iÊaüfii «ti tuiiu
Zalerdas ai lileimeflslrijfl. I
1
ine! all
li
en mee aai
(einedsl
i den
1.
TWEEDE BLAD.
„Die Jatireszelfen"
van J. iflaydn
op Maandag 23 en Dinsdag 24
Januari a.s. door
WaaiwfJUs Gemengde
Zangvereeniging.
(Slot.)
DE WINTER. De orkest-inleiding
schildert in een tamelijk langzaam
tempo de dikke neev'len, die de vel
den met een troosteloos waas Bedek
ken en de voorboden zijn voor den guren
winter, die straks mei koude en sneeuw
zijn intrede zal doen. In eenige reci
tatieven verhalen de solisten van de
mist en van de grauwe dampen, die
nu de bergen met hun kilheid om
geven warmte en vreugde zijn ver
dwenen; op de korte dagen volgen
lange zwarte nachten
Hierna krijgen we de groote winter-
aria voor tenor te hooren, waarin deze
ons de beschrijving geeft van den
eenzamen wandelaar, die zich moei
zaam een weg tracht te banen door
de diepe sneeuw, die de aarde met
een dik kieed heeft bedekt en hem
van de juiste richting heeft doen af
dwalen
De moed ontzinkt hem bij het steeds
aanschouwen van dat eindeloos wit en
als de vroege schemering begint te
vallen, beklemt eert gevoel van melan
cholie en tegelijk iets van angst hem
het harte. De begeleiding die hier in
hoofdzaak strijkmuzlek is, klinkt som
ber; het is alsof de instrumenten zacht-
kens willen meefluisteren in het be
klemmende weemoedsgevoel van den
eenzame.
Ook hier is de begeleiding weer
zeer fijn en uitbeeldend Hij haast zich
naar de hut, die hem met zijn licht
stralen als'tware uitnoodigt, hij hoopt
er een wijle rust te kunnen vinden
voor zijn vermoeide ledematen.
De solisten leggen in het er op vol
gend recitatief uit, dat den eenzamen
wandelaar reeds van verre vroolijke
stemmen in het oor klinken en als hij
tot aan de hü te is genaderd, toont het
warme vertrek hem een gezelschap uit*
het dorp. dat onder gezelligen kout
zich om de kachel heeft g- schaard.
Bijzonder fijn wordt het gesnor van
het spinnewiel door de muziek weer
gegeven, ook in het buitengewoon
mooie spinlied, dat hierna door het
koor wordt ingezet, telkens afgewis
seld door de sopraansolo
en nadat weer het koor zijn melodieus
spinneüed heeft herhaald, vervolgt zij
Bijzonder fijn „spinnen" de instru
menten hierbij in gracieus rythme hun
begeleidende accoorden.
Tenslotte zingt het koor het lied
zelf mee
Als de vlas is afgesponnen, schaart
het gezelschap zich in dichteren kring
en vertelt Hanne het verhaal van een
deugdzaam meisje van het land, dat
door een edelman werd bemind. Deze
ontmoet haar op zekeren dag in het
veld,
Als ze in haar angst en schrik hierin
toestemt, valt het koor verbaasd en
vragend in:
Har urn nicht nein
Maar de edele man is daarmede
zelfs niet eens tevreden, bij wil haar
hart veroveren en biedt haar kostbare
geschenken.
Allersnoezigst klinken telkens de
interrompeertnde koorzangen van het
gezelschap
„Ei, ei. ei ei das kHngt recht
Wanneer aan het eind van het ver
haaltje het aanvankelijk schuchtere
meiske niet zoo'n doetje blijkt te zijn,
maar het verliefde heerschap in't ootje
neemt, door er met zijn strijdros van
door te gaan, is de hilariteit groot:
etc."
En buiten snerpt de gure oostenwird;
de Natuur gaat gebukt onder het juk
van den grimmigen Wintervorst wiens
zegepraal is volbracht
Wat hieraan nog toe te voegen? nu
sneeuw en ijs hoogtij hebben gevierd
en met hun verstijvende koude het
eens stralend bloeiende leven hebben
doen sterven, de eens schitterende
kleurenpracht, het sierkleed van de
bloemen des velds, hebben tenietge
daan?
Het is de nabetrachting, de moraal,
die Simon ons voorlegt, hij schildert
ons de jaargetijden van het mensche-
lijke leven
Kort was de Lente der Jeugd, ver
loren ging de kracht van den Zomer
en voerde de levensweg verder naar
de Herfst, die onverbiddelijk het beeld
van den ouderdom bracht, terwijl ten
slotte de Winter slechts het geopende
graf kon toonen. Wat, zoo vervolgt de
bas, is er nu nog over van de groot-
sche plannen, waar zijn zij gebleven,
die dagen van vreugde, verzwolgen in
weelde, wst kwam er van al deze
smachHng naar geluk, van die zucht
naar ijdelheid en roem?
