I ECHO III OEI ZUIDEN
No 79
Zaterdag 4 Oct. 1924
TWEEDE BLAD.
OUD WAALWIJK.
Wat de vandalennioker in onze ge-
meente niet vernielde, ging verloren
dele, door iets weg te nemen of te ver
anderen, wat een vroeger geslacht
j heeft aangebracht.
Want, hadde men goed begrepen dat
verandering hier vernieling beteeken-
de, dan zou 't verbouwen en afbreken
van een mooi oud verweerd muurtje
een schandelijke verwoesting gebleken
zijn.
Hoe in-treurig het reeds was om het
interieur van deze oorspronkelijke
oude kerk, het vroegere priesterkoor
tot spijkermagazijn in te richten en te
verbouwen, men liet zelfs, met onkunde
en gevoelloosheid, het meest schilder
achtig hoekje, aan de Oostzijde der
door de twee groote branden waardoor ]{er]<> langs de Grootestraat, schande-
bijna al het schoone hier verdween. lijk verloren gaan, om hiervoor een
Den 18 October 1749 sloeg men de I nieuwe bij alles vloekende, afrastering
hand aan den toren der kloosterkerk I
in de plaats te brengen.
van het convent „Nazareth" en spoedig
daarop liet de rentmeester Jacob de
Wit grootendeels de kloosterpanden op
de thans nog bestaande kloosterwerf
sloopen.
De brand van 1755 meer echter die
van 1824 moesten ons zooveel moois
ontnemen dat er van onze oude ge
meente nagenoeg niets meer restte.
Vooral tusschen de Markt en het
Hoekeinde waar zich vroeger het oude
raadhuis monumentaal tusschen de
voorname gevels en voorover hellende
trapgeveltjes verhief, ging door den
laatsten brand alles verloren.
De trapgevels, die geestig tegen de
lucht afstaken, met hunne kruiskozij
nen, houten luikjes en sierlijke go-
thische muurankers, werden grooten
deels vervangen door 19-eeuwsche top
gevels, welke met hun onbegrepen
vormen, den tijd van onmacht ook nu
nog laten zien.
Een weinig kunnen we ons de vele
verwoeste gevels nog voor den geest
roepen, door het aantrekkelijke woon
huis dat de veel te vroeg overledene
rasechte oudheidminnaar, de Heer Ph.
Timmermans in 1914 bouwde, 't Was
als wilde hij hiermede een gedenk-
teeken oprichten van het hier ver-
dwenene
Deze gevel waaruit de renaissance-
invloed spreekt, is met zijn levendig
trapgeveltje in het midden, dat een
leew met schild als topbekroning heeft,
een sieraad voor onze gemeente en zal
zeker, wanneer de tijd er een tikje
roestachtige kleuren opbrengt, nog
warmer aan gaan doen.
Wij mogen echter niet hopen dat
onze hedendaagsche bouwkunstenaars
al hunne werken naar die van vroeger
kopieëren, want veel te dikwijls wordt
deze slafelijke navolging door oudheid
kundigen nog toegejuicht en hiermede
onze huidige bouwkunst, die toch ook
zeker op den dag van heden heel wat
beteekent (waarvan het fraaie woon
huis van den Heer B. Timmermans
Verschure ons het bewijs levert) door
hen pp den achtergrond geschoven
Onze gemeente is nu gemoderni
seerd, doch de enkele deftige particu
liere huizen geven nog te kennen dat
hier veel moois verdwenen moet zijn
Ziet men tusschen de 19 eeuwsche win
kelhuizen de schoone gothische oude
parochiekerk oprijzen, die door haar
grootschheid in onderlinge verhoudin
gen en haar massaliteit nog altijd boeit,
dan voelt men onwillekeurig de ge
dachte in zich opkomen dat dit oud
bouwwerk in de omgeving een waardig
milieu moet hebben gehad
Zooals vele oude kerken, heeft ook
deze haar voorgangster gehad, die, vol
gens Schutjes door Hertog Hendrik aan
de Abdij van Tongerloo opgedragen
was.
Zij werd in 1421, bij den doorbraak
van den grooten Zuid-Hollandschen
waard (St. Elisabethvloed) geheel ver
nield.
In 1520 werd de nu nog bestaande
kerk weder vernoemd en bleek toen
elf altaren te bezitten.
