30 Voor de Jeugd Until! lie!en. Cl. B aan het R.K. schoolbestuur. heid; een spel van wonderlijke blijheid Besloten de onderwijzerswoning te en vrijheid van beweging. Nergens stolt verkoopen voor f4500. De huidige J dit leven tot abstractie; nergens ver- Ingezonden Mededeelingen. huurprijs (f 250 per jaar) diende als grondslag bij de bepaling van den verkoopsprijs. Hierna sloot de Voorzitter de ver gadering. KUNST EN LETTEREN. CYRIEL VERSCHAEVE OVER „DE PHYSIONOMIE v. ST. FRANCISCUS" Daar heb ik geruiinen tijd in twee strijd gezeten over de wijze waarop ik iets van Verschaeve's lezing zou ver tellen. Ik zou de woorden van een Vlaamsch collega eenigszins kunnen wijzigen en de vraag stellen: of ik haar (deze lezing) zal decoreeren met een naar de traditie geslagen „journa listiek medailletje"? Haar optuigen met een daverenden epiloog? Onzin! men- schelijke verwatenheid, zelfs die van den criticus, heeft hare grenzen, en ik zou die overschrijden, indien ik mij goedgunstig aan mijn schrijftafel zette, om mijn schriftelijk, armzalig, piet-leu terig zegentje te hechten aan het werk van hem, die torens boven mij staat, den genialen Verschaeve, die het ziele- leven van een romantisch heilige heeft omvat in zijn monumentale grootheid en 't heeft gevoeld tot in zijn diepste roerselen. De causerie van den grooten Vlaam- schen meester tart elke detail-beschrij ving en elke critiek. 't Is ons slechts gegund om in blije verrassing te sta ren naar die fijne zicle-analyse; te luis teren naar dat juweeltje van literatuur, naar dat woordenspel, dat is als spran kelend water onder zonlicht. Nu die rijke Verschaeve's avond weerom door mijn geest, door mijn ge moed trekt voel ik me andermaal door een groote witte vreugde omvangen; een stille vreugde die te leven hangt, een witte stilte in gespannen luistering nu en dan openbrekende door een Godslach van Francis zelf. 't Liefst zou ik me in die mystieke vreugde willen wegdoezelen, mezelf in een stil hoekske verstoppen om de schoone woorden van Verschaeve, die zoo diep en waar zijn als Indische wateren, voor me zelf te overwegen. Maar d'r is nog zoo iets als wat Gerard Brunning, ik geloof in heel kwade bui, bestempelde, met „ver_ dPflicht". Maar aangezien deze gedachte geenszins Franciscaansch is, wil ik er niet aan toegeven. Eerder past me (ons) te zeggen: „Blijdschap is plicht voor den dienenden broeder; blijdschap omdat hij dienen mag". Dat Verschaeve, de dichter-, schilder-, musicus- beeldhouwer-criticus, met zijn geweldigen diepgang niet een op pervlakkige Franciscus-beschouwing zou houden, was te begrijpen. Ver schaeve drong door tot in het merg van Sint Franc.iscus. Hij ontwikkelde voor ons de St. Franciscusfiguur zooals een professor een anatomische les zou ge ven. Maar Verschaeve deed zulks niet physisch maar psychisch. Absoluut geestelijk wan -niet zijn woor den zijn ons gebleven maar zijn geest, die telkens openklaarde met nieuwe perspectieven, met nieuwe en schoone vergezichten. Om ons een oogenblik aan de „prac- tische" zijde van Verschaeve's lezing te houden kunnen wij zeggen, dat hij de St. Franciscus-figuur met een drietal stellingen ontwikkelde: le vrijheid; 2e instinct en 3e intuïtie. Héél het karakter, zoo zei Verschae ve, van St. Franciscus berust op groote vrijheid van beweging. Door zijn Gods instinct en intuïtie heeft Franciscus van binnen uit zelf zijn leven gericht, 't