Maar één ding is er, dat eeuwig is
en onvergankelijk
En als dit dan zoo is. als de Deugd
zal blijven onveranderlijk, door tijden
wisseling van jaren, door jammer en
vreugde, tot aan het hoogste doei,
dan
Nadat de bas dit verheerlijkend heeft
gezongen, vervolgt de tenor:
En wanneer uan het koor heeft ge
vraagd, wien dit alles zal te beurt
vallen en het terzet der solisten hierop
geantwoord heeft, dan klinkt hei breed,
overweldigend in meeslepende over
tuiging onder de fortissimo begelei
ding door hpf gansche orkest!
„...Die HimmelspJen-ten öjfnen sich.
Der lieil'gc lierg erscheint.
en nu komt het hoogtepuni! naar mijn
opvatting (maar deze is absoluut per
soonlijk!) is dit het allermooiste ver-
hevenste oogenblik uit het werk
"Ein ew'ger Frühling herrscht.
wird der Gerechten Lohn!"
De solisten vervolgen dan
Hiermede zijn we gekomen tot het
slotkoor, hetwelk bestaat uit een gebed
in fugavorm
Dit koor vertoont in zijn strenge
fugatische doorvoering eer een alreeds
overtuigd dan wel een smeekend karak
ter, er ligt als 't ware een bewust
weten aan ten grondslag, dat de bede
niet onverhoord zal blijven.
En als een jubelkreet weerklinken
dan in breed tempo de woorden, die
het groote Einde verkondigen
Welk een innerlijke verrukking en
welk een groot Geloof aan de Heer
lijkheid van God's Rijk straalt uit
dezen slotzang. Hier is de musicus
den dichter te hulp gekomen, hier
zwellen de tonen der instrumenten
tesamen met het menschelijk stemge
luid tot een machtigen climax, die de
in glans stralende apotheose van het
werk vormt en gelijk een vreugdevuur
oplaait in de woorden
C. VAN DER HOEVEN.
ADVERTEERT IN
„DE ECHO VAN HET ZUIDEN."
BINNENLAND.
In de week van 1 tot en met 8
Januari zijn goedgekeurd voor uitvoer
naar Spanje 433 runderen, Belg 284,
Italië 11 en Frankrijk 8. totaal 7j6 st
Onze belastingen.
.De Telegraaf" schrijft:
Wij hebben het kunnen lezen: de
gewone middelen brachten op in 1927:
503 mtllioen gulden. Voeg daarbij de
bedragen direct in het leeningtonds
gestort: 100 millloen en de wegen
belasting van 7 millioen, dan komt
men tot een totale opbrengst der Rijks
belastingen van 620 milltoen gulden.
Let wel, dit is wat het Rijk ons
afvergt. Daarnaast komen de gemeenten
nog haar deel van ons inkomen op-
eischen, een deel in den regel grooter
dan waarop het Rijk aanspraak maakt,
zoodat het niet overdreven is te zeggen
dat in Nederland aan belasting meer
dan twee honderd gulden per hoofd
der bevolking geheven wordt.
Retourcommissie in het Gasbedrijf.
De gemeenteraad van Utingeradeel
heeft aangenomen een voorstel van
de meerderheid van B. en W om den
directeur van het gasfabriek die, in
strijd met zijn instructie, in den loop
der jaren ongeveer f2600 aan retour
commissies had aangenomen, in zijn
functie te handhaven onder het uit
spreken van strenge afkeuring van 't
gebeurde en met bedreiging met ont
slag bij herhaling.
Nieuwe Indië-vlucht.
Ir. Grasé in drie etmalen
naar Batavia
Naar het „Leldsch Dagblad" ver
neemt, heeft ir. B. Grasé de bekende
vlieger, chef van de wetenschappelijke
afdeeling van de Fokkerfabriek fe
Amsterdam, het plan opgevat om nog
dit jaar in drie étappes van 24 uur
naar Batavia te vliegen.
De éiappes zullen zijn: le é'appe
tot Basra, 2e étappe Basra—Allahabad,
3e étappe Allahabad— Batavia, waarna
langs dezelfde route de terugreis zal
worden aanvaard
Voor dezen tocht zal een 3 motorig
Fokkervliegtuig van speciale consiruc-
tie worden gebruikt, bemand met ir.