Zij was overeenkomstig de middel-
eeuwsche symboliek in kruisvorm ge
bouwd en haar hoofdaltaar stond aan
de Oostzijde.
Voor 1617 prijkte zij aan de West
zijde met een trotschen baksteenen
toren zoo breed als de hoofdbeuk (het
schip der kerk) deze werd echter een
prooi der vlammen.
De vele eeuwen hebbéh haar groot
heid weggevaagd, hare beelden neerge
worpen, haar gebrandschilderde ramen
vernield, en haar loofwerk en fraai ge
profileerde togen vervielen
Onze oude kerk werd, evenals vele
andere, in de droeve dagen van ge
loofstwisten niet meer gewaardeerd.
Laten wij er nu ons echter van be
wust worden, dat we het monument
van onze plaats niet verder aan verval
prijs mogen geven
Zich afvragen hoe de kerk zich in
haar oorspronkelijken toestand heeft
vertoond is niet noodig, het ware vol
doende wanneer men haar met zorg
conserveerde en dit schoone bouw
werk uit Waalwijks verleden voor ver
deren ondergang behoedde.
Door het herstellen van daken en
goten zou reeds op loffelijke wijze
hieraan voldaan worden en geen
groote sommen zou deze hoognoodige
verzorging vergen.
Maar dat men dan niet verkeerd han-
gebruik weder in te voeren en boven
dien de noodige stappen doe voor een
kleine restauratie aan dit oud bouw
werk, die toch geen al te groote offers
eischt en zeker tot verfraaiing der ge
meente dient.
Zoo zal men voor het nageslacht een
blijvende getuigenis afleggen dat men
ernstige pogingen aangewend heeft de
schoonheid te bewaren en te brengen
waar het mogelijk was en waarvoor
oprechten dank stellig niet onthouden
zal worden.
Eenig eigenbelang eener-, alsmede
een klein finantieel voordeel ander
zijds had men hier moeten offeren uit
eerbied voor dit historisch bezit.
Door de onherstelbare schade hier
aangebracht worden Potgieters woor
den weder meer bewaarheid:
Waar rees, waar ooit de moker klonk,
Iets schooners op, dan wat er zonk?.
Al komt dit artikel wat betreft de
verwaarloozing der oude kerk, als
mosterd na den maaltijd, toch wil ik
nog hierbij voegen wat Weissman in
een voordracht voor het Koninklijk
Oudheidkundig Genootschap zeide:
Wij hehhen hst recht nietmet oude
„gehouwen naar welgevallen te hun-
delen, want wij zijn de eigenaars niet.
,JDie kunstwerken hehooren ten deele
„aan hen, die ze gemaakt hehhen, ten
deele aan de geslachten, die na ons
uilen komen.
„De doode kunstenaars hehhen nog
steeds recht op hun werk.
„Maar wie machtigde ons datgene
,weg te wisschen, hetwelk spreekt van
,hun bekwaamheid, hun vroomheid,
kortom van datgene, wat zij voor alle
eeuwen in hun scheppingen hehhen
„willen leggent
Het recht van ons voorgeslacht, dat
Zijn rijkdomzijn kracht, zijn leven
gaf, om iets te volbrengen, is geens
zins te niet gegaan, want dat voor
geslacht heeft ons slechts het vrucht
gebruik zijner werken gegund. Wij
moeten die werken ongerept aan onze
„kinderen overdragen. Duizenden zul-
jlen ons geslacht later verwenschen,
omdat wij zoo schandelijk en roeke
,loos met de oude kunstwerken, die
,ons slechts in bruikleen waren gege
ten, hehhen gehandeld."
Zou het daarom geen aanbeveling
verdienen, wanneer men zich ging in
teresseeren voor den ouden toren in
voormalig Baardwijk om hem voor
verder verval te bewaren en in eere te
herstellen.
De kerk waarmede dit romaansche
bouwwerk tot 1912 een harmonisch
geheel vormde en die in 1520 vijf alta
ren bleek te bevatten, ging jammer ge
noeg verloren.
De toren, die het eigendom der ge
meente Baardwijk was, zou wellicht
ook gevallen zijn,- had niet de actieve
oudheidkundige: de Heer Ouwerling
ingegrepen en is het grootendeels aan
hem te danken, dat dit historisch 13
eeuwsch monument uit sloopershan-
den gered werd.