Zonnelied legt hier. o.a. ook een ge tuigenis van af. Alles bij St. Franciscus is blij en on gerept. Om hem waait een lentewind die nog nooit iemand streelde. Héél het leven van St. Franciscus is een blij huppelende dans naar God. In een Franciscus is een roep naar God, maar een roep die nimmer werd tot de phrecum van een wanhopige Godshan ger; 't bleef een blije kinderroep die wijd tegen den blauwen hemel galmde. Zijn leven, zegt spr. is geweest een leven van oogenblikken, en elk levens moment trilde van spontaniteit. Daar héél zijn wezen met een boven natuurlijke liefde doorzogen was, kon het niet anders of moest hij zelfs dé schuwheid der dieren overwinnen. Voor een figuur als Franciscus is het heelemaal niet te verwonderen dat hij voor de vogeltjes zong. Hij verstond heel de natuur en de natuur hem. Zoo werd de heilige eiken morgen door een valk gewekt lijk een trouwe pastoors meid dat doen kan. Franciscus kende ook medelijden. Doch steeds dwong hij zitfh tot vreugde om God. In vreugde zingt hij, blij uit gelaten lijk een zot; spreekt zijn hart van droefheid dan vraagt hij wat viool spel. Zoo blijft hij „unter jeder Beschran- kung der Meister" en kon hij alle ziele- gevoelens aan het hoofd onderwerpen. Daarom is in hem zoo'n levende vrij- liest Franciscus zich in theoriën. De theoriën van hem zetten zich van zelf om in anecdoten. Franciscus kent geen tegenstellingen, maar pure idealiteit en heete tranenblije blijdschap om zijn Heer. Zijn pathetische houding weet hij tot in de uiterste consequentie te beleven. Als we Franciscus laten be gaan in zijn heldendaden en in zotte- daden, een wijl staan wij onbevooroor deeld tegenover dit leven, dan krijgt deze groote figuur plots een heel ander licht. De slingering van Franciscus' ziel is eigenlijk één rechte lijn naar het doel; zij is een salto mortalc naar God. Bij Franciscus wordt dan vrijheid: dwang; en onberedeneerdheid: berede neering. Een heilige als Franciscus, die heele maal instinct is geworden, heeft nog nooit bestaan. Om dit Godsinstinct en deze hooge intuïtie te vinden moeten wij den levenden mensch blijven; ja deze twee kan men alleen in den leven den mensch betrappen. Men kan echter nog levende deelen van Franciscus ziel zien al is dit scholastiek niet juist gezegd, zegt spr. want de ziel is ondeelbaar in zijn „Zonnelied". In dezen zang zegt spr. kunnen en moeten wc instinctieve-in- tuïtiegrinden. Als men dit lied hoort, dan denkt men onwillekeurig aan een vogellied, aan den nachtegaal; lijn en rvthme lijken ook veel op nachtegaal gezang. Bonaventura getuigde immers reeds van Franciscus dat hij was een „Seraphijnsche nachtegaal". Maar in het lied van den nachtegaal komt soms geweld en passie gevaren. Daarin komen flikkeringen, klokkende watervallen en eindcloozc nuances. De nachtegaal is in zijn liefde, in zijn passie, overgeleverd aan de gevoelens van zijn hart; daar is geen beheer- sching. 