SE ECHO VAN HET ZUIDEN ON 5 Pjeugd si. iimysümmii. Met welk een genoegen be kijkt U het schoone bedde- goed. En toch hebt U er niet zoo veel moeite aan besteed om het te wasschen als vroe ger. Doch thans gebruikt U >s'o. 06. Zaterdag 1 Dec. '28. 51e Jrg. TWEEDE BLAD. EEN PINT XICOLAASVERRASSING. j 't Was winter. De maand November was voorbijgegaan met liaar nevelig weer en donkere dagen van die re- j genaclitige dagen zonder zonneschijn, die iemand in zoo'n treurige stemming kunnen brengen. Maar, November was j nu uit. De wintermaand was begon- nen en bij haar intrede was plotseling het weer omgeslagen. De wind was naai' het Oosten geloopen. De lucht, eerst zwaar en dichtbewolkt, werd hel der. Des avonds prijkte de maan in vollen glans en duizenden sterren schitterden aan den strakken hemel. De wintermaand zette goed in. De nacht van den len December vroor 't dat het kraakte. Den volgenden mor gen hingen lange dikke ijspegels aan de vensterkozijnen en Brands, de post bode, die al buiten het dorp geweest was, had gezien dat alle slooten met een dikke ijslaag bedekt waren. „Dat kan wel eens een ouderwetsche winter worden, buurman!" riep hij v. Doorn, den bakker toe, die met zijn blauwe slaapmuts op even het hoofd buiten de deur stak. Dej kou nam dien dag in hevigheid toe en wie des avonds niet noodzakelijk de deur uit moest, bleef wat graag binnen, 't Was in den kui selijken kring om den warmen haard ook veel beter en gezelliger dan daar buiten. Onder de weinigen die de deur nog uit moesten, was dokter van Stralen. Even buiten liet dorp woonde de weduwe Verschoor. Een paar dagen, tevoren was haar eenig zoontje Jantje ziek geworden. In den loop van den dag had dokter van Stralen hem nog eens bezocht. Uit zijn onderzoek bleek hem, dat Jantje heel ziek was. „Van avond kom ik terug, vrouw Verschoor" zoo had de dokter tegen de huilende weduwe gezegd. Om zijn belofte te hou. den stapte dokter van Stralen naar het wat afgelegen huisje. Hij vondt. 't ventje, zooal niet beter, dan toch ge lukkig niet erger. Na de weduwe moed ingesproken te hebben, begaf hij zich op weg naar huis; de handen diep in de zakken van zijn warmen pels, de kraag hoog opgetrokken, haastte hij zichzijn vrouw zou wel alleen thuis, zijn. In het groote doktershuis woon de van Stralen met zijn vrouw en de dienstbode. Toen hij de huiskamer bin nentrad, met een „brr, wat een kou daarbuiten!" was Lena, het dienst meisje bezig de theetafel in orde te brengen. „Zet het theeblad maar op tafel, Lena", zei mevrouw, na haai man hartelijk gegroet te hebben. „Als je de achterdeur gesloten hebt, kan je wel gaan. Je moest immers vanavond uit; om wat voor je i»roertjesi en zusjes te gaan koopen? Ga dan maar gauw". „Graag, mevrouw", antwoordde Lena, „ik zal zorgen dat ik voor tienen weer terug ben". Lena vertrok. Dokter van Stralen en zijn vrouw bleven samen achter en onder het genot van een kopje thee spraken ze over dingen van allerlei aard. Ook over het bezoek, dat dokter gebracht had bij de weduwe Verschoor. „Die arme jon gen", zei mevrouw. „Een paar dagen geleden liep hij nog zoo vroolijk hier voorbij. Zou hij beter worden?" „Ik hoop het, Louise", sprak de dokter, „Maar hij is nog heel ziek. 't Zou erg zijn voor vrouw Verschoor ook dit ventje te verliezen. Ze heeft verleden jaar al zooveel verdriet gehad door 't sterven van haar oudsten zoon, die heetteDokter hield op. „Ja", viel zijn vrouw in, die heette ook Wil lem net als onze jongen. De gedachte aan haar gestorveu lieveling, Willem, bracht mevrouw van Stralen de tra nen in de oogen. „Och man", zei ze, die lieve kleine Willem, dat we hem toch moesten verliezen. Gisteren was ik nog op zijn kamertje en in de kast waar zijn speelgoed geborgen is, ook het hobbelpaard, dat hij den laatsten keer met Sint Nicolaas gekregen had. Herinner je je nog, man, hoe blij hij er mee was. en hoe hij 's avonds niet naar bed wilde, voor hij een bakje met water en een klompje met stroo onder den schoorsteen gezet had? Over een paar dagen is het weer Sint Nicolaas. En nu is de arme jongen er niet meer". Mevrouw van Stralen barstte in snik