Door strengheid van lijhen en sober
heid van verhoudingen en doordat hij
uit een geheimnisvol verleden tot ons
is gekomen, is hij indrukwekkend en
dwingt ons bewondering en waardee
ring af.
In den spitsboog, boven de deur
waarmede men in den toren komt, is
de gothiek aanwezig, doch dit blijkt
een verbouwing van jongeren datum
te zijn.
Op den eersten zolder aan den Zuid
kant is nog een kleine gevangenis zeer
schaars verlicht door een getralied
venstertje.
In deze gevangenis bevindt zich nog
'n gevangenblok dat hoogstwaarschijn
lijk nog in verband staat met het hoog
en laag gerecht, dat de heerlijkheid
Baardwijk in de 15e eeuw reeds bezat
Dit strafrecht zal zeker aan de ver
getelheid ontrokken worden door het
een plaats te geven in de, in wording
zijnde oudheidkamer.
Op den tweeden zolder met zijn
groote galmgaten hangen twee klok
ken van bijzonder weiluidenden klank
en we zouden den toren grootendeels
in zijn eer kunnen herstellen, door
evenals nog vóór een tien a vijftien tal
jaren op verjaardagen van ons vorsten
huis, alsmede bij andere feestelijke ge
legenheden, hem over onze gemeente
te laten zingen. Want, is het niet jam
mer dat deze warm klinkende klokken
nu al zooveel jaren gezwegen hebben,
ja zelfs geheel vergeten zijn? Hoe jube
lend en plechtig tevens kunnen zij fees
ten en andere gebeurtenissen niet op
luisteren.
Andere plaatsen zouden ons om deze
klokken, die reeds eeuwen bij lief en
leed hunne stem lieten hooren benij
den en wij die haar bezitten laten haar
verstommen alsof we de schoonheid
van haar geluid niet kennen of waar-
deeren willen.
Dat men dan trachte dit mooi oud
DE ST. ELISABETHSVLOEI)
door
A. L. van der Pluijnt,
IV.
In het Zuidelijk gedeelte van den
Waard, bijzonder in de Langstraat,
lagen vele veenen en moeren, waarin
van de 12de tot de 16de eeuw turf
werd gemaakt, die men naar verschil-
ende oorden van het Graafschap
Holland vervoerde. De bewoners van
c ie veenstreken werden in een brief
van Graaf Willem VI in 1409 veen-
zaters genoemd. Deze veenen lagen
o.a. bij 's Gravenmoer, 's Grevelduin-
Capelle, Nederveen enz. tot aan Waal
wijk toe, welk laatste dorp bij Melis
Stoke „Walewyck op dat veen" ge
noemd wordt, en zij behoorden tot
liet domein der Graven, die er in geval
zij geld behoefden, bij gedeelten er van
verkochten.
Ook in het benedengedeelte van den
Waard lagen een aantal moeren en
veenen, eerst het eigendom van de
Graven van Strien en later van de
Heeren van Zevenbergen, die men
zoute venen" noemde, omdat daaruit
in vroegere eeuwen het zout gebrand
werd.
Zij ontstonden waarschijnlijk door
het zoute water, dat vóór de bedijking
van den grooten Waard, deze landen
bespoelde en den grond met zout
vermengde.
Vóór hun bedijking bestonden deze
streken meest uit bosch en weiland.
Zelfs in de eerst bedijkte landen
schijnt men zich weinig op den land
bouw toegelegd te hebben
Het wild was er overvloedig. Ook
aan visscherij werd veel gedaanniet
alleen zalm en elft, maar ook de
bruinvisch en het meerzwijn kwamen
veel voor.
De bever, die thans in Europa slechts
zeldzaam is, was vroeger ook in onze
streken thuis en Smits vond aan-
geteekend, dat Laurents Eelants Zoon
aan Graaf jan van Blois in 1360 een
bever ten geschenke gaf. Deze Laurents
was ingezetene van Dordrecht.
Daar Zuid-Holland in de eerste
eeuwen uit een aantal afzonderlijke
landen bestond, die alle door water
van elkaar gescheiden waren, zoo is
dan ook de bedijking niet overal op
denzelfden tijd geschied en het is
moeielijk te bepalen waar of wanneer
deze is begonnen.
