DE ECHO VAN HET ZUIDEN
In den Hoenderhof.
Paaschtijd - Braedtijd.
Xo. 28. Zaterdag 3 April '20. 49q Jrg.
TWEEDE BLAD.
VERRIJZENIS.
EEN GEDENKWAARDIGE
PAASCHDAG.
'k Was 't jaar '40 in het Ertsgebergte,
't Was Woensdag na Palm-Zondag,
toen wij des morgens vroeg, alvorens
in de mijn neder te dalen; ons veree-
nigden in de zoogenaamde hut of mijn-
huis, om samen te bidden.
Voor de laatste maal voor het heilig
Paaschfeest zouden we afdalen in de
Sint-Joannes-schacht.
Een matte wind streek over de heide.
De lucht was zoel.
In het Oosten kwamen onweerskop
pen opzetten. Maar 't kan hoven den
grond, in 't heldere daglicht, stormen
dat de aarde siddert, daar beneden
wordt geen bliksemstraal gezien, daar
weerklinkt geen donderslag, daar huilt
de stormwind niet.
Daar beneden is het stil, altijd even
stil, zonder onderscheid.
En wie nog nimmer zijn eigen hart
heeft hooren kloppen, die dale eens af
in die diepte der mijnen en lioore het
daar bonzen in zijn borst, en wie daar
nog niet siddert, hij mag gerust zeggen,
dat hij nooit op aarde iets kwaads
heeft gedaan!
Wij dalen af.
We waren met dertig en 't ging hon
derd en twintig vademen diep, eer dat
we op de plaats van ons werk waren
gekomen.
Het zal zoo ongeveer hoven op de
aarde middag geweest zijn en men be
gon in de kerk van het dorp de don
kere metten te luiden, toen men begon
de gevulde bakken naar 't begin der
zijschachten te sleepen.
Juist wilde ik het teeken gaan geven,
dat opnieuw de lift naar heneden moest
komen, toen een van de werklui buiten
adem naar me toe k>vam loopen en sta
melde:
„De mijnduivel is naar heneden ge
komen en zit met gloeiende oogen op
wacht aan mijnlaag no. één!"
Ik zei hem zijn praatjes voor zich te
houden en ging, terwijl hij 't zelfde aan
de ander mijnwerkers ging vertellen,
zelf eens den hoofdweg langs, die naai
den liftkoker voerde.
Toen hoorde ik in de schacht, die bo
ven me liep, een kraken als van hout,
een knetteren als van groene takken,
die men in brand steekt, maar niet
branden willen.
Bij 't eerste gehoor riep er een (ze
kwamen allen hard toegeloopendat
hoven het mijnhuis in brand stond!
„Maar dat kunnen we hier onmoge
lijk hooren!" antwoordde ik.
Ik trok aan het touw, waardoor de
lift naar heneden moest komen.
Eenmaal.
Tweemaal. Ieder hield den adem in.
Driemaal.
Oogenblikkelijk daarna hoorden wij
het bekende rollende geluid van de ko
mende lift.
En de lift kwam ook, zonder dat we
bemerkten, dat er boven iets buitenge
woons gebeurde.
„Goddank!" riep ik. „Nu maar weer
aan 't werk!"
Maar niemand ging.
Als had men een voorgevoel, bleven
allpn en keken stompzinnig en schuw
de duisternis der mijn in.
Eindelijk besloot het grootste ge-
deelte der werklieden naar hoven te
gaan.
Reeds greep men naar de touwen,
daar brak een rotsstuk uit den muur
los, daar weken de dwarshouten,
waar de lift tusschen door ging, daar
kraakte het hoven ons en kraakte het
nogmaals en voor onze voeten viel
geheel het houten getimmerte neder,
gevolgd doorGod weet, wat voor
een steenklompenmassa.
Maar een ruïne was het van hout en
van rotsstukken, een warreling van
stof, en donderend klonk het gekraak
van dien val door in al die mijnschach
ten, luid door de echo herhaald, als
boodschappers van deze vreeselijke
ramp.
