Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. jonge vrouw. m Prijsverlaging FEUILLETON „NOORD-BRABAND" WYBERT NUMMER 92 WOENSDAG 19 NOVEMBER 1924 UITGAVE: WAALWIJKSCHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN. Telefoon No. 38. Telegr.-AdresECHO. DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN. EERSTE BLAD. GEMEENTERAAD, HAARSTEEG. (Vervolg.) Dobbelsteen. Bij de belooning veld wachters wil ik even het woord. In een vorige vergadering is door Wet houder Van Engelen gezegd, dat een der veldwachters zijn pensioen zou aanvragen en dat dan wel met één veldwachter zou kunnen worden vol staan, waardoor een groote bezuiniging voor de gemeente zou worden ver kregen. Hij kwam verder met nog meer van die mooie cijfers. Kan dat worden doorgevoerd Voorzitter. Dat kan zoo maar niet. Als er nu een commissie van onderzoek voor de begrooting was geweest, dan had die eens overleg kunnen plegen. Nu gaat dat natuurlijk niet. Van Vrede. Dan kan hier overleg gepleegd worden. Voorzitter. Daar moet met derden worden gesproken, met den belang hebbende en dat kan men hier niet in een openbare vergadering van den raad doen. Dat zou wel in een com missie-vergadering hebben kunnen ge beuren. Dobbelsteen. Dan stel ik voor dat de salarissen der veldwachters ook met 10 pCt. worden verlaagd. De be zoldiging van de veldwachters is in de mobilisatie in eens belangrijk ver hoogd, zoodat nu tot een dergelijke verlaging zonder bezwaar kan worden overgegaan. Van der Heijden. Ik had gedacht dat de politie wel eens hulde zou worden gebracht voor de door haar betoonde activiteit en nu komt men met verlaging van salaris aandragen. Voorzitter, Het zal ook wel met 4 tegen 3 stemmen worden aangenomen. Wat hebt ge er dus aan als ge iets zegt. Het voorstel van den heer Dobbel steen in omvraag gebracht, wordt met 4 tegen 3 stemmen ^aangenomen. Dobbelsteen. Over de vergoeding van kleeding aan de gemeenteveld wachters is een vorig jaar al eens gesproken. Ze dragen hier nooit uniformkleeding. Voorzitter. Ze dragen hier veel burgerkleeren, maar die moeten ze toch ook koopen. Dobbelsteen. Ze moesten meer in uniform verschijnen, zoodat ze meer kenbaar zijn. Voorzitter. Dat weet ik niet. Recher cheurs dragen nooit een uniform. Maar ik geloof dat het 't beste is dit maar aan mij over te laten. Dobbelsteen. Dan is het ook over bodig om daarvoor een post op de begrooting te brengen. Van Hemert. Van hoogerhand is er al eens op gewezen dat ze de politie hier nooit zien. Ik heb er toen nog op gewezen dat ze toch altijd op de been zijn maar ze misschien niet wor den gezien omdat ze geen uni form aan hebben. Ik heb ze absoluut niet achteruit gezet. Het dragen van uniformkleeding is toch wel van invloed. Voor het gerecht mogen zij zonder uniform niet komen. Van Vrede. Ik zou ze altijd uniform laten dragen. Winkel. Er is. toch wel wat tegen om ze altijd in uniform te laten loopen want er zijn altijd personen die voor nemens zijn iets te doen en dan de politie in de gaten houden. Hebben ze uniform aan, dan weten ze direct wie het is. De maréchaussée's gaan juist daarom dikwijlsin burgerkleeding op surveillance. Ze kunnen dan beter de overtredingen constateeren. Van Hemert. Ze willen toch nergens een veldwachter meer die altijd in burgerkleeding is. Winkel. Ik stel voor dat ze niet altijd in burgerkleeding loopen. Voorzitter. Dat gaat niet. Van Vrede. Moeten ze dan toch eder jaar een uniform hebben als ze die bijna nooit dragen. Die post is dan