Toegewijd een Handel, Industrie en Gemeentebelangen
iiuaire mm
u
BIGGELAAR'S
MEMEIJER'S
NIEMEIJER'S
FEUILLETON
HET SLOT DYMECK
m
De Rooij-Bourgonjen
BAY.
NUMMER 78.
ZATERDAG 2 OCTOBER 1926.
- J 49e JAARGANG.
WT K - H ar
woensdagenzateJrdag.
UITGAVE
WAALWIJKSCHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN.
Telefoon No. 38. Telegr.-AdresECHO.
DIT NUMMER BESTAAT UIT
DRIE BLADEN.
EERSTE BLAD
Wie in een onzer vorige nummers
ons artikel „Ontwapening" las. mag
daaruit geenszins besluiten, dat we
nu, wat het leger betreft, alles maar
op den ouden voet bestendigd willen
zien.
Ten opzichte van oo.rlog en oorlogs
toerusting is er gelukkig iets in de
mentaliteit der volkeren veranderd, de
wensch naar algeheele ontwapening
en wereldvrede wordt steeds verder
gedragen en de militaire organisatie
moet zich naar deze omstandigheden
richten. Zoowel de geleidelijke ver
mindering der legersterkte als de geest
der militaire opleiding en -oefening,
behooren eene weerspiegeling te zijn
van de ontwikkeling der vredes-
gedachte.
De gebeurtenissen uit den laatsten
tijd hebben wel bewezen, dat vooral
aan dien militairen geest van sommige
onzer legerleiders nog maar weinig
veranderd is, wat tot botsing met de
„burgerlijke" begrippen heeft geleid.
Zonder ons een oordeel over het
inderdaad moeilijke bewapenings
vraagstuk te willen prelendeeren, wil
len we zeer in 't algemeen op enkele
fouten wijzen, die eerstens aan de
huidige militaire organisatie en twee
dens aan den militairen opvoedkun
digen geest kleven. Juist nu de ont-
^vapeningsgedachte veld wint, vragen
degenen die voor dienstplicht worden
opgeroepen, zich méér dan vroeger
af: waarom en waartoe? 't Is niet
moeilijk om die vraag te beantwoor
den, daar er genoeg klemmende rede
nen zijn aan te roeren (zie ons vorig
artikel), waarom een weermacht van,
redelijke sterkte voorloopig nog een
noodzakelijk kwaad blijft. Zelfs echter,
als men den dienstplichtige daarvan
heeft overtuigd, zal zijn egoïsme, dat
niet geheel «onlogisch is, een tweede
vraag opwerpen: waarom juist ik?
Een weermacht is nog een nationale
plicht, maar 't is inderdaad niet te
rechtvaardigen, dat de lasten dier
weermacht niet door alle mannen
gelijkelijk gedragen worden, maar
slechts door een minderheid, die
daartoe door het stomme lot is aan
gewezen. Die basis is immoreel. Ze
is dat natuurlijk altijd al geweest,
maar bij den huidigen afkeer voor
oorlogsgeweld spreekt het onbillijke
van de wijze, waarop de dienstplich
tigen worden aangewezen, duidelijker
dan eertijds. Invoering van algemee-
men dienstplicht is thans evenwel
geen oplossing meer, omdat zulke
invoering niet in overeenstemming
zou zijn met den wensch naar geleide
lijke ontwapening. Wèl echter kan er
naar gestreefd worden, dat de dienst-
plicht vervuld wordt door degenen,
die daar maatschappelijk het minst
door geschaad worden en dat dege
nen, die van militairen dienst worden
vrijgesteld, op andere wijze de lasten
der dienstplichtigen dragen. Men
spreekt wel eens van plannen voor
een „weerbelasting" voor vrijgestelden.
Een belasting van dezulken achten
we juist, maar 't komt ons beter voor
om de opbrengst niet op directe wijze
aart de weermacht ten goede te laten
komen, doch deze aan te wenden
voor een behoorlijke bezoldiging of
vergoeding van loon—derving der
dienstplichtigen. Da? voorstel zou veel
wrevel wegnemen. 'I Is al erg genoeg,
als een deel der Nederlandsche jonge
mannen tot dienstplicht gedwongen
moet worden, maar waarom dezulken
nu ook nog gestraft moeten worden
met derving van inkomsten, begrijpen
we niet. Dat degenen, die van dienst
plicht vrijgesteld worden tot taak
krijgen om althans de finantieele ge
volgen van het lot der aangewezen
dienstplichtigen te helpen dragen,
lijkt ons billijk en logisch.