Honderdtwintig vademen beneden
den beganen grond!
Afgesloten en versperd de eenigc
uitgang!
Die 't dichtst bij 't ongeluk stonden,
schreeuwden het uit:
„De liftkoker is ingestort! Wee on-
gelukkigen, wee ons!"
Zij rukten zich de haren uit 't hoofd.
Ze sloegen zich op de borst.
Ze wierpen het hoofd tegen de ijze
ren mijnwanden.
Maar ik riep:
„Laten we op God vertrouwen! God
is almachtig, God is goed".
„Door Hem is redding mogelijk!"
En: „redding! redding!" klonk'het
door den onderaardschen nacht, alsof
in waarheid Gods lieve zon reeds
straalde voor onze oogen.
„Ze zullen door de schacht heengra
ven!" zei de een.
„Ze laten dertig menschen niet ver
ongelukken en verhongeren!" riep een
ander.
„Ze zijn hoven reeds bezig, om ons te
reddenzeide een derde.
„Met vier dagen zijn we geholpen!"
meende een vierde.
„Doet uw lantaarns uit!", riep ik. „Laat
er maar één tegelijk branden, de een
na de ander!"
En zoo gebeurde het.
Het eerste der dertig lichten brandde.
De eerste dag ging voorhij met tra
gen gang.
De tweede, de derde, de vierde.
Van uur tot uur leefde de hoop op,
ging verloren, leefde wederom op, ging
wederom verloren, tot eindelijk ook
die hemel van troost voor ons allen
werd gesloten.
I)e lichten branden uit, als offerlich
ten, het een na 't ander.
Zoo kwam de vijfde dag.
De laatste mijnlantaarn brandde.
Dorstig verslond de pit de olie.
En ieders gezicht, ieders bleek ge
zicht keek naar het stervende licht, dat
sterven ging, zooals een mensch sterft.
En als een ster, die van de aarde op
vliegt, ging, met de vonk die opvloog,
zich losmakend van de droge pit, de
laatste vonk van hoop weg.
En nacht was het, de nacht des doods
in dit graf vol leven!
In woede van waanzin verscheurden
zij hunne kleederen.
Wild gelach klonk akelig in het
rond, als laatste uiting van hun levens
kracht.
En waarlijk ze spotten ook wel met
wat den mensch het heiligste moet
zijn!
In mijn zielsangst riep ik uit:
„Broeders! dierbare broeders! wan
hoopt nietBidt liever met mij en luis
tert naar het woord des Heeren
En zij luisterden.
Het werd stil, men spotte niet meer,
en het scheen, alsof de witte duif dei-
genade en van den vrede zweven kwam
hoven deze in de duisternis gezeten
menschen.
En 't klonk als wiekslag, toen allen
biddend op de knieën zonken.
En ik verplaatste me in den toestand
van een priester, die een stervenden
mensch troostwoorden toespreekt en ik
sprak: „hoort het woord Gods, die U
geleidt op den weg, waarlangs uw voet
voortgaat!"
Toen stonden we vol moed op en de
een omhelsde den ander, een broeder
kus van dertig helden bezegelde in
naam der Heilige Drievuldigheid hun
band des doods.
Nu gingen zij weer zitten en begon
nen met elkander te spreken, alsof ze
hoven gezeten waren voor het mijn-
huis.
De een sprak van zijn vrouw.
De ander van zijn kinderen, als
speelde hij met hen.
Een ander herdacht zijn oude mfle-
der, weer een ander zijn besten vriend.
Een onder hen had boven een bruid
achter gelaten en hij sprak nu over
't geluk, dat hij gemeend had, aan hare
zijde te kunnen smaken.
Zoo spreekt men aan den rand van
't graf nog over dingen dezes levens; 't
zouden de gedachten zijn, die hen in
deden sluimeren, ten doode.
