok ken van bijzonder weiluidenden klank en we zouden den toren grootendeels in zijn eer kunnen herstellen, door evenals nog vóór een tien a vijftien tal jaren op verjaardagen van ons vorsten huis, alsmede bij andere feestelijke ge legenheden, hem over onze gemeente te laten zingen. Want, is het niet jam mer dat deze warm klinkende klokken nu al zooveel jaren gezwegen hebben, ja zelfs geheel vergeten zijn? Hoe jube lend en plechtig tevens kunnen zij fees ten en andere gebeurtenissen niet op luisteren. Andere plaatsen zouden ons om deze klokken, die reeds eeuwen bij lief en leed hunne stem lieten hooren benij den en wij die haar bezitten laten haar verstommen alsof we de schoonheid van haar geluid niet kennen of waar- deeren willen. Dat men dan trachte dit mooi oud DE ST. ELISABETHSVLOEI) door A. L. van der Pluijnt, IV. In het Zuidelijk gedeelte van den Waard, bijzonder in de Langstraat, lagen vele veenen en moeren, waarin van de 12de tot de 16de eeuw turf werd gemaakt, die men naar verschil- ende oorden van het Graafschap Holland vervoerde. De bewoners van c ie veenstreken werden in een brief van Graaf Willem VI in 1409 veen- zaters genoemd. Deze veenen lagen o.a. bij 's Gravenmoer, 's Grevelduin- Capelle, Nederveen enz. tot aan Waal wijk toe, welk laatste dorp bij Melis Stoke „Walewyck op dat veen" ge noemd wordt, en zij behoorden tot liet domein der Graven, die er in geval zij geld behoefden, bij gedeelten er van verkochten. Ook in het benedengedeelte van den Waard lagen een aantal moeren en veenen, eerst het eigendom van de Graven van Strien en later van de Heeren van Zevenbergen, die men zoute venen" noemde, omdat daaruit in vroegere eeuwen het zout gebrand werd. Zij ontstonden waarschijnlijk door het zoute water, dat vóór de bedijking van den grooten Waard, deze landen bespoelde en den grond met zout vermengde. Vóór hun bedijking bestonden deze streken meest uit bosch en weiland. Zelfs in de eerst bedijkte landen schijnt men zich weinig op den land bouw toegelegd te hebben Het wild was er overvloedig. Ook aan visscherij werd veel gedaanniet alleen zalm en elft, maar ook de bruinvisch en het meerzwijn kwamen veel voor. De bever, die thans in Europa slechts zeldzaam is, was vroeger ook in onze streken thuis en Smits vond aan- geteekend, dat Laurents Eelants Zoon aan Graaf jan van Blois in 1360 een bever ten geschenke gaf. Deze Laurents was ingezetene van Dordrecht. Daar Zuid-Holland in de eerste eeuwen uit een aantal afzonderlijke landen bestond, die alle door water van elkaar gescheiden waren, zoo is dan ook de bedijking niet overal op denzelfden tijd geschied en het is moeielijk te bepalen waar of wanneer deze is begonnen. Volgens Smits in zijn „Beschrijving der Stad Dordrecht", waren de vroegste bedijkingen doorgaans lage of zoo genaamde zomer- of kinderdijken, welke in die dagen volkomen in staat waren de weilanden te beschermen en dat zij gedurende de 12de eeuw door de stormen en overstroomingen doorge broken en ten deele vernield of weg geslagen zijn. Nadat de landen vervolgens een groot aantal jaren niet of gebrekkig bedijkt gelegen hadden, schijnt men in de 13de eeuw een aanvang gemaakt te hebben met het aanleggen van zwaardere en betere dijken, waartoe ook wellicht de toen ontluikende land bouw heeft meegewerkt. In den Grooten Zuid-Hollandschen Waard, die aan de stad Dordrecht vast lag, was in 1203 Dirk van Riede Dijkgraaf. Een gedeelte van dien Waard schijnt echter vroeger bedijkt te zijn geweest, daar in een brief van Otto II van 975 reeds van het landschap Schildis, de hoeve Berg en het dorp Sprange gewag gemaakt wordt en deze streek, liggende in de Langstraat, in een brief van Graaf Jan van Henegouwen van 1424 nog de Waard boven St Geertrude genoemd werd. Ook het gedeelte van den Strienschen Waard dat later met den Grooten Waard in een bedijking besloten werd, schijnt vroeger afzonderlijk bedijkt te zijn ge weest, daar hij tot in 1393 zijn bij zondere dijkrechten had, evenals de Thieselingswaard, die aan het beneden eind van den Grooten Waard grensde. Tot den Grooten Waard behoorden ook die landen, welke in lateren tijd den Hoekschen Waard uitmaakten en aan het Westelijk einde van den Grooten Zuidhollandschen Waard grensden. Zij stonden echter onder geen Al gemeen Dijkbestuur, maar onder het baljuwschap van Zuid-Holland Eenige gedeelten van den Hoekschen Waard werden wel door den St. Eli- vraag: kunnen wij ons verdedigen? Hij stelde daarbij voorop, dat onze finan- cieele toestand niet toelaat, een weer macht te hebben, die berekend is op een eenigszins langdurige verdediging