üci wmnyir Van de straat. OHS KERKORGEL. v. No. 40. Zaterdag 18 Mei '29. 52e Jrg. TWEEDE BLAD. Een derde punt van groot belang is de z.g. dtspus tie, waaronder men verstaat het aantal registers, koppe lingen etc. en hunne verdeeiing over de verschillende klavieren. Het was hierop vooral, dat bij ons orgel door de deskundigen nog al wat aanmer kingen gemaakt werden het zou mij echter te ver voeren, daarvan volle- digen uitleg te geven. Üp enkele der voornaamste fouten betreffende de dispositie wil ik hier wijzen, otschoon dit alleen door ingewijden zal worden begrepen. Het Pedaal bezat geen eigen registerswel waren er drie registers, die voor het Pedaal vrij te gebruiken waren, maar deze waren alle drie transmissies vervolgens bevatte het ie Manuaal een 16-voets tong werk (Bombarde), dat niet door een 4-voets tongwerk (b.v. Clairon) ge dekt werd; de plaats, die in i877 voor een Clairon 4' was opengelaten, is nooit ingevuld geweest het 11e Manuaal miste een ló-voets register en was in zijn geheel veel te zwak tegenover het le Manuaaleinde lijk beantwoordde de toetsenomvang van het Pedaalklavier (C-d niet meer aan de tegenwoordige eischen. Met deze fouten, die op zich zelf met geringe moeite en eenvoudige wijzi ging zouden te verbeteren zijn, hangt echter ten nauwste samen, wat nu als vierde punt volgt De veranderde verhoudingen van ruimte en acoustiek. Iedereen zal onmiddellijk begrijpen, dat de zoo veelmaal grootere ruimte onzer nieuwe kerk, vergeleken bij de oude, ook noodzakelijk een flinke uitbreiding van het orgel vordert. Immers op zich zelf reeds zou het orgeltje van slechts 19 stemmen in de nieuwe kerk lang niet die voldoening schenken, welke wij er van genoten in de vorige kerk en daarenboven is het een groote vraag, of de klank der verschillende registers in de nieuwe kerk tengevolge van geheel andere acoustische ver houdingen ook niet een gansch ande ren indruk teweeg zou brengen. Ge lukkigerwijze echter is de acoustiek van de nieuwe kerk, voornamelijk vanaf de koorruimte, schitterend ge slaagd, hetgeen proeven door des kundigen reeds bewezen hebben, en gelijk men bij den zang dagelijks kan waarnemen. Letten we dus alleen op de ruimtevergrootingen, dan blijkt, dat volgens de normale berekeningen, die door orgelDouw-experien worden opgegeven, en Hl elK wetenschappelijk werb. over orgelOouw le vinden ziju, in onze kerk een orgel van ruim 4U tzegge veertig) registers heelemaal geen overdaad ol luxe is, met hel gevolg, dal het werk minstens eens zoo groot moet worden. Wcinu, reeds hoor ik de conclusie als dat allemaal zoo is, dan schiet er eerstens van het oude orgel niet veel over en tweedens zal er heel veel geld moeten uitgegeven worden, om geen halt, maar Uegetijk en auurzaam werk te verrichten. Geachte Lezers, dat is ook zoo. 1b zal U daarom nu een en ander van de gemaakte plan nen voorleggen, waarDij na al het voorafgaande niet veel uitleg meer noodig is. Voorop zij gezegd, wat wel niemand meer zal bestrijden, dat het zeer on verstandig zou zijn, om het oude orgel in zijn vroegere gedaante, met zijn vele gebreken, ouderwetschc inrichting en versleten materiaal weei in de nieuwe kerk op te bouwen. Hiervan uitgaande, heelt onze Z.L.H. Pastoor dan ook aan deskundigen de opdracht gegeven, een plan voor een nieuw orgel te ontwerpen. Dit ont werp nu is gemaakt door den beken den orgelbouw-expert Prof. ür. A. Smijers, nog voor korten tijd leeraar aan ons Seminarie, thans Hootdleeraar in Muziekgeschiedenis aan het Con servatorium te Amsterdam, en Direc teur der Aldeeting Kerkmuziek aan het Conservatorium der K.K. Leer gangen te Tilburg. Bij zijn plan is rekening gehouden met de groote ruimte en het monumentale van onze kerk en het geett een ont werp voor een orgel van 42 registers, verdeeld over d