ken uit en haar man, moeite doende zich goed te houden ook hem kwa men de tranen in de oogen wilde probeeren haar te troosten. Maar ach, hij wist het wel, alleen v de tijd zou hier verzachting kunnen brengen, en Willem, de. lieve Willem, was nog nau welijks een jaar geleden gestorven, aan een ernstige keelziekte. Hoe droe vig was liet ook geweest dat hij, zelf dokter, zijn eigen kind, zijn oogappel, niet had kunnen redden. Toen Lena dien avond thuis kwam, begon ze opgewekt te vertellen over wat ze in verband met liet aanstaan de Sint Nicolaasfeest. gedaan had. Me vrouw luisterde vol belangstelling, maar de dokter gaf Lena, zonder dat z'n vrouw het merkte, een wenk niet voort te gaan. Er waren al droevige herin neringen genoeg. Maar Lena scheen hem niet geheel te begrijpen. „Er was vanavond", zoo ging ze voort een ker miswagen op het dorp en daar liep toch zoo'n aardige kleine jongen bij, met donker krulhaar en mooie bruine oogen, heelemaal geen jongetje voor een kermiswagen". Lena verliet de ka- Tner en mevrouw dacht aan de geluk kige moeder, die, al woonde ze dan in een kermiswagen, een aardig kind had om van te houden. Den volgenden dag ging dokter van Stralen al vroeg op ziekenbezoek. Zijn weg voerde hem weer buiten het dorp, langs de plek welke was aangewezen als standplaats voor de woonwagens. Ook nu stond daar een groote wagen, dezelfde, dacht de dokter, waarvan Le- na gesproken had. Dichterbij gekomen, was dokter van Stralen onwillekeurig getuige van een gesprek, dat in den wagen met heftigheid gevoerd werd. „En ik zeg je, dat het niet zal gebeu ren en daar mee uit. Je hebt me nu al zoo dikwijls aan de ooren gemaald over dien jongen, dat het me nu be gint te-vervelen. Hij blijft hier niet en als je dat niet bevalt, ken je zelf ook uitrukken, verstaan?" Een hevige slag op de tafel daarbinnen diende om aan het gesprokene kracht bij te zetten. Een hond, die zich onder, den wagen in het winterzonnetje lag te koesteren, schrok op en een kleine dreumes, die op het trapje achter aan den wagen zat, liep huilend den weg op, angstig om kijkend of Hansen, de eigenaar van den wagen, die vandaag al heel boos was, niet naar buiten kwam. „Kom maar hier, Dick", hoorde het ventje zich toeroepen, 't Was de stein van zijn vriend Jasper, een man van middelbaren leeftijd, lvij had hel uiter lijk van iemand die wel arm was, maar die betere dagen gekend had. „Kom Dick, we gaan uit". Met deze woorden nam hij Dick hij de hand. Den dokter ziende, tikte hij even aan zijn pet. Zijn gelaat stond droevig, 't Is zonde, zoo wendde hij zich tot den dok ter, 't is zonde van dien aardigen jon gen. En ik zal hem nu moeten overge ven aan vreemden, misschien aan men- schen, die niets om hem zullen geven! „Vertel me eens", sprak dokter van Stralen, „wat is er aan de hand? Wat is er gebeurd en waarom moet ge dat kereltje aan vreemden afstaan?" „Och, meneer", zei Jasper, die arme Dick toe Dick ga eens even spelen- met den hond die arme Dick! Zijn vader is een paar weken geleden ge storven, die was allang ziekelijk. In de goede dagen was hij compagnon van dien daar Jasper wees naar den man die tegen den wagen geleund stond maar toen had Hansen nog een paar beren en de zaken gingen goed, be ter dan tegenwoordig tenminste. Maar nu, nu is Dicks vader dood. Zijn moe der, een brave fatsoenlijke vrouw, me neer, is al twee jaar geleden gestorven. Ik heb zijn vader beloofd Dick hij me r-'S; .J: Wa Zonder schriftelijke toestemming Is eenige overname uit deze rubriek verboden. Brieven en bijdragen voor deze rubriek te zenden aan; OOM WIM, De Echo van het Zuiden, WAALWIJK. Wat Is W. S. A. T. Lieve Nichtjes en Neefjes. Nog één week en we komen met onze puzzle en raadsels. Ik zal daar nu al vast iets over vertellen. Luister maar eens. in 't voorjaar hadden we voor l eerst een „Echo"—puzzle. Je weet 't zeker nog wel. In 't midden der kruiswoorden stond in stevige blok- letters ECHO. Ditmaal heb ik deze vier letters vervangen door W S Al. Wie van jullie weet de beteekenls van W S A 7 De letters houden ten nauwste verband met de Echo en duiden op den naam van een