't Nachtegaallied en Franciscus' le ven is als een ontketende liefde. Liéf- de is passie: Franciscus is levende passie. Maar „ein Himmelhoch jauchzen bis zum Tode betrübt" zooals bij 't nachte gaallied, vindt men in St. Franciscus niet. Daar is geen klank, geen toon van leed te hooren. Zijn zang is één pare lende blijheid, een klaterend in de zon gehangen fonteintje, immer frisch met een steeds stijgend licht. Daarom is 't „Zonnelied" ook meer te vergelijken met dat van den leeuwerik, die in de lucht spuit-spallend' te kwierelieren hangt, dicht bij de zon en dicht bij God. Franciscus is een Gods-leeuwerik, 't „Zonnelied" is het leéweriksliedzon der de wijd-uitdeinende grens van een landschap en zonder bloemenkleuren. Spr. leest nu het „Zonnelied" in zijn oorspronkelijk Italiaanschen tekst voor met daarop een vertaling hiervan door Gezelle. De lofprijzing van den leeuwerik MIJNHARDT'S Hoestfabletten tegen hoest en verkoudheid. Bij Apoth. en Drog. Doos leven was hij frisch, altijd slagvaardig. Het Hooge Licht in hem faalt nooit één oogenblik. Franciscus die in zijn leven vrij stond met instinct en in tuïtie moest worden een avonturier, een Gods-avonturier. Men noemde hem zanger, minnestreel, enz. maar de beste typeering is die van avonturier. Een avonturier denkt niet, houdt geen beschouwingen, maar stapt met open armen op het volle leven toe. Zoo ook deed Franciscus. Geen critisch oog, niets van dat, maar blij en opgeruimd omdat de liefde hem voert en de eind streep God is. Door al zijn poriën wil hij het leven opzuigen, wat het ook brengt, 't Lied is de gezel van zijn slap; zoo gaat de avonturier zijn le vensgang. De avonturier moet zich zelf verge ten en nimmer staan voor mogelijke onmogelijkheden. Hij moet leven in en door 't oogenhlik. Franciscus geeft alles en heeft alles; zijn middel is doel en omgekeerd. Beide vallen hier samen. Liefde is: alles geven en alles ont vangen. Zij kent geen uitzonderingen geen tegenstellingen, zij is absoluut,en een innerlijk bindende wet. Franciscus gaf alles en had niets meer dan zich zelf. Doch die zichzelf heeft is rijk, is een der weinige rijken der wereld. Zoo weinigen bezitten zich zelf. Wie dit heeft, bezit de heele liefde en al haar macht. Jezus was naakt toen hij zich op 't kruis heel aan de wereld gaf; Francis cus was naakt toen hij zich heel aan Jezus gaf. Daarom prijkt het „Consum matum est" op beider liefdegave: ze is volmaakt, ze is heel. ze is vol. Cyriel Verschaeve heeft het nog el ders zoo schoon gezegd: Heerlijk pro fetische naaktheid van den jongeling uit Assisië! Gelijk de witheid des mor gens een dag vol licht, zoo voorspelde ze wat Franciscus' leven zou worden liefde, niets dan liefde, naakte liefde „Aan Eenen alles," heeft Franciscus roekeloos letterlijk opgevat. In Eenen alle vreugde en lijden. Liefde volgt steeds deze stellingen, Franciscus' lief de volgde ze heldhaftig-naïef. Armoede is geen leelijk woord als het is: ruimte voor liefde; armoede is schoon als zij gebonden is aan liefde. Armoede lijkt ons een niet te wagen avontuur, maar Franciscus deed het. Liefde is: dwinger*. Vrijheid is: oneindigheid. Liefde is: oneindigheid. Omdat dit voor Franciscus een paar natuurlijke punten waren, heelemaal van zelf mocht hij met volle recht een avonturier zijn. De bovennatuurlijke liefde deed hem ook een sprong wagen, een salto mortale: de sprong in den af- tot in de uiterste consequenties. Broederliefde stak dit leven in brand en smolt er het dwaze van. En als de gewaagde sprong is gedaan komt er over Franciscus dat licht, dat waarlijk eerst heel de wereld schoon maakt; het licht dat alle vlek ken zal weg glanzen door zijn almacht van stralende heerlijkheid. Tot slot stelt spr. het leven van Fran ciscus in het licht der Katholieke leer die geheel daarmede in overeenstem ming is. Een spontaan applaus brak los toen de gewijde spr. den catheder