klavieren met vrij Pedaal, te bouwen volgens het pneu matische kegelladen-systeem, met be houd van het bruikbare oude pijpen- materiaal, en vooral met behoud van de geroemde intonatie der oude pijpen, waarmede het nieuwe pijpen-matenaai in volkomen overeenstemming moet worden gebracht. Dit ontwerp is reeds aan vakkundigen ter inzage gegeven, die na inspectie van het oude mate riaal over het algemeen eenstemmig waren in hun oordeel dat zeer vele houten pijpen wegens worm onbruik baar zijn geworden, dat de overige echter voor het meerendeel kunnen worden behouden dat vervolgens de dispositie noodza kelijk veranderd zal moeten worden dat eindelijk een flinke uitbreiding voor de groote ruimte der nieuwe kerk een gebiedende eisch is. Een andere kwestie ontstond nog tijdens de onderhandelingen, welke wel zeer ernstige bezwaren dreigde op te leveren, namelijk de plaatsing van dit groote orgel op de gegeven koorruimte. Evenwel is in onderling overleg van Dr. Smijers met de orgel bouwers en architect Valk reeds meer dan één oplossing gevonden en zijn er reeds teekeningen geleverd voor een monumentaal orgelfront. Geachte Lezers 1 Hiermede meen ik aan heleinde van mijn uiteenzetting gekomen te zijn, en U voldoende op de hoogte gebracht te hebben van den technischen kant onzer orgelkwestie voor meer belangstellenden verklaar ik me gaarne bereid, nóg meer op helderingen te geven. Ik hoop daar mede te hebben wakker geroepen een groote belangstelling en tevens gevestigd te hebben eenerzijds de overtuiging, dat een restauratie en een flinke uitbreiding volstrekt niet overbodig zijn, en anderzijds de wetenschap, dat hiervoor veel, heel veel geld noodig zal zijn. Wij verwachten dan ook, dat deze belangstelling moge leiden tot een krachtdadige medewerking van alle parochianen om den financieelen kam der orgel-aangelegenheid te helpen oplossen. Doch om deze bij U in te 1 leiden, geef ik het woord over aan den hooggeachten Herder onzer Parochie. Van ganscher harte wenschen wij Hem toe, dat Hij deze onmisbare medewerking van Zijn Parochianen moge ondervinden, zoodat wij allen spoedig de gelukkige verwezenlijking onzer orgel-plannen mogen tegemoet- zien en dat onze Kerk moge verrijki worden met een waardig orgel, da bij onze kerkelijke diensten mogt strekken tot meerdere Eer van God, en tot stichting van ons allen, en in lengte van dagen voor het nageslacht getuigenis moge afleggen van onzen godsdienstzin en kunstgevoel, waar door het tegenwoordig levend geslacht van Waalwijks Sint-Jan-parochie in ruimziende offervaardigheid moeite noch kosten gespaard heeft, om iets groo sch tot stand te brengen. Taxit Deus dat geve de Goede God PETRUS DE BREE, R.K. Pr. Seminarie «Beekvliet" St. Michiels-Gestel. (Historisch). 4 Was op een druk verkeerspunt in Den Haag. Op den hoek van de straat stond ik te kijken naar 't drukke hand en armgezwaai van den dienstdoenden verkeersagent. Gezellig, zoo een half uurtje de stadsdrukte op je te laten in werken. Plots een stem naast me: „Astu- blieft 'n beetje vuur voor me, meneer?" M'n blik gleed langs een verweerd- geel gezicht, voorzien van een baard vandrie weken en viel toen op een slappe sigaret, die de eigenaar naar den mond bracht. „Natuurlijk", en even later was 't gevraagde verstrekt. Vreemd, 't straattype bleef staan en begon met radde tong 'n gesprek. Enkele gemeenplaatsen over den strengen winter, gevaarlijke ijssport, 't vangen van vogels in 't Noorden van ons land. „De praters over 1890 zijn nu toch eens leelijk afgetroefd", besloot hij. Ja, ja, dat moest ik toestemmen. „In Groningen en Friesland gebeu ren meer ongelukken as hier, hoor. Gain wonder. Dat diepe water, as je daar deurzakt, schiet je er onder, en dan hè je foetsie." Een ietwat vreemde redeneering, waarom juist daar? Maar 'twas mis schien een bereisd man, die 't zei, dus ik stemde toe. „Hé, me maag rammelt van den hon ger, 'k wou da 'k is wist waar ik een maag vol kon krijgen?" Zoo'n stakker, ik begon medelijden te krijgen. Maar die oogen... en dat brutale naar me toeschuiven en elle- booggestoot op een nietszeggende be weging, anders dan vriendschappelijk. „Je mot rekene, da 'k nog maar 4 dage gewérkt heb van 'tjaar. Dus je begrijp wel, hoe 'k er voor sta. 