„Ach!", dacht ik, „hadden wij het
sterfuur alleen maar reeds goed door
gebracht!"
En in naam van ons allen die daar
vereenigd waren bad ik in stilte een
hartelijk akte van berouw. Ik had een
hologe hij me, dat ik kon laten slaan.
Ik deed zoo.
't Was negen uur des morgens, dat
ons sterfuur zou zijn.
Nu moest men boven juist de Paasch-
klokken luiden, dacht ik.
Nu zou men luiden om de menschen
uit te noodigen te komen bidden voor
ons, de arme verongelukten.
Toen kon ik me niet meer goed hou
den, ik moet 't bekennen.
Gedurende die vier dagen stonden
me nu voor 't eerst de tranen in de
oogen en ik schreide hartstochtelijk.
En juist bemerkte ik na eenige
oogenblikken, dat de slaap ook mijn
verstand begon te benevelen, toen een
toon mijn oor trof, zooals wanneer op
verren afstand èen kanonschot wordt
afgeschoten tegen kale rotswanden.
Ik richtte me op, en ik bedacht me,
en bedacht me nog eens, of ik dat ge- nergens anders meer te zien krijgen zal
luid gehoord kon hebben.
Want als dat zoo was, dan moesten
er ook menschen in de nabijheid zijn.
„Menschen in de nabijheid!" riep ik,
„ach hoorde ik nog eenmaal dat ge
luid!"
Allen sprongen nu op en hielden het
er vast voor, dat ik reeds waanzinnig
was.
Ik riep echter nogmaals:
„Ach hoorde ik nog eenmaal dat ge
luid!"
Maar een oogenblik later volgde we
derom de stilte van het graf.
Daar verliepen wel twee minuten, of
het geluid weerklonk in aller oor.
,Ze komen! ze komen!" schreeuw
den ze en allen vielen op de knieën om
te bidden.
Op! op! roept tweemaal zoo luid;
als ge'kunt den vroolijken Paasch-
groet: Alleluja! Alleluja!"
En tweemaal klonk door de plaats
des doods de kreet, die den dood over
won: „Alleluja! Alleluja!
Toen heerschte er opnieuw stilte en
hoort 't was als weerklonk het van
het andere einde der wereld en toch
van zoo dichtbij: tweemaal, zooals wij
hadden geroepen:
„Alleluja! Alleluja!"
Nu hoorden wij gehamer en gebak
en gebeitel, nu hoorden we vreugde
gejuich als van iemand die zich dra hij
zijn overwinning bevindt.
dan in museums, zooals in dat van
Volkenkunde te Weenen, waar een ver
zameling Oostenryksche paascheieren
zijn bijeengebracht die het nageslacht
herinneren aan een verdwijnend ge
bruik.
DOET UW SCHOENEN GOED
Zij waren op Sint Anna-schacht
doorgegraven en hadden zich dwars
door 't gebergte een doorgang bereid;
vijf dagen waren het, yijf dag n van
onbeschrijfelijk veel moeite en werk.
Zuchten en weenen, juichen en sta
melen van gebed en (lank, vervulden
nu zoozeer de enge ruimte, dat nie
mand eenig geluid kon hooren, voor
dat de moker den laatsten slag van
barmhartigheid sloeg, voordat het
hart van het gebergte verbrijzeld
werd, het graf zich opende, een warme
lichtende zonnestraal ons bescheen en
met een stem door tranen haast ver
stikt, riep ik: God zij geloofd! Alle
luja! God zij geloofd!
Nu stegen we al hooger en hooger tot
de aarde waar Gods zonnelicht scheen.
Daar klonk muziek van instrumen
ten en van menschenzang, verheven
jubelende Paaschmuziek.
Plechtig zong men:
„De Christus is verrezen na de han
den des doods te hebben geslaakt".
Ieder verheugde zich, want Hij wil
ons aller trooster zijn.
Alleluja!
Hij is de overwinnaar van alle lijden.