ieder jaar niet noodig. Voorzitter. Ze verslijten meer dan dat. Het is niet alleen voor uniform op de begrooting staat voor tegemoet- coming in de kleeding. Van Hemert. Ik zou de post dan zou maar laten. Aldus wordt besloten. Van Hemert. Op de begrooting staat ook een post van f 25 voor reisgeld en gratificatie De Winter. Waar is dat voor. Voorzitter. De Winter komt hier 3) nogal eens bij gelegenheden helpen. Het hoort onder zijn gebied. Van Hemert. Ik heb van meer plaat sen gezien dat ze die subsidie hebben ingetrokken. Ze worden goed door het Rijk betaald. Dobbelsteen. Och, f 25 is niet zoo veel. Voorzitter. Kijk, nu is f 25 niet zoo veel en daar straks was f 10 heel veel. Ja, ja, kom, we zullen maar verder gaan. Van Hemert. Voor onderhoud van lantarens is f 825 uitgetrokken. Daar komt van Vlijmen nu wel f 125 van terug, maar dan is het nog f 700 en dat is veel te veel Men kan gerust wat lampen uitschakelen. Voorzitter. Men kan ze niet uit- sch^kcicn Van Hemert. In Hedikhuijzen wordt maar f 149 aan de verlichting uitge geven, dat is een groot verschil. Voorzitter. Ge wil toch niet zeggén, dat ze daar voldoende voor krijgen. De menschen hebben bet gedaan om er aan te blijven, maar verdienen doen ze niets meer. Winkel. Ik heb gehoord, dat ze in Lutterherpt ook nog nooit aan zijn geweest. Van Vrede. Er staat er geen een die Tn^Tpr^WAA LW UK^p^" jéa; DOOR ERVARING STERK. kan branden. Voorzitter. De aanbesteding is zoo geweest, dat alles er moet worden bij geleverd. Winkel. In Hedikhuijzen hebben ze zelf katoen en glazen moeten geven. Van Vrede. Maar toen geen branders, ik bedoel die pitten. Een vorig jaar waren er die toch nog. Waar zijn die dan gebleven. Voorzitter. Dat weet ik niet. Van Vrede. Dan is er diefstal ge pleegd. Dat moet je laten onderzoeken. Van der Heijden. Waar is de sneeuw gebleven. Van Hemert. Ik zou ze in Luttelherpt maar uitlaten. Voorzitter. Die menschen zijn om den tuin geleid. Ik denk, dat ze het voor een prijs hebben aangenomen, waarvoor ze het niet kunrien doen Dobbelsteen. Hier in Haarsteeg kun nen heel wat lantaarns uitgeschakeld worden. Er staan er nu 34 en 16 zou voldoende zijn. Als er op de voor naamste punten een staat is dat vol doende. Van den Brand Het kon met heel wat minder worden gedaan dan nu, dat is zeker. Dobbelsteen. Ik zou de rest laten vervallen. Voorzitter. Goed en met hoeveel wil u dan die post verslagen. Dobbelsteen In Luttelherpt en Hedikhuijzen zou men wat kunnen uitbreiden, dan komt men nog niet aan f 700. Van Engelen. Er mogen wel enkele nachtlantaarns blijven branden. Voorzitter, 's-Nachts kost het zoo veel niet. Dobbelsteen. Ik stel voor die post met f 300 te verlagen. Winkel. Ik heb gehoord dat de menschen hier 's avonds klagen dat het zoo donker is en gaarne meer icht zouden willen hebben omdat het gevaarlijk is. Dobbelsteen. Dat zal hier niemand zeggen. Winkel. Verschillenden heb ik het hooren zeggen. Maar eerlijk gezegd )egrijp ik jullie nou toch niet meer daarstraks zei van Hemert dat in Luttelherpt maar geen licht moest zijn en daar zei van Vrede, die in een vorige vergadering bij hoog en laag daar licht moest hebben, niets op. Voorzitter. Zeker, zoo is het. Van Vrede. Het gaat om het recht en de zuinigheid. Het voorstel van den heer Dobbel steen wordt aangenomen met 4 tegen 3 stemmen. Dobbelsteen. De post openbare werken is gesplitst. Er zou hier iets op gevonden moeten worden dat er steeds een man op de wegen werk zaam was, dan konden weer eens hier