'k Werk in Rotterdam, mot je wete en daar staan ik nog maar pas vie'r maande in- geschrefe, dus van de steun krijg 'k niks, en in Amsterdam ook nie, omdat 'k daar pas afgeschrefe bin. Nou, dan hoef ik je niks meer te segge. En van siedat (beweging duim-vingér) is er al lang nie meer. En nu ken ik wel veu'r vijf cente een bordje soep gaan hale, maar weest 'r van verzekerd da' je vijf minute later weer honger heb. D'r zit geen spit vet in. Weet je wat 't geef?... Dikke buike, dunne beene. Ja, vast hoor." Toch een zielige toestand, 't Geval begon me belang in te boezemen. Hoe was die man dan al dien tijd aan den kosl gekomen? Verhongerd zag hij er heelemaal niet uit en hij trok nog be haaglijk aan z'n sigaret. O, neen, die was uitgegaan. Hij haalde een doosje lucifers te voorschijn Die) had hij mij straks gevraagd, en nu...! Toen kreeg ik argwaan, maar luisterde kalm naar zijn betoog. „Ziet u, ik ben in de bouwvakke, en nu, ja, ik ben eigenlijk kunstschil der van me beroep. Maar in Holland ke' je van de kuns nie leve dus ben ik nu gewoon schilder. Op zichzelf is dat een afdaling, maar geen schande, hoor, want as ik nou m'n werk afheb dan kan ik segge: Da's verdiend, nie waar? Eerlijke arbeid, daar behoef zich geen mensch voor te schame, is nie? Nou, zoo denk ik er over. Me penseele h'k verbrand. Ik kijk e'r ook niet meer naar oni ook, da 's afgelope. 'k Zou je danke." Schijnbaar trokken we de aandacht Sprookje naar Andersen. II. „Maar hoe kan de eene bloem dat aan de andere vertellen? bloemen kunnen toch niet praten!" „Neen, eigenlijk praten kunnen ze niet!" antwoordde de student, „maar ze maken pantomines!* Heb je niet vaak gezien, dat, als het maar een beetje waait, de bloemen knikken en alle groene blaadjes zich bewegen, nu dat is even duidelijk, alsof ze met el kaar spraken!" „Kan de professor pantomines ver staan?" vroeg Ida. „Ja, zeker kan hij dat! Hij kwam op een morgen in zijn tuin en zag 'n grooten brandnetel staan, die met haar bladeren pantomines maakte tegen een mooie anjelier. Ze zei: „je bent zoo lief en ik hou zooveel van je!" Maar zooiets kon de professor nu niet uitstaan en hij sloeg de brand netel dadelijk over de bladen, want dat zijn zooveel als haar vingers, maar toen brandde hij zich en van dat oogenblik af durft hij geen brand netel meer aanraken." „Dat is grappig!" riep de kleine Ida en lachte. „Is me dat het kind wat wijs ma ken!" zei de deftige raadsheer, die een visite was komen maken en op de canapé zat; hij mocht den stu- Zonder schriftelijke toestemming is eenige overname uit deze rubriek verboden. DE BLOEMEN VAN DE dent niet lijden en knorde altijd, als KLEINE IDA. hÜ hem de potsierlijke, grappige fi guren zag knippen. Maar de kleine Ida vond het toch zoo vermakelijk, wat de stiident haar vertelde van de bloemen, en zij moest er veel aan denken. De bloe men lieten het hoofd hangen, omdat ze vermoeid waren van het dansen den geheelen nacht door; ze moesten wel ziek zijn. Zij nam ze nu mee naar al haar andere speelgoed, dat op een aardig tafeltje stond en de lade er van was vol met allerlei mooie din gen. In het poppenledikant lag haar pop Sofie en sliep, maar de kleine Ida zei tegen haar: „Je moet opstaan, Sofie, en je tevreden stellen met een plaatsje in de tafella, de arme bloe men zijn ziek en moeten dus in je ledikant liggen; misschien dat