verliet. Cyriel Verschaeve heeft ons aan het leven van Sint Franciscus laten ruiken als aan schoone hloemen met hemel- sche geuren. Aan het Comité zijn we grooten dank schuldig dat ons zulke avonden weet te bereiden. is eentonig; eentonig lijk elke nieuwe. f, i *«„1, grond der liefde, doorgevoerd morgen, elke nieuwe lente en tochI nieuw en dauw-frisch. De natuur alleen mag zich herhalen. Zij blijft altijd nieuw en vol eeuwige momenten. Zoo ook met Franciscus en 't „Zonnelied". Franciscus, de ongeleerde Poverello, weet toch tot het intense wezen dei- dingen door te dringen en ze te door voelen. Zoo laat zijn vers, woord voor woord het wezen doorzien. Hier geeft spr. een origineele ont leding kan het anders van Fran ciscus' verzen. Hoe voortreffelijk Ge- zelle's vertaling ook is, zegt spr. zij schiet te kort in eenvoud, ze is niet naakt genoeg. Franciscus is altijd een kind gebleven, dat door en in God zag. Wetenschap of berekening heeft er nooit bij den arme van Assisië voorge zeten. Wetenschap plaatst ons dikwijls ver van de waarachtige kern der dingen, maar 't is de liefde die ons dichter voert tot alles, ook lot God. 't Zonnelied laat duidelijk voelen in welk een staat van „metaphysisch zien" SI. Franciscus reeds gekomen was. Door zijn groote liefde tot de natuur, liefde die naakt is en niets heeft dan haarzelve, wist hij zoo naief te zingen als in het zonnelied. Franciscus omhelsde een sublieme nederigheid, die de hoogste stijging is, en een groote armoede, die de grootste rijkdom is. De liefde is naakt: ze heeft maar zichzelf en ze geeft zichzelf heel en al. „Aan Eenen alles" dat is haar leus en het kenmerk van den echten Francis- caanschen geest. In zijn tweede gedeelte na de pauze, behandelde Cyriel Verschaeve de lief de van Franciscus die als eeuwig be gin was. Uit de instinctieve-intuïtieve werking van Franciscus zegt spr. kon men zien welk een soort heilige hieruit moest voortkomen. Zijn leven werd noodza kelijk een spuitende fontein van oogen blikken. Franciscus heeft geen lijn getrokken ALLE DRUKWERKEN, van de meest gewone tot de fijnste; speciaal ook GROOTE OPLAGEN EN BOEKWERKEN. Schitterende reclame vloei cartons. Algemeen Advertentie Bureau. Abonnementen op alle bladen. Boekwerken op elk gebied. Kantoor-, School- en Studieboeken Pakpapier aan rollen, vellen en inwikkelpapier. maar geleefd. Elk oogenblik van zijn NACHTELIJKE AVONTUREN VAN OZA, DEN KABOUTER, door Oom Wim. VIII. Vertel me eens gauw moedertje, hoe kom ik hier? Gebracht mijn jongengebracht door een mooie dame in het wit. Dat was ze Wie? Wel, de Fee, mijn moedertje op de aarde Zoo is het. Zij is ook zoo lief en zoo goed en zoo bezorgd voor mijn kleine Oza. En.wou ze niet hier blijven? Neen, ze had haast. Ze moest onmiddellijk weer weg en. meer zeg ik niet. Er volgt nog een kleine ver rassing. Jammer! Maar als ik ze straks zie zal ilf ze bedanken uit Uw naam en uit mijn naam. Doe dat mijn jongen en zeg haar, dat ik hoop eenmaal in staat te zijn alles te vergelden, wat ze voor jou, mijn jongen doet en gedaan heeft en dat ik voor haar bidden zal, zoo als een moeder bidt voor haar eigen kind. Dat zal ik zeggen moeder.... en nu ga ik. 