bedrijf. Me dunkt, ik heb me al duidelijk genoeg uitgedrukt, iedereen zal wel reeds begrepen hebben, dat deze vier letters een afkorting zijn van Waal- wljksche Stoomdrukkerij Antoon Tlelen. De Echo is een uitgave van de W. S. A. T. en wordt daar gedrukt. Wanneer jullie dus volgende week te midden van kruiswoorden ziet staan W S A T, weet je meteen de betee kenls. Nu moet je niet meenen, dat je daardoor de kruiswoorden gemak kelijker kunt vinden 1 Neen hoor! Je zult er in 't begin wel een beetje moeite mee hebben, maar volhouden jongens! Den moed nimmer opgeven. Dat doen alleen kleine zwakke kin dertjes. Flinke jongens en meisjes blijven volhouden tot ze overwonnen hebben. Dan volgt de belooning en die zal ditmaal groot zijn. Volgende week kondig ik de prijzen aan, die zoo mooi zijn, dat iedereen graag zal willen mee doen. En nu beste jongens en meisjes, wensch ik jullie allemaal een prettig St. Nicolaasfeest. Tot volgende week. Jullie aller OOM WIM. ZEEPPOEDER ic SOORT DE KLEINE KONING. XII. Ook kwamen enkle menschen Verwonderd kijken daar En vroegen aan elkander „Wat wil die vogelschaar. Maar geen der vogels stoorde Zich iets aan mensch of vos. En hooger stegen alle, Steeds hooger boven 't bosch. En alle vogels hielden Het vol geruimen tijd, Toen bleven enk'le achter En gaven op den strijd. De kreet: „ik kan niet hooger" Werd links en rechts gehoord Van kleine zwakke vogels, De sterke vlogen voort. Steeds meer die vogels dachten 'k Ben moe, ik kan niet meer Toen daalde d'een na d'ander Terug naar de aarde weer. De musch, de spreeuw, de ekster, De vink, de nachtegaal, De mees, de meeuw, de koekoek De specht, de wielewaal. En nog veel andere vliegers Zij konden tot hun spijt Zich hooger niet verheffen Verloren dus den strijd. De arend en de leeuwrik, De duif en ook de gier Die vlogen steeds maar hooger Tot in de wolken schier. (Wordt vervolgd). te zullen houden. En nu wil Hansen hem niet langer in den wagen hebben. Als ik het niet goed vind, kan hij mij ook missen. Dat heeft Hansen pas nog i gezegd." De dokter schudde meewarig het hoofd en zei: „Maar, waar moet je dan met Dick heen?" „Wel, meneer, dèt weet ik ook niet. Ik had al gedacht met hem naar den Burgemeester te gaan. Misschien weet die raad. En anders, dan gaan we sa men maar bedelen. Als Dick geen goed thuis krijgt, blijf ik niet bij Han sen. Neen, meneer, dan blijf ik niet bij Hansen." Plotseling ging den dokter een ge dachte door het hoofd. „Hoor eens, goede vriend", sprak hij tot Dicks grooten beschermer, ik heb nu niet veel tijd. Kun je maken, dat je van- avond vijf uur hier zijt, in den wagen? Dan kom ik je opzoeken. Me dunkt, zoo onbarmhartig zal Hansen wel niet zijn, of je kunt met Dick nog wel een dag bij hem blijven. „Graag, meneer, ik zal zorgen dat ik hier ben, met Dick". Dokter van Stralen had de hand uit gestoken en met een blij gezicht kwam Dick aanloopen. „Dag Dick, krijg ik een hand van je?" De kleine krullebol legde onbeschroomd zijn hand in die van den dokter, die het ventje eens goed opnam. Lena had gelijk gehad, 't was een alleraardigst kereltje. „Nu, gegroet dan, tot vanavond, jij ook Dick". Na het uiten van deze woor den spoedde dokter van Stralen zich verder, de twee vrienden eenigszins verbaasd achterlatende. Al begreep Jasper niet precies, wat de vreemde heer met zijn komst bedoelde, dacht hij, dat het toch misschien wel iets goeds voor Dick kon beteekenen. En Dick? Hij wist niet wat de vreemde heer met Jasper besproken had. Hij wist alleen, dat die meneer hem een hand gegeven had en heel vriendelijk geweest was. „Dick", zei Jasper, „we gaan het dorp eens in". En ze wandelden langs de mooie winkels en overal bleven ze even staan. Dick vroeg eerst niets van al het moois, maar hij was vol bewon dering. Op den terugweg zei hij: Jas per, waarom liggen al die mooie din gen daar? „Wel, jongen, 't is haast Sinter klaas." Dick herinnerde zich iets uit den tijd, dat zijn vader nog leefde; heel lang geleden had hij van zijn va der eens een echte tempel gekregen. Maar of dat met Sint Nicolaas geweest was, wist hij niet. „Nu Dick, misschien krijg