en dan weer eens daar de wegen onderhouden worden. Wanneer de wegen meer geregeld onderhouden worden, zullen ze beslist langer mee gaan. Nu zijn er overal kuilen in en die kunnen goed worden gelicht. groote doozen Van Hemert. Daar bij ons is de weg ook gelicht hier en daar, maar daar is de weg nu goed. Van Vrede. Het is zeker dat, als een mensch geregeld de wegen een beetje onderhoudt, men nooit die gaten krijgt, tenminste nooit zoo erg. Voorzitter. Op sommige plaatsen is het zoo maar niet op te halen. Van Vrede. Daar ginder moet je maar eens gaan kijken. Zonder grint is die weg daar opgehaald en 't zit er zoo vast als een muur. Voorzitter. Zonder grint kan het toch niet lang vast blijven zitten. Van Vrede. Nu zie je er den weg werker nooit. Voorzitter. Zoo. Dan heeft hij zeker dien weg bij hem thuis maar in orde gemaakt. Bij droog weer behoeft men er niet aan te laten werken, want dan heeft men er niets aan. Van den Brand. Als de Provincie geen subsidie geeft, zou ik er een eind tusschen uitbreken dat er niemand meer over kan komen. Dobbelsteen Bij van Dal daar, daar zou wat grint worden gebracht. Dat was een vorig jaar al gezegd. Voorzitter. Dat is gezegd maar de voerman heeft maar een kar met kolen gruis kunnen rijden Hij zal het wel 47e JAAKGANGL. Waalwpsclie est Langstraalsclie Courant, Dit blad verschijnt WOENSDAG EN ZATERDAG. Abonnementsprijs per 3 maanden 1.26. Franco per post door het geheele rijk 1.40. Brieven, Ingezonden stokken, gelden enz. franco te zenden aan den Uitgever. Prfla der Advertentlön 20 cent per regel; minimum 1.60 Reclames 40 cent per regel. Bfl contract flink rabat. Advertentlën moeten Woensdag en Vrijdag des morgens om uiterlijk 9 nor In ons bezit sQn. DOM „DE ECHO VAN EET ZUIDEN". EERSTE DEEL. Zij houdt het hoofd achterover en de ar men opgeheven, alsof zij den hemel ter hulp riep. Wat moest Alexis aanvangen? Instinkt- matig voelde hij zich aangezet om die in doodsnood verkeerende vrouw te redden. En opeens wil hij van de Gaouloc afdalen hij wil toespringen, zijn leven wagen, on danks alles... Maar de zee wil van hem niets weten... Een rukwind werpt hem terug op de rots en doet hem langs, den anderen kant afrollen. Hij richt zich haastig weer op en ziet nog slechts de masten van de boot, die zich tegen de scherpe rotsen van Enizan verbrijzelt. Alexis moet vluchten, indien hij niet nut teloos omkomen wil. De geweldige golven slaan nu over de reusachtige rotsen. Het strand wordt inge nomen. Hjj vlucht, hij loopt nu zoo vlug hij kan achtervolgd door den woesten vloed. De zucht voor zelfbehoud heeft in hem de krachten vertienvoudigd en zoo is hij er in gelukt aan het water te ontkomen. Wat is er van de boot geworden? Het water klimt nog altijd. De vloed na dert in woest rollende, schuimende baren en werpt met onweerstaanbaar geweld de wrakken uit van de zwarte boot. Eene baar, hooger dan de andere, brengt een groot stuk aan van een mast, die nog voorzien is van zijne zeilen, touwen en zijn takelwerk. MAATSCHAPPIJ VAN VERZEKERING OP HET LEVEN II TABLETTEN Bi] Apothekers en Drogisten. iiiniiiiiiiiiimniiiiimiiiiiniiiiiiiiniiiiiuiiiniiiiiiiniim|[lll'nll"""lt"""l""""m|lw' Een groote angst doet het hart van Alexis met verdubbelde snelheid kloppen. Hij is er zeker van, dat stuk is de eene helft van den mast, waaraan de vrouw zich vastgeklemd hield. Wat was er van haar geworden? Alexis zocht het lichaam der ongelukkige vrouw te ontdekken. Eensklaps slaakt hij een vreugdekreet, want een wit