biiiiiiiiiiiiiihiiiiiiiiiiiiiiiiihiiiiiiiiiiiiii|
tot oordcelen bevoegd zijn, dat de tegenwoordige
redacteur de heer Jan Tielen, in de wijze waarop
deze de redactie leidt zich in menig opzicht ken
merkt als de zoon van den oprichter, dan moet
deze laatste bij de geboorte van de Echo hebben
beschikt over een groot enthousiasme, een sterk
ontwikkeld gemeenschapsgevoel, waaruit gebo
ren werd de behoefte om daadwerkelijk te arbei
den aan den opbloei van een voor de toekomst
meer belovende gemeente, dan moet hij gekend
hebben de behoefte 0111 de levensvoorwaarden in
den eigen kring binnen het gemeenteverband te
verbeteren door voorlichting, aanmoediging, cri-
tiek, door openbare uitwisseling van gedachten,
door te prikkelen tot activiteit waar sleur een be
letsel zou vormen tot ruimere ontplooiing van
aanwezige energie.
Zoo is tegelijk uitgeteekend het grondplan,
waarnaar de Echo thans werkt, dit is zijn karak
ter, waarin wij volkomen terugvinden dat van
den persoon van den Redacteur-Uitgever, zoo is
ook verklaarbaar het slagen van den opzet van
wijlen Antoon Tielen, nu 50 jaren geleden.
Waar ik als Voorzitter van de Vereeniging
Waal wij ks Belang het voorrecht heb te kunnen
bijdragen tot dit jubileumnummer, is het mij
eene voldoening de sprekende persoonlijkheid
van de Echo in het licht te kunnen stellen, om
tegelijk daarmede aan te toonen, dat de Echo in
de ontwikkeling van onze plaats een steun van
nauwlijks genoeg gewaardeerde beteekenis is ge
weest en dat de hulde, die de Redactie bij dit gou
den jubileum wordt bereid, ruim verdiend is.
Ik heb het voorrecht met den jubileerenden re
dacteur samen te werken in de Vereeniging Waal-
wijks Belang. Hij behoort met mij tot de eenige
overgebleven oprichters in het Bestuur. Hij is
vanaf het begin, onafgebroken haar toegewijden
Secretaris, die met zijn onverwoestbaar optimis
me en zijn nimmer verslappende ondernemings
lust in de vereeniging voortdurend de stuwkracht
heeft gevormd. En niet alleen in het Bestuur van
Waal wij ks Belang, welke vereeniging zich ten
doel stelt te bevorderen wat in het algemeen kan
strekken in het belang van onze plaats, doch in
tal van vereenigingen, besturen, commissiën en
ondernemingen, die deze belangen in bijzonderen
vorm nastreven, heb ik steeds denzelfden geest
kunnen bewonderen, den drang naar sociale hulp,
den lust om zijn schouders te zetten onder elk
werk ondernomen om het gemeenschapsbelang
te dienen. De „rasechte Waalwijker", een tref
woord waarmede de jubilaris zelf bepaalde per
sonen meermalen heeft gekarakteriseerd, wordt
in hem wel zeer bijzonder getypeerd.
Het moet hem een groote voldoening zijn te
weten, dat in onze gemeente zooveel is tot stand
gekomen, waaraan hij èn als redacteur èn als
burger zoo krachtig heeft medegewerkt, maar bij
dit gouden jubileum zeker niet het minst, dat zijn
blad en zijn drukkerij onder de commercieele
ondernemingen in onze gemeente een plaats van
beteekenis innemen.
Bij te dragen, naar ik hoop, tot het verhoogen
van deze voldoening, door deel te nemen aan de
openlijke huldiging in deze Feestuitgave van „De
Echo van het Zuiden", is voor mij niet alleen een
persoonlijk genoegen, ik kwijt mij dan tevens van
een plicht van groote erkentelijkheid in naam van
de Vereeniging Waalwijks Belang.