ze dan weer opbeuren!" en meteen nam ze de pop op, maar die zag er lang niet vriendelijk uit en sprak geen en kel woord, want ze was boos, omdat ze niet in haar ledikant kon blijven liggen. Daarna legde Ida de bloemen in 't poppenledikant, trok het kleine de kentje hoog op over haar heen en ver maande haar, dat ze nu heel lief stil moesten liggen, dan zou zij thee vóór haar zetten, dat ze weer beter werden en den volgenden morgen weer kon den opstaan. En ze sloot de gordijnen om het kleine ledikant stijf dicht, op dat de zon de bloemen niet in de UIT HET DAGBOEK VAN PIETER POR. 13 Mei. Gisteren naar de klei ge weest, 't wordt er aardig ook aan den kanaalkant veel gele bloemen en mooie bloesems. Die verbreeding van dien weg draai in Drongelen is een reuzenverbetering, voor fiet sers, voor auto's, dat moet ik eerlijk bekennen. Ik heb er misschien wel wat schamper over gespro ken, maar het is in orde. Branderhorst heeft weer ge lijk gehad! Goed besteed ge weest, ook de Waalwijksche bijdrage. Zoo zal eventueele bijdrage weg Roestelberg ook nuttig zijn, dunkt mij, vooral nu de Oostzijde vrijwel geheel is af gesloten en het hier steeds drukker zal worden. Er gaan er daar heel wat op de bon! Men zij dus gewaarschuwd. 14 Mei. Vanavond „Heldendicht Roomsche Daad" gezien, een mooie propagandafilm, eigen lijk cultuur-film. De belangstelling was be droevend. Dat pleit voor geen enkele klasse in Waalwijk. De volksklasse mag niet zeg gen: „Da's te duur voor ons", naar een sensatie of mooie speelfilm loopt men immers wel, en de anderen.'t is jammer en men overwege goed wat men doet of nalaat vooral in de huidige omstan digheden! Later heeft men er misschien spijt van. 15 Mei. Gehoord dat W.B. weer druk doende is voor een reeks zo- merconcerten. Dat wordt voor onze plaats weer 'n at tractie, vooral als men namen van bekende corpsen hoort noemen. Waar blijft St. Cris- pijn met Prinsen en Prinses sen-verjaardag? Of moeten andere corpsen het voorbeeld geven? Onze harmonie moest er toch prijs op stellen de zomer- concerten te openen. 17 Mei. Zit er bij dat comité in G'berg ook bedompte huiska- merpolitiek achter. Er is daar meer benauwds in. Veel en groot praten is niet genoeg, men moet de Langstraatsche belangen mee dienen, ook door de pers. van enkele voorbijgangers. Zoo nu en dan wie'rp een enkele een onderzoe kenden blik op ons tweetal. „Ja, ik heb de laatste jare wat on- dervonde. Dat kan 'k je «egge. Nou ben ik naar me vrinde in Amsterdam ge- oogen zou schijnen. Den geheelen avond door moest ze denken aan hetgeen de student haat- had verteld en toen ze nu zélve naar bed moest, kon ze het niet laten, eerst even achter de gordijnen te kijken, die voor het raam hingen, waar heur moeders mooie bloemen stonden, hya cinthen en tulpen, en dezen fluister de zij heel zacht toe: „ik weet, dat je vannacht naar het bal gaat!" De bloemen deden evenwel, alsof ze er niets van begrepen en bewogen geen blad; maar de kleine Ida wist toch wat ze wist. Toen ze goed en wel in bed was, lag ze lang wakker en dacht er aan, hoe aardig het moest wezen, de fraaie poppen te zien dansen in het slot buiten de poort. „Of mijn bloe men daar wezenlijk bij geweest zou den zijn?" dacht ze. Maar ze viel al vragende in slaap, 's Nachts werd ze weer wakker en ze had gedroomd van de bloemen en van den student, dien de raadsheer beknord had, en van wien hij had gezegd, dat hij haar wat wijs wilde maken. Het was heel stil in de slaapkamer, waar Ida in bed lag; het nachtlicht stond op de tafel te branden en haar vader en moeder sliepen. „Of mijn bloemen nog in Sofie's ledikant liggen?" zei zij bij zichzelve, „hoe graag zou ik dat willen weten!" Zij ging overeind zitten en keek naai de deur, die op een kier stond; daar binnen lagen de bloemen en al haar