Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Mam nl. Witte 'Rozen. FE U I L L E T O N Pijn in rug en lendenen Kloosterbalsem DT£>R ERMMMNG TFPK< NUMMER 102. WOENSDAG 28 DECEMBER 1927. 50e JAARGANG UITGAVE: WAALWIJKSCHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN. Telefoon No. 38. Telegr.-AdresECHO. DIT NUMMER BESTAAT UIT DRIE BLADEN. EERSTE BLAD. De stroomgebieden van het Zuider afwateringskanaal, het Noorder afwateringskanaal en de Alm, De vorige week is de aandacht der regeering in de 2e Kamer gevestigd op het groote belang van de afwate ring van een overwegend deel van Noord-Brabant. De 'Heeren Van den Heuvel (A.-R.) en Vos (R.-K.) hebben in den breede hierover gesproken. Om het groote belang dat hiermede gemoeid is en omdat een zeer groot deel onzer lezers direct bij dit vraag stuk betrokken is, geven we de rede voeringen dezer twee heeren geheel weer aooals wij ze vonden in de of- ficieele „Handelingen" der Staten— Generaal. De heer Van den Heuvel, die voor een paar weken ter plaatse een onder zoek instelde en zich door vele betrok kenen persoonlijk liet inlichten, sprak als volgt.' Mijnheer de Voorzitter! Wanneer ik hier enkele opmerkingen wil maken bij deze begrooting van Waterstaat, dan wil ik vooropstellen, dat naar mijn meening de Waterstaatsdienst in Ne derland als taak heeft de belangen van veiligheid en welvaart van het Neder- landsche volk te dienen. Teven ben ik er van overtuigd, dat dit ook de mee ning van den Minister is. Dat ik nog thans deze stelling vooropzet ge schiedt niet, omdat ik zoo gaarne iets wil zeggen waarmede de Minister het eens is, al is dit ook volstrekt niet ongeoorloofd, maar omdat ik niet ge loof, dat door al degenen, welke onder den Minister werken, de zoo straks geponeerde stelling wordt beaamd, althans niet, dat er altijd in de prac- tijk naar wordt gehandeld Ik hoop, dat niemand zich dat .onder" zal aan- trekken, ik spreek hier natuurlijk van den Minister enkel als hoofd van zijn Departement. Ik kan mij niet onttrek ken aan de gedachte, dat er bij dege nen, die onder den Minister werken, wei eens heerscht de foutieve opvat- ting alsof de waterstaat iets wezen zou, wat in en op zich zelf reden van bestaan zou hebben. Daarom wensch ik er krachtig bij den minister op aan te dringen, te pogen, al zijn onderdanigen te door dringen van de waarheid, dat zij en hun dienst er zijn, niet voor henzelf of hun dienst, maar voor anderen, voor de belangen van veiligheid en volks welvaart. Met name schijnt dikwijls afwezig het besef, dat de waterstaatsdienst een roeping heeft ten aanzien van landbouwproductie. Ter illustratie en ter bewijsvoering voor deze meening wil ik eenige op merkingen maken over den waterstaats toestand in een tweetal streken van ons land. Tot mijn spijt zullen deze opmerkingen eenige critiek moeten inhouden. In de eerste plaats wil ik iets zeg gen over den toestand in Noord-West- Brabant, in de streek tusschen Sleeu- wijk—Heusden, en 's Gravenmoer— Geertruidenberg. Voor ik iets meer in bijzonderheden treed over den toestand in deze streek wil ik daarover een algemeene opmer king maken in dezen zin, dat ik niet juist acht de ook nu weer in de Me morie van antwoord met eenigen na druk vooropgezette stelling, dat de verplichting van het Rijk voor deze streek niet verder gaat dan wegnemen van de bezwaren welke er voor dat gebied zijn ontstaan, door het verleg gen van den Maasmond. Wanneer met verplichting hier bedoeld wordt het geen rechtens volgens wettelijke bepa lingen door de betrokken waterschap pen kon gevorderd worden, heeft de Minister waarschijnlijk wel gelijk. Maar ik zie in den Rijkswaterstaat geen instelling, die bij al zijn doen en laten alleen maar heeft rekening te houden met het minimum