'k Wed, dat ik vandaag nog nieuws te zien krijg. Ga en wees voorzichtig en denk erom mijn boodschap over te brengen aan die lieve dame, die meer nog vöor je is, dan je nu nog beseffen kunt, Ik zal niets vergeten, moedertje en Uw raad indachtig zijn. En hoe heeft mijn kleine vriendje geslapen Dank U lieve Fee, ik heb ge slapen als een roosje en ik kan U niet genoeg danken, dat U mij thuis ge bracht hebt. En dan brengt Oza de woorden van zijn moeder over aan de lieve Fee. Geen dank Oza, wat ik deed, deed ik uit liefde voor jou en uit liefde voor het kleine volkje onder de aarde, waarvan ik heel veel houd. Maar kom Oza, thans zullen wij een ander toertje maken, zooals U nog nooit maakte, in mijn rijtuigje Oza, hoor je dat mijn jongen, in mijn rij tuig zullen we vandaag rijden. Waar is dat rijtuig dan, lieve Fee Het zal er zoo zijn. Kijk En inderdaad daar komt een rijluig van zeldzamer! vorm aangereden, be stuurd door twee boschnymphen en getrokken door vier witte paarden der elfjes. Oza kon zijn oogen niet gelooven. Droomde hij of was dit werkelijk heid Stap in mijn kleine vriend, stap in en maak met mij een ritje tot aan het dal waar de kleine Nymphen dansen. Stap in en vertrouw op mij en wees niet bang als ons rijtuigje voortvliegt op den adem van den wind met een snelheid, die mijn kleine Oza duizelen doet. Oza stapt in en de lieve Fee neemt naast hem plaats. En zie.... daar gaan ze heen. Het is alsof de hoeven der vurige rossen den grond niet raken, zou snel vliegen ze voort. Oza voelt zich veilig als een prins op moeders schoot. Geen oog slaat tij af van die kleine lieve wezentjes, die met vaste hand de zijden teugels voeren. Het gaat voorts langs donkere afgronden en uitgestrekte vlaktem tot daar voor hen liggen drie bergruggen, waartusschen een dal zich uitstrekt zoo schilderachtig mooi gelegen, dat Oza zijn lieve gebiedster geestdriftig aanstoot als om haar opmerkzaam te maken op het heerlijke panorama, dat zich daar voor zijn blikken ontrolt. Hier wordt halt gehouden. De kleine paardjes gaan grazen van het groene gras, dat tot eten uitnoo- digt en toen begon het spel, een spel uitgevoerd door een twintigtal eifjes, die op een wenk van de Boschfee kwamen aanzweven als teere kapelle tjes door de ijle lucht. En wat Oza toen zag, was zoo mooi, dat hij geen woorden kon vinden, om zijn verwon dering uit te drukken. 't Was dan ook niet te verwonde ren, dat hij van al't zien van't nieuwe, dat zijn oog nooit zag, vermoeid was en dat zachtkens aan zijn oogleden dichtvielen en hij eindelijk rustig in sliep op de zijde kussens naast de ree, toen de terugtocht aanvaard werd Het licht der opgaanüe zon spren kelt goud door de zalen van 't kris tallen paleis van de Boschfee. De kleine voetjes der elfjes, zakken weg in de mollige tapijten met won derlijke figuren, die de marmeren vloeren bedekken. Spiegels in gouden lijsten bedekken muren en weerkaatsen vele keeren de kristallen lichtkronen, die 's avonds het heele paleis zetten in een zee van licht. Hier en daar staan vreemdsoortige planten en bloemen in kostbare vazen en potten, op hooge en lage tafeltjes van het zuiverste zilver, al naar ge- lang de gebiedster van deze Konink lijke woning meende haar smaak te moeten streelen. Naast de wanden stonden kostbare divans en ligstoelen, haast bedolven onder een last van donzen en zijden kussens. Waarlijk, dit paleis was inderdaad een woning, als bestemd voor een Koningin en Oza zal, als bij straks ontwaakt niet weten waar hij is en meenen verplaatst te zijn in een mooi, mooi droomenland. (Slot volgt). CORRESPONDENTIE. A M V. Je versje heb ik ont vangen. Wil me eens je naam en adres opgeven. Basliaan Daelmaijer. Hartelijk dank voor brief en opstel Bastiaan. Jou op stel zal ik wel eens laten afdrukken, maar nog wat geduld, jonge vriend. Oom Wim heeft nog zooveel copie. Blijf zoo d ^orgaan Bastiaan, zorg steeds ooren en oogen goed open te houden en je wordt de eerste van de klas. Zeker kom ik je eens een keer op zoeken. Bastiana Pagemakers. Dacht je nou werkelijk dat ik je voor ondankbaar zou houden Neen, Bastiana geen mi nuut hoor. 