Hem zij dank gebracht.
Want hij heeft de macht des doods
verwoest en ons teruggebracht in 't
licht des levens! Alleluja!
„Ik kan niet meer zien van tranen
riep er een, die naast me stond.
En waarlijk, wie zal dat tooneel ooit
vergeten, dat zich voordeed aan onze
oogen
Ver in 't rond was de aarde bedekt
met een ontelbare menschenmassa;
maar toen wij op den grond stapten,
heerschte er doodsche stilte, men hield
den adem in. Slechts klonk van den
kerktoren het klokkengelui, het zoele
hartverheffend gelui der Paschklok-
ken.
Maar dan!
Hier omhelsde een vrouw haar man!
Daar hingen de kinderen om de
knieën van hun vader.
Elders weer lag de bruid in de armen
van haren van den dood geredden
bruidegom.
Men weende van louter vreugde, en
tusschen het Alleluja van den feestdag,
klonk stil, fluisterend haast van de lip
pen der meesten: God zij gedankt!
Dien Paaschdag vergeten wij nooit!
N. V. C.
EEN VERDWIJNEND GEBRUIK.
Besteden thans onze pastei- en sui
kerbakkers al hun kunde en vernuft
bij de vervaardiging hunner chocola
den en suikeren paascheieren, in vroe
ger eeuwen was 't versieren van die
eieren een feestelijke bezigheid, waar
aan niet alleen het geheele huisgezin
deelnam, maar waaraan schilders en
kunstenaars van naam hun talent ge
bruikten.
Thans nog wordt in Moravië, in Ga-
licië, Polen en Bohemen nog veel ge
daan aan het kleuren en beschilderen
van eieren.
De tijd is misschien niet ver meer,
dat men beschilderde Paascheieren
KUIKENVERZORGING.
Er sterven jaarlijks duizenden kuikens
aan overvoeding, van honger sneuvelen
er nog geen tiental.
Deze bewering moge met den eersten
oogopslag stout lijken, toch is ze niets
dan de naakte eenvoudige waarheid.
Wel zijn we door hij herhaling op dit
zelfde aambeeld te hameren, zoover
gekomen, dat we veel gewonnen heb
ben, toch is bij zeer velen de verleiding
nog te groot en gaan ze vaak tegen he
ter weten of goeden raad in hunne
diertjes vertroetelen. De gevolgen kun
nen niet uitblijven en eerst de onder
vinding die nog steeds de beste leer
meesteres blijft, maakt de menschen
wijzer. Dat de diertjes het de Eerste
twee, drie dagen beslist goed zonder
voer stellen kunnen, ja zelfs elk hij
voer voor hen schadelijk kan zijn leert
U moeder natuur zelf en is met een
weinig opmerkingsgave bij bijna alle
andere diersoorten te constateeren. Bij
't uitkomen is de rest van den gelen
dooier door de snavelopening opgeno
men in het lichaam van het kuiken
Dat dit restant van niet geringe betee
kenis is, is duidelijk te zien als een
pas uitgekomen kuiken onderzocht
wordt. Meer dan de helft van de ge
heele buikholte van 't jonge diertje is
gevuld met eigeel, wat we hier zouden
kunnen vergelijken met een sterk ex
tract van het meest eiwitrijke voer.
Wordt nu aan het kuikentje gelegen
hcid gegeven voedsel op te nemen
dan gaat dit voedsel, het kropje en de
maag vullen. De longen die nog slechts
zeer klein zijn, doch die^juist na de uit
komst reeds moeten gaan uitzetten en
groeien, het hartje, dat nog slechts met
een zwak slagje klopt en de overige or
ganen in de buik-borst holte geborgen
die met hun functioneering moeten
aanvangen en moeten groeien worden
door het overladen maagje omhoog ge
drongen tegen de wervel-kolom en rib
ben en alzoo belet datgene te doen wat
voor 't diertje npodzakelijk is. Longen
en hart kunnen niet functionneeren
kunnen niet groeien en 't gevolg is, dat
de bloedsomloop, die de voedingsstof
fen naar alle deelen van 't lichaam
zenden moet, en deze moet voeden, ge
stoord wordt. De diertjes verzwakken
en sterven vaak den Verstikkingsdood
Blijven ze enkele dagen leven dan is
het noodzakelijk gevolg dat er inge
wandstoornissen optreden, die diar-
rhee tengevolge hebben en waaraan
onverbiddelijk de kleintjes sneuvelen.