uit wetten en overeenkomsten of afspraken voort vloeiende plichten en daarom kan ik niet toestemen, dat het Rijk genoeg zou doen als het zorg draagt voor het scheppen van een toestand, overeen komende met dien van voor het gra ven der Bergsche Maas. Ik zal straks aantoonen, dat ook dit minimum van plichten niet wordt na gekomen, maar bepaal mij in dit ver band er toe. als mijn meening uit te spreken, dat deze opvatting van den Rijkswaterstaat mij geheel in strijd voorkomt met de in het begin van mijn betoog uitgesproken stelling, dat de waterstaat mede als bestaansreden heeft te bevorderen de belangen der landbouwproductie. Ik geloofniet.dat heel veel andere Staatsdiensten zoo erg en beperkt hun taak opvatten. Hel zou een vreemde toestand zijn, indien de Staatsdiensten, die speciaal als taak hebben he: welvaren te be vorderen. eiken dag met angstige nauwgezette preciesheid zaten af te wegen, met hoe weinig men met het oog op vóór 40 jaar gedane toezeg gingen. kon volstaan. Dit handhaven van een soort status quo op dit terrein is in lijnrechten strijd met de steeds dringende eischen, welke de landbouwproductie stelt. Wat eigenlijk een vreemde toestand hier in ons land. Het eene Minister»eele Departement van het Koninkrijk der Nederlanden, dat van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, woekert met alle beschik bare middelen om de landbouwpro ductie gunstig te beïnvloeden, een ander, dat van Buitenlandsche Zaken, peinst op middelen om onzen export te bevorderen, al geeft dat peinzen niet altijd veel resultaten. En een derde Departement verkondigt laconiek, de stelling onze plichten gaan niet verder dan te zorgen, dat de toestand niet slechter wordt dan die vóór 40 jaar was. Dit standpunt acht ik onjuist; niet in overeenstemming met de taak van het Departement van Waterstaat, zoo als die redelijkerwijs moet opgevat worden. Al zouden de betrokken bewoners en waterschappen door gebrek aan inzicht of door gebrek aan overeen stemming niet tot genoegzame krachts ontwikkeling komen om de noodige verbeteringen aan te brengen, dan zou breeder inzicht van het Rijk moeten zorgen, dat die bekrompen of fouttieve zienswijze der betrokke nen of een deel er van geen schade oet aan de opbrengsten van den Nederlandschen bodem. Aan de inzichten van het centraal gezag mogen hoogere eischenworden »esteld dan aan menigen van lagere besturen Ten aanzien van de scheepvaart- lïelangen heeft het Departement van Waterstaat blijk gegeven, dit breeder nzicht te bezitten. Hoeveel millioe- nen zijn toch niet uitgegeven, vol komen te recht uitgegeven voor allerlei waterwegen, zonder dat daar- )ij de eisch gesteld werd, dat be- anghebbenden alles moesten betalen. Nu weet ik natuurlijk wel, dat de >elangen van twee havenplaatsen ais Rotterdam en Amsterdam zeer veel grooter zijn, in guldens uitgedrukt, dan deze waterstaatkundige verbete ringen aan baten kunnen geven, maar de financieele offers zijn ook veel kleiner, waarschijnlijk naar ver houding zelfs kleiner, dan bij de zoo straks bedoelde waterwerken, Bovendien vergist men zich, wan- neer men die financieele baten voor de bevolking, en dus fiscaal gezien ook door het Rijk, gering zou achten. Het geldt wat Noord Brabant be treft een streek van 40.000 H.A. welke meerendeels öf door gebrekkige af watering óf door onvoldoende inlaat- gelegenheid, een veel geringere pro ductiviteit bezitten, dan bij goede waterstaatstoestanden mogelijk zou zijn. Indien men die nadeelen zeer laag schat op f 50 per H.A., het is veel meer, dan zou dit reeds een ver hooging van het inkomen schenken „Geen goud zoo goed" van 2 millioen, want die meerdere opbrengst is nagenoeg geheel een netto-opbrengst. Ik behoef den Minister niet voor te rekenen, wat zulks aan jaarlljksche bate voor de schatkist zou opleveren, wellicht een grooter bedrag dan het aarlijks aan het Rijk kosten zou, indien het scheuttiger was in het verleenen van zijn medewerking. Daarom was het zulk een teleur stelling om op biadz. 