't Doet me plezier dat je weer beter bent. Ik verwacht nog eens een briefje van Geertje. Vele groeten. Christiaan. Ja vriend da's z.g. „vak literatuur", wal je me ter plaatsing zond is„copie'. Dat belangrijk nieuws is nog niet heelemaal voor mededeeling rijp. Nog een beetje geduld. Dat versje van je heb ik gelezen, maar.... kan het nog niet terstond plaatsen. Vergeet niet Christ dat er meer neefjes van jou slag zijn en geregeld (gelukkig) de brievenbus van Oom Wim vullen. Stuur me eens meer, dan heb ik keus uit je werk. Veel succes. Pater Bernard en z'n twee vriendjes. Wel is 't lang geleden en 't ge beurde ver hier vandaan, maar wat Ik ga vertellen is zoo lief dat je m'n verhaat zeker tot 't laatste woordje zult lezen. In 'n klooster van den H. Dominicus lee de eens 'n goede pater die Bernard heette. Hij was koster in de mooie kloosterkerk en zorgde goed voor ai de sieraden en de miskleeren van de priesters. Maar hij oeed nog meer. Ook leerde hij lezen en schrijven aan de jongetjes uit 't dorp, die iederen morgen de H. Missen van de paters kwamen dienen. Bij" deze kinderen waren twee broertjes die 't ijverigste waren bij 't leeren en tegelijk zoo onschuldig en braaf als engelen. Ze vonden het 'n groot voorrecht dat ze na de lessen Pater Bernard altijd mochten helpen in de sacristie. Wanneer ze's morgens de H. Mis gediend hadden gingen zij niet naar huis om te ontbijten. Neen dan gingen ze in den kloostertuin en aten hun boterhammen op 'n bank die voor 'n klein kapelletje in den tuin stond wat hen eiken dag naar dat plekje trok. 't Was 'n mooi beeldeke van het Kindje Jezus, 'n schoon jongetje zoo oud als zij. Toen de twee vriendjes op zekeren dag daar zaten te peuzelen, zei de een: „Als we eens iets van onze boterhammen voor 't Kindje neer legden zou hij 't misschien graag aan nemen". „Laten we eens probeeren", zei de andere. Vol vertrouwen namen ze 'n deel van hun ontbijt en legden 't voor 't beeldje neer. En O.L H. die wist dat ze hem deze kleinigheid gaven omdat ze niets anders hadden om hem aan te bieden, wilde hun vertrouwen beloonen door hun gift aan te nemen. Hij nam 't voedsel en at ervan. En met lieve stem vertelde hij van zijn groote liefde voor hen en andere kleine en groote menschen. Zoo werd Jezus de dagelijksche gast van de twee kinderen. Pater Bernard kreeg dit te hooren en deze gaf nu aan de twee broertjes de volgende boodschap voor 't Kindje mee „Gij, o Lieve Heer komt eiken dag bij ons Iaat ons en pater Bernard als gasten aan uw tafel komen. Het kindje zei„lk zal uw bezoek en dat van Pater Bernard in vervulling doen gaan op mijn Hemelvaartsdag. Groot was de blijdschap van Pater Bernard toen hij vernam wat Jezus gezegd had. 's Avonds voor Hemelvaartsdag versierden Pater Bernard en z'n helpers de kapel mooier dan ooit. En op den feestdag dienden de twee broertjes

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1927 | | pagina 6