Een andere fout in de legerorgani-
satie vormen o.i. de herhalingsoefe
ningen. Of die noodig zijn wenschen
/en kunnen we misschien ook niet
beoordeelen, maar dat het program
dier oefeningen dan toch in leder
geval wijziging behoeft, is een zaak,
die zeker is. Terecht is als een schrede
op den weg naar geleidelijke ontwape
ning de eerste oefeningstijd bekort
en óók de duur der herhalings
oefeningen maar 't is onjuist om nu
van de manschappen hetzelfde te
vergen als vroeger. Eertijds was de
duur dier oefeningen zes wekende
mannen werden dan eenige weken
getraind en tot slot namen ze deel
aan de manoeuvres. Nu echter begint
men met het vroegere slot; dat is een
onmogelijke prestatie.
Oud gemobiliseerden schamperen
wel eens op de huidige soldaatjes,
die na een marsch van 20 K M. al
uitvallen en hun ransel wegwerpen.
Inderdaad is zoo'n marsch voor een
■geoefenden militair niet veel beteeke-
nend, maar men vergete niet, dat
iemand, die zóó van z'n plaats in de
fabriek of van de kantoorkruk wordt
weggehaald en wiens „botten" om
't eens militair uit te drukken een
burgerlijke stramheid hebben gekre
gen, onmogelijk in staat is om zonder
voorafgaande geleidelijke marsch-
oefeningen ineens een marsch van
tientallen kilometers te maken „met
volledig pak en ransel" en zwaren
velddienst als slot er* intermezzo.
Eene herziening van het program der
herhalingsoefeningen, dat rekening
houdt met den gewijzigden duur,
lijkt ons dan ook zeer zeker nood
zakelijk,
En ten slotte iets over den mili
tairen geest. De beroepsofficieren
moeten niet vergeten, dat hun man
schappen tegenover hun leger-plich
ten een heel ander standpunNinnemen
dan zij. Voor de officieren is de
„dienst" een beroep en het materiaal,
waarmee zij werken, zijn soldaten
Ieder, die beroepsliefde heeft, wil in
zijn vak iets bereiken en daartoe
wordt het materiaal gewoonlijk niet
gespaard, 'l Bijzondere echter in het
militaire vak is, dat het materiaal uit
menschen bestaat, wat vooral vroeger
nog al eens vergeten werd, toen de
soldaten vaak werden behandeld en
toegevlpardon, toegesproken op
een manier, die duidelijk deed uit
komen, dat de vakman het zeer be
treurde, dat zijn material slechts
menschen waren en geen stof, welke
men kon kneden, gooien en rollen,
zooals hun dat noodig leek voor het
„maken" van hun vakstuk.
Die geest moet veranderen en is
ook aan het veranderen, maar niet bij
alle officieren wijzigen de inzichten
zich even snel
De goedwillige soldaat kan den
dienst slechts voelen als een maat
schappelijken plicht, als een gemeen-
Grossier
WAALWIJK.
schapsoffer en hij verlangt bij het
volbrengen daarvan terecht waardee-
ring. 't Is daarom onjuist dat de
meerderen, die tenslotte in de eerste
plaats een beroepsplicht vervullen, zich
zoo vèr boven hun militair-minderen
verheven gevoelen. Er moest in het
leger meer kameraadschap komen.
Dat wil volstrekt niet zeggen, dat de
regimentscommandant eiken soldaat,
dien hij tegen komt, z'n sigarenkoker
behoort te presenteeren. maar door
de mannen in dienst als menschen
te behandelen en toe te spreken en
ze buiten dienst niet te mijden, maar
zich met hen bezig te houden door
b.v. voor een gepaste orvtspanning
zorg te dragen, kan hij het volbren
gen van den gemeenschapsplicht
door de soldaten vergemakkelijken en
de wrok uit het hart houden.