kleed zag liij aan het onder deel van den mast. Leefde die vrouw nog? Alexis vraagt hier niet om, want hij is vastbesloten haar te redden, indien zij nog te redden is, en dat zal hij eerst weten wan neer hjj die ongelukkige in veiligheid ge bracht heeft. Alexis is nu bij haar. Hij wil haar in zijne armen opnemen. Maar dan slaakt hij een nieuwen kreet, ditmaal van ontzetting. Hij bemerkt met schrik dat zij, met het middenlijf en de handen, die hij in smee- kende houding ten hemel opgestoken had gezien, aan den mast vastgebonden is. Er was geen twijfel meer, die ongelukkige vrouw was op het vaartuig achtergelaten en aan de onstuimige zee prijsgegeven. Alexis bevond zich dus tegenover het slachtoffer eener vreeselijke misdaad. Met zijn mes had hij in een oogwenk de banden doorgesneden. Was zij dood of leefde zij nog? Hij wist het niet en had den tijd niet haar te onderzoeken. Hij geloofde eerder dat zij dood was. Het lichaam had verscheidene bloedige wenden bekomen, aan het hoofd, den hals en de armen. In zijn armen droeg hij de drenkelinge naar zijne woning. Maar zijne krachten begaven hem en hij viel roepend neer op den dorpel van zijn houten huis. Gelukkig Barbara ontwaakte. Was dat haar meester, die zoo riep? Groote God. Sta mp bij, riep de Bre- tonsche vrouw verschrikt, toen zij de deur opende en haren meester met de drenke linge zag. Van waar komt gij meester? En die arme vrouw... waar hebt gij haar gevonden? Haast u, Barbara, riep hij, neem deze arme vrouw op en draag ze op een bed... Ik kan niet meer. En binnentredend liet hij zich op een stoel vallen, terwijl Barbara het roerloos lichaam der drenkelinge optilde en weg droeg, boven naar haar bed. Het gelaat der drenkelinge had om zoo te zeggen niets menschelijks meer. Het zand en het bloed waarmede het overdekt was, beletten een enkel barer trekken te onder scheiden. De Bretonsche vrouw luisterde met het oor op het hart en gaf een bevestigend tee- ken aan Alexis, die intusschen boven geko men was. De jonge ingenieur had haar begrepen. De onbekende vrouw leefde. Met een ware moederlijke bezorgdheid begon Barbara het beslijkt en bebloed gelaat te wasschen, zoodat men al spoedig de won den en kneuzingen zien kon, welke de onge lukkige vrouw bekomen had, terwijl zij over de rotsen voortgesleurd werd. Toen eindelijk geheel Het hoofd met warm water gewasschen en gereinigd was, trad Barbara een paar stappen achteruit en riep Owat is die vrouw lief. Alexis weerhield den uitroep van bewon dering die hem op de lippen kwam. Ja, inderdaad, de vrouw die hij gered had was verrukkelijk schoon. Haar doodsbleek gelaat, eenigszins lan werpig rond, had eindeloos fijne en lieve trekken. Tusschen hare half geopende, bloedlooze lippen, door de koude van den dood die haar aangreep, blauw gekleurd, bemerkte men hare hagelwitte tanden. Een paar minuten waren Barbara vol doende, om de drenkelinge te ontkleeden en nu wreef zij haar met een wollen doek in. Met moeite gelukte het haar, met een le peltje tusschen de tanden eenige droppeltjes van een krachtigen drank te gieten, en bij na aanstonds had zij het genoegen een lan gen zucht, aan de bloedlooze lippen te hoo ren ontsnappen. Bij eene inademing van ether bewogen de oogschellen zich trillend en de lange wim pers beefden. Hare lippen bewogen zich even en lieten trillend van angst de woorden ontsnappen Erbarmen. Erbarmen. Wat zegt zij? vroeg Barbara. De jonge vrouw herhaalde meermalen, altijd op smeekenden toon, de woorden „Er