8 van de Me morie van Antwoord te moeten ezen „De uit de Maasmondverlegging voortgevloeide verplichtingen van het Rijk tegenover Westelijk Noord- Brabant bepalen zich tot wegne ming van de bezwaren, die het gevolg zijn van den toevoer van Maaswater naar deze streek, welke daarvan eertijds gevrijwaard was. In overeenstemming daarmede wordt door de Rljksbemalingswerk- tuigen op Rijkskosten gemalen naar de mate van toevoer van Maas water, welke bepaald wordt door de waterhoogte in de Maas aan de peilschaal te Grave. Dat de bemaling van het Zuider- afwateringskanaal geslaakt wordt bij een buitenwaterstand aan het stoomgemaal van 1,40 M. a 1.50 M. plus N A P: vindt zijne ver klaring in de omstandigheid, dat die waterhoogte slechts bij storm of krachtigen westelijken wind kan worden bereikt en onder die omstandigheid ook vóór de Maas mondverlegging de natuurlijke waterloozing gestremd was. De Rijksbemalingsinrichtingen zijn ge De ülcho van net Zuiden, Waalwyksche en Langstraatsche Courant, Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs per 8 maanden ƒ1.28. Franco per post door het geheele rUk 1.40. Brieven, Ingezonden stukken, gelden, ena. franco te zenden aan den Uitgever. PrUs der Advertentiön 20 cent per regel; minimum 1,50. BH contract flink rabat. Reclames 40 cent per regel. Advertentiön moeten Woensdag en Vrijdag des morgens om uiterlijk 9 uur in ons beait zjjn. van „DE ECHO VAN HET ZEIDEN". Uit het Duitsch van HUFEMINA VON ADLER8FELD-BAIXBSTREM. a 9) Mejuffrouw Grant had Iris Erlenstein een arm gegeven en riep Boris en vorst Hochwald aan hare zjjde, maar daar do laatste haar niet „interesting" genoeg scheen, was zjj spoedig met Boris vooruit gesneld en uit het gezicht verdwenen. Iris, die langzamerhand hare oude vroolijklieid weder geheel had herkregen, bevond zich thans met den vorst alleen. „NU zou ik wel lust hebben, de plaat te poetsen, om alleen, geheel alleen, de villa te zien", zeide Iris met een schaksch lachje, en daar vorst Hochwald hier dadelyk in toe stemde, gingen ze vroolijk pratend verder, om vooral geen tijd te verliezen. Zooals vorst Hochwald beloofd had, zoo geschiedde het ook; zjjn titeL alleen was vol doende om hem de poorten tot dit paradjjs te openen, en alleen ging lijji met haar door de grootsche zalen. Zjj spraken van niets anders dan van die lang vervlogen dagen, toen de Medicis hier des zomers hof hadden gehouden, van hot bezoek van Karei V en van het vreeseljjke maal, dat Bianca Capello haren zwager en doodsvijand, den kardi naal en la teren groothertog, zou bereid heb ben en waaraan haar eigen, gemaal, dien zij op den troon had geholpen, stierf. Toen zij voor het schilderij van Franciabigio, „de zegepraal van Cicero" stonden, vroeg vorst Hochwald „Waarom zag u er vandaag gedurende den rit aoo trwlg, h|Jn* ontsteld uit, grsvlm?'' Sigrid was van nacht ziek en sprak zoo verward hoewel in koorts en dat heeft me doen schrikken," antwoordde Iris, zon der den blik van het schilderij af te wenden. „En wat heeft gravin Sigrid gezegd?" vroeg de vorst met liefdevolle stem, zooals men tot een kind spreekt, en dei warme, har- teljjke toon deed het jonge meisje» de tranen in de oogen springen. Maar zij antwoordde niet en schudde alleen liet hoofd. „Ik zie dat het u zeer ontsteld heeft", ging Hochwald op denzelfden toon voort. „Was het dan zoo iets erg? Mag ik het wer kelijk niet weten?" „Liever niet," was het antwoord. „Ik zou och teil zoo graag uw verdriet wil len deelen," vervolgde hij. „Gedeelde