Volgens Smits in zijn „Beschrijving
der Stad Dordrecht", waren de vroegste
bedijkingen doorgaans lage of zoo
genaamde zomer- of kinderdijken, welke
in die dagen volkomen in staat waren
de weilanden te beschermen en dat
zij gedurende de 12de eeuw door de
stormen en overstroomingen doorge
broken en ten deele vernield of weg
geslagen zijn.
Nadat de landen vervolgens een
groot aantal jaren niet of gebrekkig
bedijkt gelegen hadden, schijnt men
in de 13de eeuw een aanvang gemaakt
te hebben met het aanleggen van
zwaardere en betere dijken, waartoe
ook wellicht de toen ontluikende land
bouw heeft meegewerkt.
In den Grooten Zuid-Hollandschen
Waard, die aan de stad Dordrecht
vast lag, was in 1203 Dirk van Riede
Dijkgraaf.
Een gedeelte van dien Waard schijnt
echter vroeger bedijkt te zijn geweest,
daar in een brief van Otto II van 975
reeds van het landschap Schildis, de
hoeve Berg en het dorp Sprange gewag
gemaakt wordt en deze streek, liggende
in de Langstraat, in een brief van
Graaf Jan van Henegouwen van 1424
nog de Waard boven St Geertrude
genoemd werd.
Ook het gedeelte van den Strienschen
Waard dat later met den Grooten Waard
in een bedijking besloten werd, schijnt
vroeger afzonderlijk bedijkt te zijn ge
weest, daar hij tot in 1393 zijn bij
zondere dijkrechten had, evenals de
Thieselingswaard, die aan het beneden
eind van den Grooten Waard grensde.
Tot den Grooten Waard behoorden
ook die landen, welke in lateren tijd
den Hoekschen Waard uitmaakten en
aan het Westelijk einde van den
Grooten Zuidhollandschen Waard
grensden.
Zij stonden echter onder geen Al
gemeen Dijkbestuur, maar onder het
baljuwschap van Zuid-Holland
Eenige gedeelten van den Hoekschen
Waard werden wel door den St. Eli-
vraag: kunnen wij ons verdedigen? Hij
stelde daarbij voorop, dat onze finan-
cieele toestand niet toelaat, een weer
macht te hebben, die berekend is op
een eenigszins langdurige verdediging
van ons land. Wij zullen ons dus moe
ten beperken tot wat men noemt een
neutraliteitsleger, doch dat is dan ook
berekend op het meest waarschijnlijke
geval. Nu hebben wij reeds in den oor
log een neutraliteitsleger gehad. In dit
verband valt er op te wijzen, dat von
Moltke mede uit zuiver militaire mo
tieven ons land niet in zijn aanvalsplan
heeft opgenomen. Het gaat niet aan,
dat prof. van Embden in zijn stellingen
dit militaire motief van von Moltke
wegmoffelt en alleen diens andere
overwegingen laat gelden. Want von
Moltke stelt in zijn bekende boek het
militaire motief voor het ontzien van
Nederland wel degelijk voorop. Ook
Ludendorff -heeft erkend, dat Duitsch-
land den onbeperkten duikboot-oorlog
lang heeft uitgesteld, uit vrees voor een
militair optreden van Nederland. .Het
groote argument, dat op dit oogenblik
opgeld doet, is de chemische oorlog.
Met den heer Dresselhuys vraagt spr.
echter, waarom, indien die chemische
oorlog zoo allesbeheerschend is,1 de
staten hun andere weermiddelen niet
afschaffen. Trouwens, er zijn altijd
nieuwe oorlogsmiddelen uitgevonden.
In den oorlog waren we op het gebied
der vliegtuigen ten achter. En of wij
thans op het gebied van den chemi-
schen oorlog ten achter staan, weten
wij niet. Wij weten niet, wat wij heb
ben.
Resumeerend zegt spr., .dat een land
I van onze positie en traditie de werke-
schaal. Spr. zou trouwens wel eens wil- F .,annm
j- x il hikheid zou miskennen en een gevaar
len zien, of een dienstweigeraar werke-1 J an vnnr „rpHp
loos zou toezien, indien vrouw of kind
herdijkt, zoodat reeds in 1439 die
geheele Waard binnen zijn ouden
ringdijk lag.
Dat de Waard ook in 1064 aan de
Merwede-zijde dijken had, blijkt uit
een brief van Hendrik IV.