Mijne hartelijke gelukwenschen aan de jubi-
leerende redactie; in de Echo blijve levendig de
geest van den stichter en van den jubilaris.
lang heeft De Echo van het Zuiden luid en
klaar, als een heldere echo, herhaald en ver
kondigd, wat er omging, wat er leefde, wat er
luidop gedacht en gesproken werd in Waalwijk
en zijn omgeving. Menigmaal werd in donkere
dagen zijn bewoners moed ingesproken en aan
gespoord om door eendracht en onderling over
leg tot verbetering- van toestanden te geraken.
De gedachten door enkelen geuit, of het initiatief
door hen genomen tot het daarstellen van groote
daden 0111 den bloei en den vooruitgang van Waal
wijk te bevorderen, werden door „de Echo" ge
steund en gepropageerd en door de macht van
het geschreven woord, wist „de Echo" vaak te
bewerken dat de echo van die Waalwijksche
stemmen tot ver buiten zijn omgeving gehoord
werd, zoodat daardoor den weg bereid werd,
die tot het totstandkomen van groote daden
moest leiden. Was het eenmaal zóóver, dat die
plannen eenigen meer vasten vorm gingen aanne
men, dan wist „de Echo" de zaak zóó intens te
bevorderen, dat die zaken, aanvankelijk klein
opgezet, met onverschilligheid, soms met tegen
werking door het publiek ontvangen, tenslotte,
door de aanhoudende overtuigende voorlichting
van de Redactie, zich in het algemeen vertrou
wen en medewerking mochten verheugen en da
den tot stand kwamen, die tot in lengte van da
gen den naam van Waalwijk, zijn eer en zijn
roem zullen hooghouden.
Ik herinner mij zulk een geval, onder meerde
re, nog zoo goed, bij gelegenheid der Internatio
nale Tentoonstelling van bcnoen en Leder in 1903.
Het welslagen dier Tentoonstelling, ik erken
het als voorzitter daarvan gaarne, was voor een
groot gedeelte te danken aan de volhardende en
goede medewerking en bemoeiingen van De Echo
van het Zuiden.
Ook de huidige jubilaris, die als opvolger van
zijn Vader, thans zijn zilver jubilé viert als hoofd
der zaak en der redactie, schrok nimmer terug
voor moeite of veel werk, als het gold de belan
gen van Waalwijk te bevorderen. Hij nam in 1903
als Secretaris een werkzaam aandeel aan de Ten
toonstelling en het is mij een genoegen, op dit
dubbel jubilé er nog eens aan te herinneren,
welk een reuzenwerk toen door den Heer Jan Tie
len verricht is; doch daar is het niet bij gebleven,
want bij volgende gelegenheden, zooals in 1910
en 1925, zien wij hem weer met vollen ijver in
het bestuur der toen zoo schitterend geslaagde
tentoonstellingen deelnemen.
De verdere functies door hem bekleed bij in
stellingen of vereenigingen, werkzaam in het be
lang van Waalwijk, zijn een waarborg dat Jan
Tielen als oprecht Waalwijker, de belangen zij
ner geboorteplaats zal blijven behartigen.
Welnu, dit zij dan mijn wensch: dat hij nog
lange jaren, onder Gods besten zegen, zijne krach
ten moge blijven geven aan den bloei van zijn
zaak en zijn blad en dat De Echo van het Zuiden
nog talrijke jaren, helder en luid moge blijven
klinken in het belang van Waalwijk en omge
ving.
Hooggeachte Redactie van
De Echo van het Zuiden,
Volgaarne voldoe ik aan een tot mij gericht ver
zoek, om ter gelegenheid van het Gouden Jubilé
van „de Echo", en het Zilveren jubilé van den
heer Jan Tielen, eene bijdrage voor het feestnum
mer te verstrekken.
Een gouden Jubilé, is een feest, ten volle waard
om herdacht en
gevierd te wor
den en zeer ze
ker is het dit,
wanneer het be
treft een jubilé
van eene zaak
of van een or
gaan, dat gedu
rende die 50 ja
ren, naast het
eigen belang ook
in ongerepten
trouw het alge
meen belang ge
diend heeft, en
dit mag van Uw
blad in waarheid
gezegd worden.