smart is halve smart en dan, ik kan u niet zien lijden. U niet!" „Neen?" vroeg zjj met. tranen in de oogen, terwjjl ze hem met een lachje, dat van geluk straalde, vriendelijk aatikeek. Toen nam Hochwald hare kleine, slanke handen en keek haar diep in de oogen. ..Zou) u vertrouwen in mij, kunnen hebben, gravin", zeide hij teeder. „O ja", antwoordde zij snel, „U zou ik alles kunnen zeggen, alles! Ik had vertrou wen in u op het oogenblik, dat ik u eergis teravond in Sasclia's atelier zag. De Cava- liere zou] 't het wederkeerig magnetisme dei- ziel noemen,'nietwaar?" „Hoe 't genoemd wordt, doet er niet toe. gravin gelukkig, zeer gelukkig maakt liet nijj in elk geval," antwoordde de vorst vriendelijk, terwjjl hij de kleine nand nog steeds in de zjjne hield. „En daarom kan ik u ook niet zien lijden. U zag er zoo ontsteld uit, net alsof u iets ongehoords, iets wreeds nog steeds in u voelde weerklinken was het niet zoo?" „O, wat weet ui dat goedriep Iris ver rast „Ja, ik heb het zoo geheel alleen moe ten dragen papa heb ik 't niet willen zeggen, want ik wilde hem niet ongerust maken, en eigenlijk heeft Sigrid toch ge- Ijjk Zij zag hem vragend aan, maar lijj schud de liet hoofd. „Hoe kan iets juist zjjn, wat u zoozeer heeft ontsteld." zeide hjj met zooveeL liefde, dat Iris opnieuw de tranen in de oogen scho ten. „Misschien zou ik u kunnen raden, wanneer u 't mjj vertelt. Maar dat is zeker te veel gevergd?" Een oogenblik voerde zjj een strjjd in haar binnenste i toen keek zij hem ernstig, maar met al de onschuld van haar reine ziel in de helder blauwe oogen. aan. „Ik zal het lï zeggen", zeide zjj zacht. „U is de lieste rechter daarvoor. Sigrid heeft m.' verweten, als zou ik me opdringend en onvrouwelijk hebben gedragen, toen ik u over mijn verlangen naar de Noordzee sprak. Is het u| ook zoo voorgekomen? Zoo ja, ver geef ine dan liet. geschiedde hij Godniet met de bedoeling, die Sigrid mij verweet o. nu trekt u zoo'n ernstig, bjjne don ker gezicht] Sigrid liad dus gelijk?" „Neen, Sigrid had ongelijkantwoordde Hochwald verbolgen. „Zjjt. ge dan daarom in 'l ouderlijk] huis verzorgd en opgevoed als een vreemde, heerljjke bloem, opdat, uw ei gen zuster den glans van uwe reine kinder lijke ziel zou wegnemen? Goddank liet was slechts een wreedo, maar mislukte po ging, die gekwetst., maar nog niet. gewond heeft. Iris, gij. de bekoorlijke, reine bloem, onvrouwelijk, of was het zelfs nog een har der woord? God in den hemel, is het moge- ljjk!" riep hij huiten zich zelve, toen Iris zich blozend van liem afwendde. - „Neen, neenriep Iris op smeekenden toon. „Ze heeft het niet zoo kwaad gemeend, ze was ziek, nerveus i ze is anders zoo lief en goed voor mjj. Ik had liet u eigenljjk tocli niet moeten zeggen." „Heeft u nu reeds berouw, dat u mjj uw vertrouwen hebt geschonken?" „O neen, alleen' omdat liet u boos op haar heeft gemaakt. Dat. wilde ik niet!" was het zachtzinnige antwoord. Hochwald liep een paar maal de zaal op en neer zonder een woord te spreken. Toen bleef lijj voor Iris staan. „Daarom wilde u dub eerst niet met mjj hierheen gaan," zeide hjj. „En niettegen staande het uwe zuster] gelukt is. uwe vroo- ljjklieid en onbevangenheid weg te nemen, beweert u toch, dat ze het niet zoo lieeft ge meend. Om het even— ik wil uw vertrouwen in uwe] zuster niet bedroeven. Maar u staat me zeker wel eene vraag toe: schjjn ik u Blijf daarmee toch niet loopen. Akker's Kloosterbalsem zal Uw pijn onmiddellijk tot bedaren brengen, U snel behaaglijke ver lichting, kalmte en rust bezorgen. niet oud. genoeg toe. om u te kunnen bescher men?" „Waarom praat u nooit anders dan van uw ouderdom?" vroeg ze, terwjjl ze zich moeite gaf om vroolijk te lachen. „Maar ik ben oud zoo oud. dat? ik uw vader