Grasé, als commandant en drie mede
piloten.
Hij heeft het plan om later ook
Nederland—Amerika te vliegen.
Naar aanleiding van het bericht
Zonder schriftelijke toestemming is eenige overname uit deze rubriek verboden.
De Sprookjes van Ernest
van der Hallen.
Hoe schoonheid stierf.
Dezen morgen werd Schoonheid
begraven.
Dat was de schuld van de booze
menschen die haar gedood hadden.
Ik v/eet 2Óóveel van haar te vertel
len, dat ik het niet zeggen kanze
was zoo goed en zoo lieflijk om te
zien en haar nabijzijn was en groot
geluk. Zoo veel weet ik van haar dat
ik het niet vertellen wil, want ik zou
er om schreien. En toch werd Schoon
heid begraven.
Ze was geen koningin of geen prin
ses. doch ze was goed en b'ijgezind
en niemand wist hoe rijk ze was. ook
zijzelf niet. Ze leefde van geven en
niemand gaf haar wat terug, en ze
stierf omdat men haar ook het laatste
ontnomen had.
Van haar sterven wil ik verhalen
en ook van haar begraving die nie
mand zag of wist.
En ook van de vreugde die met haar
heenging.
Ze woonde in het woud en in de
weide in de stad en in elk huis
van de armste achterbuurten Maar de
booze menschen hadden haar stilaan
verjaagd en eenzaam was ze toen
gaan wonen in het wijde woud, dat
blij haar opgenomen had en waar ze
nu regeerd ver van de menschen.
Dat is een naar begin, doch luister
Als de Schoonheid in het bosch
kwam was het volop feest om haar
slinger en festoenen wimpelden goud
in de klare lu:ht. De zon schaterde
en schudde de boomenkruinen als
reusachtige ruikers vol blauw en zilver.
Alles daverde van l'cht en kleuren, en
elke boomtak kende fijne reuken en
perels van den puursten nachtdauw.
Kampernoelies roken straf en eek-
hoornijes en wilde konijntjes d?den
zot in deze blijheid; dat was allemaal
om de Schoonheid die wonen kwam
in het bosch.
Is het u nooit gebeurd op een regen-
achtigen avond in halfdonkere kamer
alleen te zijn, waar alles zóó onzeg-
gelijk droef is, en nare herinneringen
om u wandelen? De wind schreeuwt
in den schoorsteen en de kamer is
koud en droef Doch daar gaat opeens
een klop op de deur en een vroolijk
vriendengezicht komt binnen Lichten
vreugd en gezelligheid zijn met hem.
en hij praat en vertelt, licht en los
en blij*, en het is alles zoo goed en
zoo schoon en zoo hfelemaal anders.
simÊÊÊÊÊÊmmmmmm
Zóó was het ook als Schoonheid
kwam in het morgenwoud.
En zóó bleef het langen, langen tijd.
Boomen werden groen en kaal en
weerom groen en nogeenskaal Bloe
men werden elk jaar fijner en mooier,
en vogels blijder en hun zang lieflij
ker. Ik weet niet waarom dat zoo niet
blijven mocht, doch ik denk dat het
zóó te goed was. en dan. de men
schen waren er nog. die Schoonheid
haatten, en liefst wilden leven zonder
Haar.
Doch. laat ik u dat vertellen. Dien
morgen waren ze in 't bosch gekomen
met vele mannen en lange, wit en
rood beschilderde paaltjes. Een van
hen. die het ijselijk druk scheen te
hebben, voerde het commando. De
dunne paaltjes werden in rechte lijn
achter elkaar in den grond geslagen,
en toen kwamen weer anderen met
touwen en meters. -Er werd gecijferd
i en gemeten, en als de vele mannen
's avonds vertrokken waren, stonden
de paaltjes nog in den grond en
waren overal de fijne boschvioolijes
en de stroobloemekens vertrapptld
Het mos was weggestampt hier en
daar, en vele mooie slingerplanten
en varens uitgerukt
Dat was een stille, stille nacht in
het bosch. toen de menschen weg
waren. En dienzelfden avond zong de
.nachtegaal, in een lindeboom die van
J onder aan den stam reeds wit getee-
\kend was, een schreiend lied zonder
zin noch woorden De nacht en het
woud luisterden ademloos. En als de
nieuv/e morgen over de wereld schoof
was de nachtegaal henen en hij kwam
nooit meer weer.