Vijftig jaren
De tijd snelt
heen met
arendswieken.
In het Jubileum
nummer van „De
Echo van het
Zuiden" i. d. 1
Jan. 1903 schre
ven wij ter in
leiding van het
Chronologisch
overzicht der
voornaamste ge
beurtenissen in
Waalwijk en de
Langstraat gedu
rende het tijd
perk 1878—1903
Een kwarteeuw vlood heen, sinds mijn eerste
[uur sloeg.
Mijn stichter ging grafwaarts, doch ik bleef
[bestaan;
'k Doorleefde veel vreugd, maar ook droefheid
[en strijd,
En thansi kroont met zilver de tijd mijne blaan.
In blijdschap en rouwe heb ik U verzeld,
Bezong Uw triomfen of klaagde Uw leed;
Ik kampte met U voor de waarheid, het recht
En grifte Uw da&n, die de wereld vergeet.
Blijft, lezers, mijn steun en mijn troost bij mijn
[werk!
Vergeeft, zoo ik somtijds eens zwakheid betoon,
Dan zijn wij als broeders steeds innig vereend,
En glanst eenmaal Goud in mijn feestlijke kroon.
En ziedaar reeds de tijd gekomen, dat wij zelf,
reeds vergrijsd van haar, opgaan tot den huidigen
uitgever en redacteur, den heer Jan Tielen, om
de zilveren kroon tegen de gouden bij hem te ver
wisselen.
Wat herinneringen dringen zich in deze oogen-
blikken aan ons op! Welk panorama, of liever le
vensfilm, trekt ons geestesoog voorbijWederom
zie ik vóór me het allereerste nummer van de
„Echo", dat natuurlijk van het begin tot het einde
als gespeld wordt. Als ik dienzelfden dag, den 1
Januari 1878, den heer Antoon Tielen in de straat
ontmoet, zie ik met jeugdige bewondering op naar
den man met het scherp besneden gelaat, uit
welks trekken geest en vastberadenheid spreken,
dien ik beschouw als een polyglot, een encyclope
dist, in wiens hoofd ik zoo wat alle kennis en we
tenschap als in een brandpunt vereenigd waan. Hij
toch schrijft over landen en volken, kunsten en we
tenschappen, handel en nijverheid, ja, over alles
en nog wat. Hoewel de stralenkrans, dien ik om
zijn hoofd tooverde, mettertijd natuurlijk wel iets
verbleekte, was ik toch niet weinig gevleid, toen
ik, nauwelijks 17 jaren oud, de uitnoodiging kreeg,
een verslag te schrijven over een vocaal en instru
mentaal concert, dat hij onmogelijk kon bijwonen.
Twee dagen later zat ik naast hem voor de bureau
op het primitieve kantoor der oude, bescheiden
drukkerij. Met kloppend hart las ik mijne eerste
critiek voor, terstond gevolgd door zijn uitroep:
„Uitstekend, mijn vriend, uitstekend, gij hebt wat
goed geluisterd, wij behoeven alleen maar hier en
daar 'n kleine wijziging aan te brengen." Die kleine
wijziging bestond in het geheel of gedeeltelijk door
halen van zooveel regels, dat ik aan het slot mijn
eigen werk schier niet ineer herkende. Met de aan
moediging: „Ga zoo maar door, gij zijt op den goe
den weg", verliet ik de drukkerij, niet wetend of
ik lachen dan wel huilen moest. Voortdurend klon
ken mij in de ooren de woorden, die hij, steeds cor-
rigeerende, als tot zichzelf sprak: „Niet het vele
is goed, het goede is veel", ware spreuk, die ik
trachten zou, zoo goed mogelijk in practijk te
brengen. Al spoedig maakte ik promotie. Ik mocht
al eens een Paasch-, Kerstmis- of Nieuwjaarsarti
kel schrijven, zelf? een gedicht werd waardig be
vonden in de kolommen te verschijnen. Nu en dan
verstoutte ik mij wel eens met hem van meening
te verschillen en een dispuut uit te lokken, doch
dan leed mijn idealisme gewoonlijk schipbreuk op
zijne door tijd en ondervinding gerijpte principes,
alsmede op de kracht zijner argumenten. Een soort
Mephistofeles-glimlachje speelde dan gewoonlijk
om zijn lippen.