je dit jaar ook wat van Sint Nicolaas, hoor, want je bent immers altijd zoet ge weest?" „Dat vindt Hansen zeker niet", zei de kleine vent, „hij wil me toch niet meer hebben." Maar wij blijven bij elkaar, hé Jas per? Jij houdt toch ook niet van Han sen. En Fidel ook niet. Zou de vreemde lieer gauw komen, Jasper?" Jasper liep in gedachten. Als het j eens waar was, dacht hij, dat die heer Dick ergens kon brengen, waar hij 't goed heeft. Dokter van Stralen maak- BIJ DE KABOUTERS. (Vervolg). Vol verrukking zag Jan naar zijn vroolijke vrienden. De sierlijkste be wegingen maakten ze, onder het zingen van vroolijke liedjes. De burgemeester, op den paddestoel ge- leund, zag met voldoening op hen neer. Eindelijk was de laatste dans geëindigd, waarop ieder weer zijn plaats opzocht, alsof er niets was ge beurd. „Vrienden, we gaan voort," vervolg de de burgemeester. „Eén zaak hebben we vanavond te behandelen. Ge weet, dat ons dorp onveilig is geworden. De trouwe schildwachten hebben een paar dagen geleden een marter gezien, die probeert ons hier vandaan te drijven." „Een marter!" fluisterden de aan wezigen, en schrik stond op hun ge rimpelde hoofdjes te lezen. Dat was een gevaarlijke vijand, waartegen ka bouters niets konden doen. „En", ging de burgemeester ver. der, „nu treft het zoo goed, dat we een mensch in ons midden hebben." Jan keek verschrikt op; alleer oogen richt ten zich op hem; wat had hij dan te doen? ,Ja, ziet u, de menschen kennen het strijden. Men heeft ons tenminste ver teld, dat ze dikwijls tegen elkander oor log voeren. We kunnen nu gauw vra gen of dat zoo is." Jan boog zijn hoofd, hij schaamde zich, dat er van de menschen zooiets werd verteld. Maar... 'twas waar, hij kon hen ook niets anders meedeelen. ...„Welnu dan", vervolgde hij, „la ten we dan aan dezen menschenvriend vragen, of hij ons helpen wil. We zul len hem onze wapens wel geven." Terstond kwamen enkele bedienden aanloopen met een heele voorraad mes- sen en sabeltjes. Jan mocht uitzoeken. Hij nam een sabel die in een scheede zat en met een riem om z'n middel ge bonden kon worden. Die zou hij aan zijn vriendjes op school laten zien. Wat zouden die een oogen opzetten. Met den wensch dat ze spoedig van den vijand bevrijd mochten zijn, werd deze vergadering gesloten. Janneman ging met zijn kabouter vriend mee. 't Begon al duister te wor den, 't maantje hing zoo laag aan de lucht, 't Lachende kereltje had zich achter de boomen verstopt. „Nu zal ik U even naar den koning brengen. Hij zal ook verheugd zijn U te zien." Jan zou anders niet zoo laat in den nacht door het bosch hebben durven dwalen, maar nu 't kaboutertje bij hem was, kende hij geen vrees. Druk pra tend hadden ze al een heel eind afge legd, toen ze plotseling achter zich een krakend geluid hoorden. Verschrikt keerden zich beiden om. Daar zagen ze om een boom heen een paar fonkelende oogen verschijnen. Ook een paar rijen scherpe tanden wer den zichtbaar. Jan dacht onwillekeurig aan de plaat van den tijger, die hij op school had zien hangen. Dit was wel veel kleiner, maarecht. Hoor, wat bromde hij gevaarlijk. Vreemd, Jan verstond het ook. Wat wonderlijk, dat hij nu ook de taal der dieren kon verstaan. „En nu ben je op mijn terrein, versta je! Ik mag niet op jullie terrein komen, maar verdwijn dan ook gauw van het mijne. Maak dat je weg komt, versta je dat!" Hij begon hoe langer hoe ge- vaar 1 ijker te grommen en te brommen. Jan keek eens naar zijn vriendelijken kameraad, maar die was achter hem gaan staan. Jan voelde, dat hij beefde. Maar nu begon hij zich toch ook ge wichtig te gevoelen. Hij was toch ook een mensch! Daar dacht hij aan zijn sabel. Voorzichtig probeerde hij hem los te gespen. De vijand mocht niets merken. O, wacht, hij kon hem uit de scheede trekken. Daar was hij. Nu achter zijn rug. Opgepast. Goed mik ken. Hoor hem eens schelden. Een, twee, daarmet een geweldigen stoot kwam hij midden in den bek te recht. Een geweldige gil ende marter-vijand zweeg. Hij had er niet op gerekend met een mensch te doen i «**,10-52.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1928 | | pagina 5