barmen", terwijl hare oogen immer gesloten bleven. Dan werd zij volkomen kalm en rustig. Zij scheen in een soort van doodslaap ge vallen. Alexis en Barbara lieten de vreemde dame nu alleen en gingen naar beneden. Meester, wat zullen wij met haar doen? vroeg Barbara. Zal het niet noodig zijn de overheidte verwittigen? Alexis Monteray schudde het hoofd. Ik zal niemand verwittigen, beste Bar bara, antwoordde hijwanneer ik u de re denen zal hebben medegedeeld, die mij het stilzwijgen opleggen, zult gij, ik ben er van overtuigd, doen gelijk ik en aan niemand een woord zeggen van hetgeen er gebeurd is. En, zeide zij, zult gij die vrouwen hier bij u houden? Ik weet het niet, wedervoer Alexis, ik zal wachten een besluit te nemen tot ik met haar gesproken heb, tot zij my zelf zal ge toond hebben wat ik doen moet. Tot dan toe, Barbara, verzoek ik u, vraag ik u als een persoonlijken dienst, geen enkel woord te spreken dat kan doen veronderstellen dat die jonge vrouw zich hier bevindt en gerpd is. Tot nader bericht, is 't zwarte jacht, dat daar voor m'n oogen op de rotsen verbrijzeld werd, met man en muis vergaan. Goed, meester, wedervoer Barbara, mis noegd nochtans, dat mijnheer Monteray haar iets verborg. Goed, goed, ik zal zwijgen. Ik vraag uw stilzwijgen, Barbara, om dat ik met reden vrees, dat de minste on bescheidenheid het leven in gevaar zou bren gen van haar, die wij met Gods hulp aan den dood hebben kunnen onttrekken. Alexis Monteray wilde nog meer zeggen, toen hij opschrikte, en de woorden op zijn lippen wegstierven. Een doffe kreet, een kreet van schrik en smart werd boven gehoord. De onbekende was ontwaakt. Maar die ontwaking was schrikwekkend. Zij was opgestaan uit het bed waarop zij rustte. En, met de armen over elkander gekruist en de handen ten hemel opgestoken, in de houding waarin zij aan den mast gebonden geweest waren, met verschrikte oogen, wild rollende in hunne holten, stond zij daar, met het hoofd achterover geslagen, roepende om een steenen hart te breken. De zinneloosheid had zich van dat jonge wezen meester gemaakt. Haar schoon gelaat drukte een onbeschrij felijke schrik uit en zij riep met smeekende stem Genade Wladimir. Genade... Gij wilt mi) dooden Wladimir... wat heb ik u mis daan? Ik zweer u dat ik niet spreken zal... Maar dood mij niet... Wladimir, heb mede lijden met mij. Barbara Quintrec keerde zich naar Mon teray om en ondervroeg hem met den blik. Deze was doodsbleek geworden. Wladimir, herhaalde hij met doffe en bevende stem, Wladimir Ik hen zinneloos. Waarom ontstelt die naam mij zoozeer? Barbara Quintrec naderde de onbekende vrouw en zeide Beste Mevrouw, gij moet wederom te bed gaan, u stil en zeer warm houden, an ders zult gij gevaarlijk ziek worden. En Monteray, zijne pogingen voegend bij die van Barbara, slaagde erin haar te bed te leggen. Goede God, zeide zij, heb medelijden met mij, verlos mij van hem. En zich to de huishoudster en tot Mon teray richtend Hij wil mij doodeng herhaalde zij, hij wil mij dooden... gelijk... gelijk... Neen, ik heb beloofd... ik heb gezworen, dat ik niets zeggen zou. Maar verdedig mij... verdedig mij dan toch, gij ziet toch dat hij mij vast grijpt... dat hij mij bindt... O, die koorden... zij dringen door mijn vleesch... O, de zee wordt ontstuimig... ont ketent zich... Die Brick... de „Ebbenhouten Brick"... vervloekt vaartuig... De zee... de zee... Zij gaat mij verzwelgen... (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1924 | | pagina 1