De jongste herhalingsoefeningen
hebben meerdere voorbeelden gegeven
van, legeroversten, die deze omgangs-
kunst wèl en die ze niet verstonden
ADVERTEEREN
DOET VERKOOPEN.
De Echo van het Zuiden,
»»alw|jksche en Langstraatscbe Courant
AbonnementprtJs per 3 maanden 1.25.
Franco per post door het geheele rflk 1.40.
Brieven, Ingezonden stukken, gelden, enz.
franco te zenden aan den Uitgever.
Dit blad verschijnt
Prfls der Advertentlën
20 cent per regelminimum 1.50.
Reclames 40 cent por regel.
BIJ contract flink rabat.
Advertentlën moeten Woonsdag on Vrijdag
dos morgens om uiterlijk 0 uur Id ons bezit
zijn.
van „DE ECHO VAN EET ZUIDEN".
door
ILZE DORE TANNER.
ii)
Henny liep stil en nadenkend naast Ec-
kart von Wackerath voort. Het schoot haar
nn plotseling te binnen, wat /.ij onlangs aan
liet diner over de nalatenschap van tante
Klarissa had gehoord. Als tante Klarissa nu
haar, Henny Koning, tot erfgename van haar
vermogen benoemde, dan werd /.ij feitelijk
bezitster van een landgoed, dat aan andere
familieleden ontnomen was.
By deze gedachte was zy bleek geworden.
Wat had Molhagen toch gezegd: andere fa
milieleden zyn er niet
Haar rechtvaardigheidsgevoel .verzette
zich daartegen, maar tegelijkertijd schoot
liet haar te binnen, dat zy niet meer als een
kind, dat van de wereld niets weet, in het
onderlijk huis leefde, doch door haar eigen
wil in een heel andere omgeving was ge
plaatst. In ieder geval wist zy nu. waarom
tante Klarissa zoo in toorn was ontstoken,
toen zy over den heer Wackerath had ge
sproken en waarom zy dezen naam niet wil
de hooren. Zy was tante Klarissa's gast en
den wil van haar gastvrouw diende zy te
resfJecteeren. Zij wierp snel pen blik om zich
heen op den weg was geen mensch te ont
dekken niemand had haar dus mét Wacke
rath gezien en als ja, als het uitkwam,
dat zy hem in <le stad had. gesproken, dan
moest zy de gevolgen natuurlijk dragen.
Zy warem by de tweedo stadspoort aange
komen, Wackerath bleef staan en nam zyn
hoed af: „En nu vaarwel, juffrouw Künig
tot weerziens kan ik moeilijk zeggen, want
we kennen immers de zienswijze van de gra
vin Dymeck. Wy zijn zoo gelukkig geweest,
in nood en zwaren arbeid, zonder de rijk
dommen der Dymecks, en wy zullen liet naar
ik hoop, ook blijven."
Een smartelijke trek vertoonde zich onder
deze woorden op zyn gelaat. „Maar wij bei
den willen van die oude vijandschap niets
weten1 wij kunnen er toch niets aan doen
dat er vijandschap tusschen onze voorouders
is ontstaan."
„Stellig niet, mynheer von Wackerath
wilt u myn beste groeten aan uw moeder
overbrengen en hartelijk dank voor uw ge
leide."
Zij schudden elkander de hand: als twee
goede, oude kameraden, daarna begaf Henny
zich door de stadspoort naar „de gouden ster"
en Wackerath ging den weg terug, dien" zy
gekomen waren.
De herfst had het gebladerte in liet Dy-
mecker park reeds bonte tinten gegeven en
iedere windvlaag waaide een regen van ver
dorde bladeren voor Henny's voeten, als zy
langs de stille paden wandelde. De lucht was
scherp en met dien eigenaardigen geur ver
vuld, die het sterven, der natuur steeds met
zich mede brengt. Eb tocli was deze October-
maand eenig mooi en helder met veel zon
nige dagen.