zou kunnen zijn. Vandaar het ver trouwen. dat ik u inboezem." antwoordde Hochwald met eene merkwaardige uitdruk king in zijn stem en blik. Iris echter schud de bet hoofd. „Ik heb reeds vele oude heeren leeren kennen, di° ik juist om hun ouderdom zeker geen vertrouwen zou hebben geschonken." antwoordde ze lachend. „En uw vertrouwen in mjj waaruit, laat dit zich verklaren?" „Ik weet liet niet, zeide ze eenvoudig. „Het moet wel uit liet liart komen." „Uit het hart," herhaalde hjj diep bewo gen. „Iris. gelooft ge dat uw jong. reiif meisjesliart mij, ouden man, zou kunnen lief hebben? Ik bedoel niet met de vertrouwe lijke kinderliefde, maar met de groote. hei lige. grenzeloo7x> liefde eener bruid - Diep ontroerd zweeg lijj. zij was doods bleek geworden en zag hem met groo'e oogen en gevouwen handen verschrikt aan; liet scheen alsof ze aan den grond was ge nageld. Hij nam haar beide handen zacht in de zjjne en boog zich diep over liaar. „.Iris, ik bemin je uit geheel mijn hart," zeide lijj eenvoudig en daarom zoo overtui gend. „Maar is het dan mogelijk?" stamelde zjj. „Ik heb wel gedroomd dat u mij beminde, u, die mjj een zonnegod toescheen mij, arm. dom meisje, nitt eens waard, dat een man als u acht op haar slaat! O zoo moet u niet met mjj spotten Toen nam hij haar zacht en vol liefde in zijne armen en kuste haar bleeken mond. „Heb dank voor deze onbewuste, teederste liefdebekentenis," zeide hjj zacht. „Het is duB waar ge wilt de mjjne worden, gij. de jonge, ontluikende lente en ik, de beginnen de herfst? Bemint, gij me zoozeer, dat ge de jaren, die er tusschen ons liggen, kunt vergeten?" „Ik weet niets van jaren ik weet al leen. dat ik li moet beminnen of sterven," antwoordde; ze zaelit. „Iris, mjjne lieve bruid En sprakeloos van geluk lag zjj aan zjjne horst. Het waren oogenJblikken van liet rein ste genoL voor deze harten, die zich zoo plot. seling gevonden hadden door de wonder kracht der liefde, die sterker is dan de dood. Een luid gelach, dat zicli onder liet raam liet liooren, deeed hen uit hunne korte za ligheid opschrikken het. was liet gezel schap, dat zich heneden verzameld had om do villa te bezichtigen. Laat ons vandaag nog vreemd voor elkan der schijnen, mjjn, liefste", zeide de vorst. Morgen kom ik uwen vader om uw hand vragen. Gevoelt ge je kalm genoeg om de anderen onbevangen tegemoet te gaan?" Zjj keek hem vrooljjk lachend aan. „O, het is zoo kalm. zoo vreedzaam in mjj", zeide ze innig. „Dat komt, omdat ik zoo oneindig gelukkig hen geworden door u Toen kuste hjj haar rein voorhoofd met een eerbied, alsof zjjne lippen een reliquic aanraakten. Vervolgens ging hjj vlug naar een der vensters en riep: „Wanneer de hee ren op gravin Iris en nijj wachten wij zjjn al boven Onder vrooljjken kout bezocht het kleine gezelschap nu alle zalen van het schoone slot. en eerst toen de zon reeds onderging, dacht men er aan naar huis terug te keeren. Aan den ingang van liet park stonden de rjjtuigen al gerufimen tijd op hen te wach ten; in snellen draf gingen de paarden er door. en dankbaar voor liet vele, dat men genoten had, nam men eindelijk afscheid van elkaar. Thuisgekomen, trok graaf Erlenstein zich in zjjne kamer terug, daar hjj zeer moede was. Sigrid ging, zonder iets te gebruiken, dadelijk naar boven naar hare slaapkamer, en alleen Iris bleef nog een paai* uur in het gezellig huiskamertje, om over het gebeurde van den afgeloopen dag na te denken. Toen ging ook zjj naar boven zacht, heel zacht om Sigrid niet te wekken maar hoe schrikte ze, toen zo| hare uster in haar eigen kamer vond, bleek en met hetzelfde norsclie bjjna van haat vervulde gezicht als in den vorigen naelit. (Wordt wvolgi).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1927 | | pagina 1