BINNENLAND.
WEERBAAR OF WEERLOOS?
Het congres voor Neerlands Volks
kracht is Zaterdag in de Ridderzaal
voortgezet met een voordracht van den
heer C. K. Elout, redacteur van het
Algemeen Handelsblad, te Wassenaar,
over 't onderwerp: Weerbaar of weer
loos?
Spr. wilde zijn onderwerp uit drieër
lei oogpunt behandelen, namelijk:
mogen, moeten en kunnen wij ons ver
dedigen? Er zijn er, die zich voor de
weerloosheid beroepen op het Nieuwe
Testament, waarvan de Bergrede als
de kern mag worden beschouwd. Met
Johannes Muller is spr. van oordeel,
dat de Bergrede geen reeks recepten
geeft, doch een nieuwe tendenz verte
genwoordigt.
Naast theologische gronden worden
humanitaire argumenten aange-
er
voerd voor de weerloosheid. Spr. laat
de lamlendigheidsargumenten rusten,
doch wil iets zeggen over de zienswijze,
dat men geen geWeld mag gebruiken
uit eerbied voor het leven. Deze opvat
ting doet de vraag rijzen, of men het
leven van een ander wel moet respec
teeren en het eigen leven niet. Iemand,
die zich niet verweert tegen een aan
val, stelt het eigen leven in de waag-
11
g-
il-
brooddronken werd aangerand. Het
moet wel een erge slappeling zijn, die
zoo iets kan aanzien zonder geweld te
gebruiken. Wat bier geldt voor het in
dividu, is echter ook van toepassing op
de verhouding tusschen de volkeren.
Toen in het begin van den oorlog
Servië werd aangevallen door Oosten
rijk, mengde Rusland zich daarid naar
het voorgaf om dat 't verdrukking van
een klein land niet kon aanzien. Aan
genomen dat dit de ware drijfveer was,
had Rusland dan uit vrees om geweld
te gebruiken, moeten afzien van in
menging?
Hetzelfde geldt voor den Duitschen
inval in België en de houding, die En
geland en Frankrijk naar aanleiding
daarvan aannamen. Ook de Boeren
oorlog en de aandrang uit Nederland-
schen kring op interventie mag in dit
verband als voorbeeld worden ge
noemd. Trouwens, de zelfverdediging
wordt nog altijd door ons Strafwet
boek erkend, evenals de verdediging
van eens anders lijf, goed of eerbaar
heid tegen wederrechtelijke aanran
ding. Waarom zou wat hier geldt voor
het individu, ook niet op de staten van
toepassing zijn? De Volkenbond erkent
ook de redelijke noodzakelijkheid van
het gebruik van geweld tegen den aan
valler. Wat aan den Volkenbond nog
ontbreekt zijn juist de machtsmidde
len om het geweld te doen zegevieren.
Een ellendig voorbeeld hiervan levert
Georgië, een klein land, overweldigd
door den grooten buurman, dat telkens
Weer vergeefs een beroep doet op den
Volkenbond. Inderdaad, wij mogen een
weermacht hebben, omdat vooralsnog
geen recht mogelijk is zonder macht
Wij zijn dat zelfs aan onze traditie ver
plicht. Het noblesse oblige geldt niet
alleen voor individuen, doch niet min
der voor volken.
Bovendien zijn wij ook tegenover
onze buren verplicht, een weermacht te
hebben. Wat België betreft bestaat die
verplichting zelfs niet slechts zedelijk,
doch ook positief. Ofschoon er over de
onderhandelingen betreffende onze ver
houdingen tot België geen authentieke
gegevens bekend zijn, heet het toch, dat
wij de verplichting op ons genomen
hebben, een eventueelen doortocht
door Limburg te beletten. Wij zijn dan
ook tegenover onze naaste buren ver
plicht, een weermacht te hebben. Maar
niet minder geldt deze verplichting ten
opzichte van de volkeren gemeenschap
Maken wij ons, door hals over kop te
ontwapenen, niet tot klaploopers? Wij
weten heel goed dat de buren niet kun
nen toelaten, dat er maar over ons
land heen wordt geloopen. Bovendien
hebben wij door de vestiging van het
Vredespaleis, van de Academie voor
Internationaal Recht en van het Per
manente Hof van Internationale Justi
tie op Nederlandschen bodem zekere
verplichtingen op ons genomen. Wij
verkeeren in een bijzondere positie,
ook al vanwege onze gevaarlijke lig
ging. België is lang het slagveld van
Europa geweest, doch bij de tegen
woordige verhoudingen beneden onze
grenzen bestaat een drang om die slag
velden naar boven op te schuiven. Het
is mogelijk, dat Denemarken eerlang
zal ontwapenen, dat het voorstel daar
toe iets meer was dan een partij-gebaar.