Sedert den dag, dat Henny Künig en Ec-
kart von Wackerath elkander in dó stad had
den ontmoet en zy nu wist, waarom er vij
andschap heerschte tusschen Dymeck en den
Olmen hof, stond zy dikwijls by het kleine
parkpoortje en keek in de richting van het
bosch, waarachter de arme, kleine bezitting
lag en waar de Wackerath's door zwaren ar
beid de vruchten aan den hun dierbaren'
grond ontworstelden.
En zy moest er telkens opnieuw aan den
ken, hoe geheel anders liet zou zijn, als zy
daarginds met deze eenvoudige, openhartige,
haar zoo sympathieke menschen yriendscliap-
pelyk mocht omgaan, hoe veel huiselijker zy
zich dan op het slot Dymeck zou gevoelen.
Want voor tante Klarissa zou zy nooit echte
genegenheid kunnen opvatten, dat voelde zy
wel. Verscheidene keeren, op tijdstippen,
dat zy zeker wist, dat zy niet ontdekt zou
worden, had zy alle vrees en lichte gewetens
wroeging wegens haar ongehoorzaamheid op
zy gezet, en was weer over het weiland en
door het dennenbosch geloopen, waarin zij
de eerste maal verdwaald was. Zy was nu
voorzichtig, lette nauwkeurig op den, weg en
j maakte zelfs met haar klein zakmesje hier
en daar een kenteeken in de schors der1 hoo
rnen.
En dan stond zij in gepeins verzonken te
j staren naar de lage, gryze hofstede en de
langwerpige stallen, die de binnenplaats om
ringden en dacht er aan, dat Eek art von
1 Wackerath, die toch eigenlyk haar neef was,
I thans stellig in den omtrek vlijtig aan den
arbeid zou zyn en die hem zeer zeker geen
tijd overliet om eens aan Henny Künig te
denken. Of misschien toch?
Op zekeren dag, toen zij juist uit 't bosch
j te voorschyn trad, stond hy plotseling voor
haar en zy' bloosden beiden hevig bjj de ge
dachte, dat zy eigenlyk geen van heiden
j hier iets tö zoeken hadden.
Hij herstelde zich het eerst: „Als de gra-
vin Dymeck my hier ontdekte, dan zou /-Ij
my stellig direct aanklagen wegens het be-
treden van haar grond. Het bosch is namelijk
al Dymeck's gebied, de wei hier drie passen
verder, behoort daarentegen tot den Olmen-
hof. 1
j „En als tante Klarissa my hier met u zag
i praten, dan zou het my nog veel slechter
gaan," zeide Henny.
„Ja, maar het is juist veel interessanter
om niet altyïl te doen, wat andere menschen
van ons verlangen, maar datgene, wat ons
eigen gevoel ons ingeeft," lachte hy, „en dat
gevoel zei my, om toch eens een kykje te
gaan nemen op dezen verboden grond, om te
zien of ik jntJn nieuw ontdekte nicht niet
zou aantreffen."
Henny kleurde en keek hem uitdagend aan.
„Nicht? Onlangs zei u zelf, dat wy door
een schepel erwten met elkander verwant
waren."
„Mijn vader heeft my beter op de hoogte
gebracht wij zyn werkelijk neef en nicht,
al is het dan ook in den tweeden graad en
aangezien ik buiten niyn ouders en broers
geen andere bloedverwanten, behalve dan een
nieuwe nicht bezit, zal liet strenge verbod
van de gravin Dymeck my geen aanleiding
geven, om my het buitengewone genoegen,
wat met u te praten, te ontzeggen."
„En ik heb op Dymeck niemand, met wlen
ik nu eens openhartig kan praten", zeide
Heniiy, en haar mooie, blauwe kinderoogen
blikten vol vertrouwen uit liet bekoorlyke,
ernstig geworden gezichtje in de zyne.
En daarna liepen zy een tyd langt op den
^mallen boschweg heen en weer en Henny
vertelde haar begeleider van het leven op
den burcht, van tante Klarissa en van haar
ouders en Eckart Wackerath sprak over zyn
werk en van de prettige avonduren, dfe /.y
op den Olmenhof doorliraohten, wanneer na
de zware dagtaak zyn moeder voor de piano
ging zitten en zyn jongste broer haar met de
viool begeleidde, of wanneer de drie broeders
om beurten een boeiend boek, meestal reis-
beschryvingen voorlazen, terwyl hun moeder
zat te breien en vader zich in zware rookwol
ken hulde.