speelgoed. Zij luisterde, luisterde nog meer, en. toen was het haar, alsof ze hoorde, dat daarginds in de kamer op de piano werd gespeeld, maar heel zacht en zoo schoon, als ze het vroe ger niet had gehoord. „Nu dansen daar zeker alle bloe men!" zei ze, „ach, lieve hemeltjen, hoe graag zou ik dat eens willen zien" maar ze durfde niet opstaan, want dan zou ze haar vader en moeder wakker maken. „Als ze toch maar eens hier in de kamer wilden komen", dacht ze, maar de bloemen kwamen niet en de muziek bleef zöo lief door spelen en toen kon ze het niet langer uithouden, want dat was al te mooi. Ze kroop stilletjes haar kleine bed uit, ging op de teenen heel zacht naar de deur en keek in de ka mer naast haar slaapvertrek. Neen maar, wat was dat mooi, wat ze daar te zien kreeg. Daar brandde wel geen nachtlamp je, maar toch was het er heel licht; de maan scheen door de ramen mid den op den vloer. Het leek net of het dag was. Alle hyacinthen en tulpen stonden in twee lange rijen in de ka mer, daar was er geen een meer voor het raam; daar waren niets dan leege potten. Op den vloer waren alle bloe men aan het dansen en draaiden aller heerlijkst om elkaar rond, maakten behoorlijke slingers en hielden elkaar met de lange groene bladeren vast, als ze rondzwaaiden. Daar bij de piano zat een groote gele lelie, die de kleine Ida in den afgeloopen zomer stellig gezien had, want ze herinnerde zich nog heel goed, dat de student gezegd had „Wat lijkt die op juffrouw Lina". maar toen hadden ze hem allemaal uitgelachen. Nu evenwel dacht Ida ook, dat de lange, gele bloem op een zekere juffrouw Lina leek, en ze deed ook net zoo onder het spelen: nu eens boog zij het ovale, gele gezicht naar den eenen en dan weer naar den anderen kant en knikte de maat bij de schoone muziek. Niemand merkte de kleine Ida op. Nu zag ze een groote blauwe crocus midden op de tafel springen, waar het speelgoed stond, vervolgens naar het poppenledikant gaan en de gordijnen openmaken. Daar lagen de zieke bloemen, maar ze stonden dadelijk op en knikten de anderen toe, ten leeken dat ze ook mee wilden dansen. De „reukman" die de onderlip kwijt was, stond ook op en maakte een buiging voor de mooie bloemen, die er in het geheel niet ziek uitzagen en tusschen de an deren sprongen en veel pret hadden. „Dank neef, sprak hij, voor 't heerlijk maal, Ik zal het nooit vergelen. Dat er zooveel te smullen viel, Dat heb ik nooit geweten. Maar hoe 'k uw vriendschap stel op prijs, Nooti kom 'k u weer bezoeken Want hier dreigt allerlei gevaar, Links, rechts, in alle hot ken. Kom in den zomertijd hij mij In 't veld eens rustig pralen, ik durf, ben ik weer eenmaal thuis, Het nimmermeer verlaten. En, 'k lijd daar in den wintertijd Nog liever honger, neef, Dan dat ik in uw overvloed In angst en zorgen leef. De rust van 't veld, die heb ik lief, Méér nog, dan lekker eten. Vaarwel dus neef, het ga u goed, Ik zal u nooit vergeten. RUSTIG LEVEN BOVENAL! (Slot.) Toen sprak de veldmuis; „Hoor mij aan Breng mij weer gauw terug Naar 't veld. dat ik helaas, verliet. Au, au! wat steekt mijn rug!" Toen togen beide muisjes weer De stad door naar het veld. En wat de veldmuis toen nog zei, Is gauw genoeg verteld. FLIK EN FLOK. III. Hij kwam toen in de keuken En keek daar eens in 't rond. Wie hij daar toen wel bij Zijn etensbakje vond? Een dier met groene oogen Eo met een langen staart Stond uit zijn bak te eten, Heel rustig en bedaard. En toen Flik naderbij kwam Toen klonk een vreemd geluid, 't Was poesje, die miauwde. Toen Flik's geduld was uit. Hij ging heel hard nu blaffen Poes zette een hoogen rug. Flik wilde haar toen pakken. Maar Poes was hem te vlug. (Wordt vervolgd). OUDERS, LEZEN UWE KINDEREN OOK ONS JEUGDHOEKJE.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1929 | | pagina 5