van ons land. Wij zullen ons dus moe ten beperken tot wat men noemt een neutraliteitsleger, doch dat is dan ook berekend op het meest waarschijnlijke geval. Nu hebben wij reeds in den oor log een neutraliteitsleger gehad. In dit verband valt er op te wijzen, dat von Moltke mede uit zuiver militaire mo tieven ons land niet in zijn aanvalsplan heeft opgenomen. Het gaat niet aan, dat prof. van Embden in zijn stellingen dit militaire motief van von Moltke wegmoffelt en alleen diens andere overwegingen laat gelden. Want von Moltke stelt in zijn bekende boek het militaire motief voor het ontzien van Nederland wel degelijk voorop. Ook Ludendorff -heeft erkend, dat Duitsch- land den onbeperkten duikboot-oorlog lang heeft uitgesteld, uit vrees voor een militair optreden van Nederland. .Het groote argument, dat op dit oogenblik opgeld doet, is de chemische oorlog. Met den heer Dresselhuys vraagt spr. echter, waarom, indien die chemische oorlog zoo allesbeheerschend is,1 de staten hun andere weermiddelen niet afschaffen. Trouwens, er zijn altijd nieuwe oorlogsmiddelen uitgevonden. In den oorlog waren we op het gebied der vliegtuigen ten achter. En of wij thans op het gebied van den chemi- schen oorlog ten achter staan, weten wij niet. Wij weten niet, wat wij heb ben. Resumeerend zegt spr., .dat een land I van onze positie en traditie de werke- schaal. Spr. zou trouwens wel eens wil- F .,annm j- x il hikheid zou miskennen en een gevaar len zien, of een dienstweigeraar werke-1 J an vnnr „rpHp loos zou toezien, indien vrouw of kind herdijkt, zoodat reeds in 1439 die geheele Waard binnen zijn ouden ringdijk lag. Dat de Waard ook in 1064 aan de Merwede-zijde dijken had, blijkt uit een brief van Hendrik IV. BINNENLAND. WEERBAAR OF WEERLOOS? Het congres voor Neerlands Volks kracht is Zaterdag in de Ridderzaal voortgezet met een voordracht van den heer C. K. Elout, redacteur van het Algemeen Handelsblad, te Wassenaar, over 't onderwerp: Weerbaar of weer loos? Spr. wilde zijn onderwerp uit drieër lei oogpunt behandelen, namelijk: mogen, moeten en kunnen wij ons ver dedigen? Er zijn er, die zich voor de weerloosheid beroepen op het Nieuwe Testament, waarvan de Bergrede als de kern mag worden beschouwd. Met Johannes Muller is spr. van oordeel, dat de Bergrede geen reeks recepten geeft, doch een nieuwe tendenz verte genwoordigt. Naast theologische gronden worden humanitaire argumenten aange- er voerd voor de weerloosheid. Spr. laat de lamlendigheidsargumenten rusten, doch wil iets zeggen over de zienswijze, dat men geen geWeld mag gebruiken uit eerbied voor het leven. Deze opvat ting doet de vraag rijzen, of men het leven van een ander wel moet respec teeren en het eigen leven niet. Iemand, die zich niet verweert tegen een aan val, stelt het eigen leven in de waag- 11 g- il- brooddronken werd aangerand. Het moet wel een erge slappeling zijn, die zoo iets kan aanzien zonder geweld te gebruiken. Wat bier geldt voor het in dividu, is echter ook van toepassing op de verhouding tusschen de volkeren. Toen in het begin van den oorlog Servië werd aangevallen door Oosten rijk, mengde Rusland zich daarid naar het voorgaf om dat 't verdrukking van een klein land niet kon aanzien. Aan genomen dat dit de ware drijfveer was, had Rusland dan uit vrees om geweld te gebruiken, moeten afzien van in menging? Hetzelfde geldt voor den Duitschen inval in België en de houding, die En geland en Frankrijk naar aanleiding daarvan aannamen. Ook de Boeren oorlog en de aandrang uit Nederland- schen kring op interventie mag in dit verband als voorbeeld worden ge noemd. Trouwens, de zelfverdediging wordt nog altijd door ons Strafwet boek erkend, evenals de verdediging van eens anders lijf, goed of eerbaar heid tegen wederrechtelijke aanran ding. Waarom zou wat hier geldt voor het individu, ook niet op de staten van toepassing zijn? De Volkenbond erkent ook de redelijke noodzakelijkheid van het gebruik van geweld tegen den aan valler. Wat aan den Volkenbond nog ontbreekt zijn juist de machtsmidde len om het geweld te doen zegevieren. Een ellendig voorbeeld hiervan levert Georgië, een klein land, overweldigd door den grooten buurman, dat telkens Weer vergeefs een beroep doet op den Volkenbond. Inderdaad, wij mogen een weermacht hebben, omdat vooralsnog geen recht mogelijk is zonder macht Wij zijn dat zelfs aan onze traditie ver plicht. Het noblesse oblige geldt niet alleen voor individuen, doch niet min der voor volken. Bovendien zijn wij ook tegenover onze buren verplicht, een weermacht te hebben. Wat België betreft bestaat die verplichting