Het spreekt als vanzelf, dat de beschouwingen
van een zoo veelzijdig ontwikkeld man, met zoo'n
breeden kijk op feiten en toestanden, afkeerig van
bekrompenheid en, klein gedoe, niet altijd naar ie
ders zin waren en vaak heftige polemiek uitlokten.
Juist dan echter ontplooide hij zijn volle geest
kracht, beukte hij het gloeiend materiaal dermate,
dat de vonken zoo talrijk en fel rondspatten, dat
het geraden scheen op een behoorlijken afstand te
blijven. Nimmer echter, 't zij hij vrienden dan wel
vijanden moest bekampen, bleven er trofeeën aan
zijn vaandel gehecht, altijd wist hij zaken van per
sonen streng te scheiden.
Muntte hij uit als stylist, zoodat verscheidene
zijner stukken, b.v. „het Afscheid aan de oude
klep", het „Welkom aan de fluit" en tal van an
dere in iedere bloemlezing een goed figuur zouden
maken, ook het woord was best aan hem toever
trouwd. Levendig herinnert zich ondergeteekende
de pittige rede, uitgesproken in Musis Sacrum bij
gelegenheid van het 25-jarig bestaan der Liederta
fel, welken tekst hij inleidde met het motto„Das
hat Musik gethan." Als echt gezelschapsman ge
noten alle hier gevesigde vereenigingen zijne be
langstelling, wat evenwel niet belette, dar Oefe
ning en Vermaak bij hem vóóraan op de ranglijst
stond. Ten allen tijde, doch vooral van liet oogen-
blik, dat hij optrad als Commissaris dor Sociëteit
„Musis Sacrum", destijds één met de Liederta
fel, 28 October 1878, stond -hij trouw en onver
moeid voor hare belangen op de bres. Alleen daar
voor reeds: „Eere zijne nagedachtenis!"
Nog op menig ander gebied, waarover ik hier
echter niet verder zal uitweiden, mocht ik met
hem samenwerken. De goede verstandhouding ver
minderde niet, zelfs toen ziekte en smarten lang
zaam, maar zeker het lichaam begonnen te sloopen.
Het „mens sana in corpore sano" scheen voor hem
niet te bestaanhij bleef helder van geest, tot de
levenszon reeds de kimme genaderd was. Eindelijk
legde hij de zoo fijn besneden pen neder en kort
daarop ook het moede hoofd, een reuzentaak ach
terlatend op de nog jeugdige schouders van zijn
eenigen zoon Jan. Zouden die schouders sterk
genoeg zijn dat gewicht, dien last te torsen niet
alleen, maar zoo noodig of gewenscht, nog hooger
op te voeren? Het zou spoedig blijken vanJaIm
mers: „Bon chien chasse de race".
Het lied van den arbeid, zoo trouw gezongen in
het verleden, zou ook in de toekomst niet verstom
men, doch steeds krachtiger en in telkens hooger
toonaard worden voortgezet. Het naar ruimte,
licht en lucht snakkend bedrijf kon niet langer in
het oude, enge keurslijf gekneld blijven; uitbrei
ding, expansie was gebiedend noodzakelijk. Vóór
alles echter diende hierbij de voorzichtigheid be
tracht, daar juist in die dagen de concurrentie
steeds dreigender het hoofd opstak.
jiiinniiiiiiiiiimiiniiniiiiiiniiiiiiiiiim^^^
E. W. KLIJBERG-PERNOT,
Voorzitter van 't Huldigings-Comité van
„De Echo" in 1918.
A. C. VAN DER HEIJDEN. O. m. het VOl-
Een onzer oudste medewerkers. gende
5Ï1II1IIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII'"""""""1"""""""111"1"""""1""""1"1111111111111111111""""1'""""1111"1111111""11""11"1""