De herfstwind speelde met Henny'sl blonde
huren, deed de toppen der dennen buigen en
deed het stof op| den landweg hoog opdwar
relen, maar zy bemerkten daar niets van,
voor hen, leek het een dag] vol zonneschyn.
Toen Henny eindelyk verschrikt haar hor
loge te voorschyn haalde en zich gereed
maakte naar huis terug te keeren, hield Ec
kart een oogenblik haar kleine handje ste
vig tusschen zyn beide groote werkhanden.
„En zult ge nu eens gauw hier weerkomen,
beste nicht?" vroeg hij aarzelend en z'n open
hartig, mannelijk gelaat werd donkerrood.
Ook Henny werd verlegen. „Ik weet het
niet misschien als ik er zeker van ben,
dat tante en juffrouw Schroth my niet kun
nen ontdekken."
„En als u ooit eens raad of hulp noodig
hebt, vergeet u dan den Olmenhof niet," zei
de 'hy. plotseling heel ernstig en liet toen
haar hand na een korten druk los.
„Neen, dat zal ik zeker niet vergeten
ik dank u," zy knikte hem nogmaals vrien-
delyk toe en liep daarop snel, zonder een
enkelen keer om te zien, in de richting van
het slot.
Onderweg schoot haar te binnen, dat zy
hem ook wel van het geheim zinnige licht in
de torenkamer had kunnen vertellen en zy
nam zich voor liet by de eerstvolgende gele
genheid te doen. Thans had zy het sedert
weken niet gezien en haar nasporingen be
treffende een geheime bergplaats van ge
stolen voorwerpen waren vruchteloos ge
weest.
Graaf Rolencck was in den laatsten tyd
rRlt5CHtJy.il
per ons
per ons
per ons
per ons
valeer dan gewooniyk als gast op Dymeck
gekomen en Henny had geleerd, zich over
zyn bezoeken, te verheugen.
zy had geweldig het land aan de uren na
het (finer, die zy alleen by tante Klarissa
moest zitten, want het voorlezen van de cou
rant van het begin tot het einde, de adver-
tentiën inbegrepen, verveelde! haar buitenge
woon en als zy met liet voorlezen gereed
was, viel liet haar zeer moeilijk, hehooriyko
stof voor een gesprek te vinden en meesten-
tyd scheen het haar toe, alsof tante Klarissa
in 't geheel niet naar haar luisterde.
Als de gravin goed .geluimd was, dan ver
telde zy dikwijls zelf uit den tyd, toen z.y
nog jong was, van de feesten aan liet hof.
die zy had meegemaakt, van de rumoerige
oorlogstyden, van haar reizen in de postkoets
en dat alles interesseerde Henny in hooge
mate, alleen al. omdat /.y er dan telkens
weer aan moest donken, dat Eckart von
Wackerath's grootvader eenmaal de verloof
de van tante was geweest. Nooit maakte de
gravin ook maar met een enkel woord ge
wag van deze verbintenis.
Dei avonden echter, waarop tante Klarissa
in een goed humeur en spraakzaam was, be
hoorden helaas toü de zeldzaamheden, meest
al was z!j stilzwygénd en voor geen vrien-
(leiyk woord vatbaarj
Als graaf Roleneck er evenwel was, dan
speelde hy' of een party schaak met gravin
Dymeck, of zy speelden samen met hun drie-
en een spelletje whist, want Henny' was door
den grgaf in de geheimen van dit spel inge-
wyd. Als de opperhoutvester er dan ook nog
was, ffnn was hy de partner van de gravin
by het schaakspel, terwyl Henny en graaf
Roleneck samen keuvelden.
En dit keuveluurtje viel haar nooit lang,
want graaf Roleneck stelde niet alleen be
lang in de jacht en den landbouw, hy had
ook verre reizen gemaakt en zeer veel ge
lezen. Nu en dan bracht hy voor Henny een
nieuw hoek mee en dan spraken zy samen
over den inhoud en de graaf verheugde zich
over Henny's onverdorven smaak en haar
fyn gevoel.
(Wordt vervolgd.)