Doch in Denemarken zijn geen belang
voor anderen en voor den vrede zou
worden, indien het zich niet langer
wapende. Laten wij ons ideaal niet
voorbij zien, opdat wij blijven, wat wij
zoolang zijn geweest: het vaderland
van het recht. (Applaus).
sabethsvloed overstroomd, maar daar rijke rechtsinstituten gevestigd, die in
deze landen boven den gewonen rivier- neutrale handen moeten blijven,
waterstand lagen, werden ze spoedig Ten slotte kwam spr. tot de derde
Dinsdagavond werd in de zaal
van den Dierentuin in Den Haag een
debatavond gehouden, tusschen gene-
aal Snijders en professor D. van
imbden.
Door de Nederlandsche Seintoestel-
enfabriek te Hilversum, in samenwer
king met de Western Electric Com
pany, werd het gesprokene draadloos
van uit Hilversum uitgezonden, zoodat
ook degenen, die niet tegenwoordig
konden zijn in de zaal van den Die
rentuin in de gelegenheid waren het
debat te volgen.
Het onderwerp zou zijn„Al of
geen ontwapening". Professor zou
spreken over het „pro" en generaal
Snijders over het „contra".
In de groote zaal bevond zich eene
enorme massa menschen, zoowel in
de zaal als op de gaanderijen. Ook
rond den muziekkoepel had zich een
talrijke menigte geschaard, om het
gesprokene te volgen, daar het door
een aantal luidsprekende telefoons
buiten werd verkondigd. Het was een
mooie herfstavond en een zitje buiten
was niet onaangenaam. Op het po
dium zat het bestuur van den Vrijzin-
nig-Democratischen Bond en van „Ons
Leger." Achter de groote perstafel had
een aantal journalisten een plaatsje
weten te bemachtigen.
De eerste spreker was prof. Van
Embden, die o.m. wees op den zoo-
genaamden chemischen oorlog, waar
door niét alleen de militairen, doch
ook de burgers zullen worden getrof
fen. De moderne landsverdediging
vormt een wederzijdsch terrorisme op
de meest afschuwelijke schaal. De zaak
is, dat we niets meer mogen wagen.
Als er een nieuwe wereldoorlog uit
breekt, is ons land onherroepelijk ver
loren, zoo het dan nog bewapend is.
Maar is het dan reeds ontwapend, dan
heeft het groote kans aan die vernie
tiging te ontkomen.
In een lange rfede wees prof, Van
Embdem op het nuttelooze van bewa
pening, welke steeds door een ander
land zal worden overtroefd.
Wie ontwapent daarentegen, bouwt
op recht en vertrouwt en vindt de
grootst mogelijke beveiliging.
Generaal Snijders wees er op, dat
de gasoor'og niet minder wreed is
dan de oorlog met kogels en granaten.
Het eenige gevaar voor Nederland is
te worden meegesleept in een oorlog
tusschen andere West-Europeesche
Staten onderling en dit is ook de
eenige reden van bestaan voor zijn
weerbaarheid. In zoodanig geval is
het uit een politiek en sirategisch oog
punt volkomen uitgesloten dat een der
oorlogvoerenden zijn geheele lucht*
vloot zou kuunen zenden naar een
neven operatietooneel als ons land in
zulk een geval slechts kan zijn.
Zijn betoog samenvattende gaf spr
als de slotsom, dat noch in den che
mischen oorlog, noch in den lucht
oorlog eenige aanleiding kan worden
gevonden, om aan onze weerbaarheid'
hare groote waarde en hooge betee-
kenis als preventief wapen ter verze
kering onzer onzijdigheid in een aan
staand West-Europeesch conflict te
ontzeggen. Echter onder een tweeledig
DOOR JOS. VERWIEL.
Laten we toch eerbied hebben voor het
weinige wat er van oud-Waalwijk ovei
blijft.