Daarom nogmaals: matig voeren en
niet te vroeg voeren. De eerste twee
dagen totaal niets. Daarna begint men
het best met een handjevol boekweit
grutjes. Loopen de diertjes bij een
kloek dan kan men ze uitstrooien op
den zwarten lossen grond. Zitten de
beestjes in een kunstmoeder, dan is het
doelmatiger de kuikentjes wat grutjes
voor te dienen op een grauw carton
of in een heel ondiep bakje. Den eer
sten keer niet meer geven dan de dier
tjes direct oppikken. Een hakje, scho
teltje of fonteintje met helder frisch
water moet den eenigsten drank zijn.
Vijf, zes, zevenmaal mogen we de
kleintjes dien dag hetzelfde voorzetten.
Den volgenden dag kunnen we als
eerste maaltijd beginnen met een goed
kuikenopfokvoer. Momenteel zijn er
merken te over in den handel die pri
ma, prima zijn en uitstekende resulta
ten opleveren, 't Gaat voor ons niet aan
0111 deze van af hier te bespreken of te
beoordeelen. Ieder neme datgene, wat
hij meent, dat voor den prijs niet te
overdreven duur en toch goed kan zijn,
waarbij we gaan opmerken, dat een
prima kuiken-opfokvoer niet goedkoop
kan zijn, daar het vele grondstoffen
moet bevatten waarvan de prijs vooral
niet laag is. Voor de toediening, van
ons kuiken-opfokvoer kunnen we
twee methoden volgen. We kunnen de
droogvoer-methode volgen en onze
diertjes naar believen laten pikken den
ganschen dag door,,of we kunnen de
oude methode handhaven van vroeger:
steeds het voer met wat water aanma
ken tot een rulle geen natte mas
sa. Deze laatste methode heeft onge
twijfeld voordeelen, doch ook 't nadeel,
dat de diertjes zich dan gemakkelijk
overeten. Men zorge er steeds voor, dat
er niet meer gegeven wordt dan direct
wordt opgepikt. Wat blijft nastaan,
wordt licht bevuild, betrapt en betre
den en gaat dan bederven, 't Gevolg
kan weer zijn: stoornis in de ingewan
den, diarrhee en de dood. Naast het op-
fokvoer blijve men natuurlijk kuiken
zaad geven, want kippen zijn op de
eerste plaats graan-etende vogels en
van jongs af aan moeten we de diertjes
daaraan wennen, 't Best doet men met
afwisselend graan te geven, zoo men
de aanmaakmethode volgt en zoo men
da jen in
ïjaar rook ik mei
't meeste genoegen
HEERENBAAi
met de droogvoermethode werkt min
stens driemaal daags wat zaad toe te
dienen. In beide gevallen zorge men
steeds met een flink rantsoen zaad als
avondmaal te sluiten. Wit kanariezaad
is daar uitstekend voor.
WENKEN VOOR DEZE WEEK.
I. Laat de kuikens 's morgens niet
te vroeg uit loopen. Nat gras is zeer
koud aan pootjes en buik en verwekt
ingewands-stoornissen.
II. Maakt de uitloop voor de eerste
10 of 14 dagen niet te groot, dan houdt
ge gemakkelijk overzicht.
III. Zonnewarmte is goed zonne
hitte achter glas zonder voldoende ven
tilatie is slecht.