Dien nieuwen morgen kwamen de
menschen weerom, met anderen nog
erbij. Ze trokken hun jassen uit, sloe
gen een kruis en begosten putten te
graven rondom de wit geteekende
ooomen. Eerst rond den linde waarin
de nachtegaal den voorbijen nacht
gezongen had. En als de wortels bloot
waren kwamen weer andere menschen
met groote bijlen, lederen kap dien
ze gaven dreui de de schoone boom,
en rilden zijn bladeren en kreunde hij
zachtjes Maar de menschen hoorden
dat niet. En lang duurde het niet of
ze sloegen een koord rond zijn fijnen
stam en op een luid bevel trokken ze
allemaal eraan. Wat er dan gebeurde
kan ik niet vertellen; het zou mij te
droevig maken. En na dien éénen
lindebo m verging het dezen dag met
vele anderen zoo.
En weer kwam de avond over het
oosch en de stilte met hem Met de
boomen was het droevig gesteld Die
lagen nu met velen, zonder takken of
wortels, links en rech's dooreen, met
vele spaanders daarrond Dien eigen
-ten nacht was het de merel die in
den hoogen boom vloog en daar zijn
afscheidslied zong aan het bang luis
terend woud.
Toen de nieuwe morgen het bosch
in goud zette was hij ook henen
En dezen dag waren het de olmen
en de berken die omvergekapt wer
den, dan de kanada's en de eiken,
later de wilgen en de beuken en de
platanen en de esschen.En eiken nacht
ook zong een vogel met bevend stem-
meke en poppelend hart zijn afscheids
lied aan het vroeger zoo schoone
woud. en vloog dan henen Zóó
vertrokken de vinken en de zwaluwen,
de kneuters en de meezen. de rood
borstjes en de houtduiven en eindelijk
woud, want ten laatste was ook de
oude uil verhuisd. En tegelijker tijd
met de vogels waren ook de andere
bewoners van het bosch weggetrok
ken de konijntjes en de eekhoorntjes,
de hazen en de herten tot zelfs de
mollen en de kikvorschen cn sala
manders. Ten langen leste bleef er
van heel het bosch niets meer over
dan een droevig slagveld, met kale
boomstammen overal op den grond
en de gouden zon die eiken dag nog
daarover wandelde.
De voor- en nadcelen van
het water.
Als we eens bij de verschillende
mannelijke of vrouwelijke, kleine en
greote menschen, naar hun oordeel
over de voor- en nadeelen van het
water, moesten gaan luisteren, zouden
we heel verschillende dingen te hooren
krijgen. Laten we eens hooren wat
kleine Anny er van zegt.
Het is acht uur in den morgen.
Moeke Wouterse doet heel zachtjes
de deur open van 't kamertje, waar
Anny slaapt, om te kijken of haar
kleine Benjamin de slaap uit heeft.
Als ze heel voorzichtig 't dek oplicht,
komt er beweging onder 't deken
hoopje. Met de kleine mollige
knuistjes wrijft Pukkie haar oogjes
uit Moeke tilt haar kleine meid uit
bed. helpt haar een kruisje maken en
begint met *t aankleeden, terwijl Anny
honderd uit babbelt Maar als Moeder
naar de spons grijpt, om 't kleintje
te wasschen, is 't babbelmondje in
eens stil en Anny trekt 'n pruillipje.
Moeder doet net of ze niets ziet, maar
zoo gauw de koude natte spons
Anny's gezichtje aanraakt, zet de
kleine meid 'n keel op, zoo dat
Moeder quasi verschrikt met de
handen naar haar hoofd grijpt. Dan
zegt ze heel verwonderd.Wat hoor
'k nou 'k Dacht dat mijn Anny
zoo'n groote meid was!"
„Ja maar Moeke", snikt Anny.
't Water is zoo nat en ik ben nog
heelemaal niet vuil, U hebt me gis
teren pas nog zoo goed gewasschen.
En waarom wascht U m'n oortjes
nou, die zitten immers toch onder
m'n haren. Moeke lacht om 't kleine
naieve ding. Maar den „waschpartlj"
weidra is onze kleuter heelemaal kant
en klaar en gaat op Moeders arm
naar beneden. Eventjes 'n boterham,
metje eten en dan gaat Amy mei
heet haar poppenfamilie den tuin in-
't Kleine motdt-nje zet haar kindertjes
netjes op 'n lijije tegen 't schutiingje,
haait 'n bakje water met 'n spons en
de poppen ondergaan de wateibe-
handeltrg, waar Amy zelf zoo bang
voor is. Terwijl ze met de wasscherij"
bezig is, redeneert ze tegen haar
kleintjes, die haar met hun groote
blinkende poppenoogen, op hun
manier heel verstandig aankijken
.Jullie moeten eerst schoon gewasschen
worden hè kindertjes en dan mogen
jullie straks met Moeke op visite.