zelfs niet slechts zedelijk, doch ook positief. Ofschoon er over de onderhandelingen betreffende onze ver houdingen tot België geen authentieke gegevens bekend zijn, heet het toch, dat wij de verplichting op ons genomen hebben, een eventueelen doortocht door Limburg te beletten. Wij zijn dan ook tegenover onze naaste buren ver plicht, een weermacht te hebben. Maar niet minder geldt deze verplichting ten opzichte van de volkeren gemeenschap Maken wij ons, door hals over kop te ontwapenen, niet tot klaploopers? Wij weten heel goed dat de buren niet kun nen toelaten, dat er maar over ons land heen wordt geloopen. Bovendien hebben wij door de vestiging van het Vredespaleis, van de Academie voor Internationaal Recht en van het Per manente Hof van Internationale Justi tie op Nederlandschen bodem zekere verplichtingen op ons genomen. Wij verkeeren in een bijzondere positie, ook al vanwege onze gevaarlijke lig ging. België is lang het slagveld van Europa geweest, doch bij de tegen woordige verhoudingen beneden onze grenzen bestaat een drang om die slag velden naar boven op te schuiven. Het is mogelijk, dat Denemarken eerlang zal ontwapenen, dat het voorstel daar toe iets meer was dan een partij-gebaar. Doch in Denemarken zijn geen belang voor anderen en voor den vrede zou worden, indien het zich niet langer wapende. Laten wij ons ideaal niet voorbij zien, opdat wij blijven, wat wij zoolang zijn geweest: het vaderland van het recht. (Applaus). sabethsvloed overstroomd, maar daar rijke rechtsinstituten gevestigd, die in deze landen boven den gewonen rivier- neutrale handen moeten blijven, waterstand lagen, werden ze spoedig Ten slotte kwam spr. tot de derde Dinsdagavond werd in de zaal van den Dierentuin in Den Haag een debatavond gehouden, tusschen gene- aal Snijders en professor D. van imbden. Door de Nederlandsche Seintoestel- enfabriek te Hilversum, in samenwer king met de Western Electric Com pany, werd het gesprokene draadloos van uit Hilversum uitgezonden, zoodat ook degenen, die niet tegenwoordig konden zijn in de zaal van den Die rentuin in de gelegenheid waren het debat te volgen. Het onderwerp zou zijn„Al of geen ontwapening". Professor zou spreken over het „pro" en generaal Snijders over het „contra". In de groote zaal bevond zich eene enorme massa menschen, zoowel in de zaal als op de gaanderijen. Ook rond den muziekkoepel had zich een talrijke menigte geschaard, om het gesprokene te volgen, daar het door een aantal luidsprekende telefoons buiten werd verkondigd. Het was een mooie herfstavond en een zitje buiten was niet onaangenaam. Op het po dium zat het bestuur van den Vrijzin- nig-Democratischen Bond en van „Ons Leger." Achter de groote perstafel had een aantal journalisten een plaatsje weten te bemachtigen. De eerste spreker was prof. Van Embden, die o.m. wees op den zoo- genaamden chemischen oorlog, waar door niét alleen de militairen, doch ook de burgers zullen worden getrof fen. De moderne landsverdediging vormt een wederzijdsch terrorisme op de meest afschuwelijke schaal. De zaak is, dat we niets meer mogen wagen. Als er een nieuwe wereldoorlog uit breekt, is ons land onherroepelijk ver loren, zoo het dan nog bewapend is. Maar is het dan reeds ontwapend, dan heeft het groote kans aan die vernie tiging te ontkomen. In een lange rfede wees prof, Van Embdem op het nuttelooze van bewa pening, welke steeds door een ander land zal worden overtroefd. Wie ontwapent daarentegen, bouwt op recht en vertrouwt en vindt de grootst mogelijke beveiliging. Generaal Snijders wees er op, dat de gasoor'og niet minder wreed is dan de oorlog met kogels en granaten. Het eenige gevaar voor Nederland is te worden meegesleept in een oorlog tusschen andere West-Europeesche Staten onderling en dit is ook de eenige reden van bestaan voor zijn weerbaarheid. In zoodanig geval is het uit een politiek en sirategisch oog punt volkomen uitgesloten dat een der oorlogvoerenden zijn geheele lucht* vloot zou kuunen zenden naar een neven operatietooneel als ons land in zulk een geval slechts kan zijn. Zijn betoog samenvattende gaf spr als de slotsom, dat noch in den che mischen oorlog, noch in den lucht oorlog eenige aanleiding kan worden gevonden, om aan onze weerbaarheid' hare groote waarde en hooge betee- kenis als preventief wapen ter verze kering onzer onzijdigheid in een aan staand West-Europeesch conflict te ontzeggen. Echter onder een tweeledig DOOR JOS. VERWIEL. Laten we toch eerbied hebben voor het weinige wat er van oud-Waalwijk ovei blijft.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1924 | | pagina 5