IV. Geeft de kuikentjes hij warm
weer ook gelegenheid om in de scha
duw vo.or de zonnestralen te schuilen.
VRAGENBORD.
C. v. d. K., Besoijen. Pootverlamming
bij kuikens kan verschillende oorza
ken hebben, n.l. inteelt of familieteelt
waardoor zwakte optreedt, ondoelma
tige voeding, slechte bodem, slechte of
ondoelmatige ventilatie enz. enz. Wat
de oorzaak bij uw diertjes is is voor
mij natuurlijk moeilijk te zeggen. Zoo
huisvesting en ventilatie in orde zijn,
zou de voeding of familieteelt oorzaak
kunnen wezen. Aan 't laatste is niets
of weinig te doen. De voeding zooals U
die geeft is ny niet om mee te dweepen.
Ik raadde U liever aan een goed kui-
keiï-opfokvoer toe te dienen en daarbij
een kleine hoeveelheid ongezuiverde
levertraan te doen b.v. een kindereet
lepel per 15 kuikens. Een suiker-lepel
tje fosforzure voederkalk zal ook wel
iets uitwerken als de voeding de oor
zaak is, wat m.i. hij U mogelijk zou
kunnen zijn. Probeer 't eens met kui
kenopfokvoer met wat levertraan en
zorg dat de diertjes beslist goed droog
zitten. Overigens goed ventileeren en
van de zon laten profiteeren zonder de
beestjes te vertroetelen.
J. TUERLINGS,
Kaatsheuvel.
De Fokkerij „HET WITTE NUT-
HOEN" levert U 't allerbeste wat te
krijgen is op gebied van Nutfok
(eierproductie.)
De heer C Korte uit Schaesberg
raapte van zes hennen uit onzp fokkerij
n één jaar respectievelijk: 208 251
202 172 201201 1235 eieren
of gemiddeld 205'/2 per hen
De heer C v. Nieuwenhuijzen uit
's Bosch gemiddeld 197 eieren van
onze Wit Legh gehouden in een kleine
ren.
De heer F. Michel Vrijh. Capplle
raapte reeds op 4'/2 en 5 maanden
leeftijd volop eieren van onze W.
Wyandotten.
Bestel tijdig uwe Broedeteren
Wit Leghorn 20-40 cent.
Wit Wyand. 25—40 cent.
Ancona's 20 cent.
Wit Legh. Eng. fype 50 cent.
DAGtLIJKS TE BFZICHTIGEN.
J. TUERLINGS,
Fokkerij „Het Witte Nrnhoen"
Kaatsheuvel.
LAND- EN TUINBOUW.
WAT ELKE MAAND TE DOEN
GEEFT.
(Ie helft Aoril.)
Nadruk verboden.
De natuur heeft zich dit voorjaar vroeg
ontwikkeld; toch geschiedt het zaaien
en poten op vele akkers laat, en zijn
hier en daar wintergewassen mhlukt,
als gevolg van het water, dat in Februari
voor de tweede maal de landerijen
overstroomde, maar ook door het kwel
water. Overal s'onden de slooten vol
en de gronden zijn overzadigd van
vocht. Met die natte koude en mis-
De Heer was als de zon van onzen dag!
Doch Golgotha dronk gretig 't zoete bloed
het purper van dien laatsten zonnegloed
ons dierbaar als een laatsten kinderlach.
Het bleeke graf omsloot Hem, vol ontzag,
die om onz' lafheid stierf met heldenmoed,
en om onz' nacht Zijn licht heeft ingeboet
gelijk de zon, die 's nachts niet schijnen mag.
Nu rjjst Hij weer, in lust en zuiverheid
van lelielicht, dat schiet van 't aangezicht,
waarop de zon zich als een sluier spreidt!
Zoo rijst onz' ziel, aan nacht en dood ontwricht;
blikkend naar blauwen glans der eeuwigheid,
zingt zij haar lied van liefde en van licht!
P. D.
ECHTE FRIESCHE