„Hier jij Tonny Jou hai den zien
„vreeselijk" zwan 1 Wat heb je toch
uitgevoerd. Heel bedrijvig ploetert en
plast ze. Ze neemt haar poppenkinderen
één voor één onderhanden en als de
heele bewerking afgeloopen is, gaat
ze naar binnen, om de .poppenwasch"
te halen. Met een hoogrood kleurtje
van inspanning, komt ze bij Moeder,
om 'n bakje zeepsop. Niet zoo tobben
kleintje, zegt Moeder, terwijl ze
zachtjes de weerbarstige krulletjes
van Anny's voorhoofdje wegstrijkt.
Anry lacht eens. „'kHtb 't ook zoo
vreeselijk druk", zegt ze en weg is
ze alweer, den tuin in. f
't Is 'n zwaar werk. dat ze onde
handen heeft. Ze wascht en wascht»
want och haar kindertjes hebben de
boel zoo vuil gemaakt Maar goed
dat Moeder 'n flink sopje gegeven
heeft. Daar komt die goeie Moeke al
aangedragen met 'n bakje water, om
de „Rroote wasch" op te spoelen.
„Ze hebben 't toch weer zoo vuil
gemaakt", zucht poppenmoedertje,
terwijl ze 't verhitte gezichtje opheft.
Moeder lacht haar krullebo! vriende
lijk toe en Anry werkt weer door.
Na 'n tijdje hangt de poppenwasch
hoog maar nog niet droog op
't rek en Anny trekt met de heele
poppenfamilie raar binnen.
De kleine Puk kent de woorden
voor en nadeel niet! Ze kan dus ook
niet meepraten over de voor- en na
deelen van water! Voor zoover als
zij er verstand van heeft, is water
overal goed voor behalve om
er zelf mee gewasschen te worden.
M v. d B.
Nr. 7. Zaterdag 21 Januari 1928. 50e Jrg.
„Hier steht der Wander nun,
verwirrt und zweijelhaft
Wohin den Schritt er lenken soil.
Vergebens suchet er den Weg,
ihn leitet weder PJad nocli Spur., enz.
doch plötzlig trijft sein
spahendAug der Scliimmer eines
nahen Lichts.
Ha lebt er wieder auJ, von
Freude pocht sein Herz.
„Am Koeken spinnen die Mutter
Am lauf enden- Kade die Töchter".
„Knurre. schuurrc, knurre
Schmirre. Radchen, schnurrel
waarna Hanne zingt:
„DrilTe, Kiidclien, lang und Jein
Hrille Jein ein Faderleinmir zum
Busenschleier
Weberwebd zart und Jein
Webe Jein das Schleierlein, mir
zur kirmisjeier
Aussen blank und innen rein
Fleissig. Jromm und sittsam sein,
locket wack're Freier
„Er stieg sogleich vom PJerd
und sproeit
komm. kiisse deinen Hem"
„Ei. ei. ei. ei. warum nicht nevn.
fein, das klingt recht fcinV
„Ha. lia, ha. ha. das war recht Jein.
und sttimmer Schrecken drückt den
ganzen ümjang der Natw... (bas).
„Erblicke hier, bethörter Menseh.
Erblieke deines Lebens Bildl"
„...17nd wo die Jrohen Hackte, vm
Tanmei durehgewaehtl
IV'o sind sic nunl wol"
En dan h<M antwoord
Yersch wunden sind, sic. wie ein Traum'."
„Nur Tugend bleibt
Dann bricht der grosse Morgen an, der
Allmacht sweites Wort erweckt zum neucn
i Daesein uns,
von Pein und Tod auf immer /rei."
l)ie Himmclspjorten öjjnen sich,
tier lieil'gc Berg erscheint,
Jhn kront des Herren Zelt, wo
Kuh und Friede thront.
Vorüber sind, verbrauset sind,
die leidenvollen Tage des Lebens
Winterstiirme
UND GRENZENLOSE SELIGKEIT
„...Lasst uns wirken. lasst uns strebenl"
waarmee hei koor instemt
,Jjasst uns kiimpjen, lasst uns harren,
Zu erringen diescn'Preis
„Uns leite dcine Hand, o Oott
Verleih uns Stark und Muth..."
„Dann geh'n tcir ein
in deines Reichcs Herrlichkeit.
Amen
„iNDEINES ReICIIZS HERRLICHKEIT!"
l«-63 C.r AnliUb 5 ir. cj
(Wordt vorvoledl.
»C6t liCiUU'lljk IV» wit vl,