No. 95. Zaterdag 30 Nov. '29. 52e Jrg. TWEEDE BLAD. PLUIMVEETEELT Nog eensPuliorum Het gebeurt niet vaak, dat een ziekte in de wetenschappelijke, zoowel als in de practische kringen zoo'n belang stelling ondervindt, als dit het geval is niet de Pullorumziekte. En toch blijkt het noodig te zijn nog weer eens het aambeeld van deze ziekte te betim meren. Onlangs kwam er nog een kippenhouder bij me, die me vroeg, hoe dat toch met die pullorumgeschie- denis zat en hoe hij die bestrijden kon. Laat me daarom er nog maar eens iets van vertellen. Onder de jonge kuikens komt vaak een groote sterfte voor. 'k Heb 't eens meegemaakt, dat een buurman van me met 1500 kui kens begon en er maar een paar hon derd overhield. De man wist niet, wat het was en ik was toen ook nog niet wijzer. De dieren hebben een ontlas ting, die aan de achterlijfjes blijft plakken, 't Lijkt wel stopverf. Afwas- schen helpt niet, maakt het nog erger. Dergelijke kuikens besmetten in een zeer sterke mate de omgeving en ma ken, dat gezonde diertjes eveneens ziek worden. Hebben ze 't eenmaal te pakker., dan worden ze niet meer gezond Ze sterven eraan Hoe komt zoo'n kuiken eraan We moeten aannemen, dat het ei reeds besmet was. En daarmee is dan ook meteen uitgemaakt, dat we de ziekte niet bij de kuikens, maar bij de kippen moeten bestrijden. Onder de kippen loopen smetstofdraagsters. En die moeten eruit Om te welen te komen, wie het kwaad doen, dus besmet zijn, moeten alle kippen onderzocht worden. Dit is geen werkje voor den practicus, doch voor het seruminstituut van Rotterdam. De veearts, of iemand van de Pul- lorumcommissie komt van alle hennen een monster bloed nemen. Dit wordt op een betrekkelijk eenvoudige manier te Rotterdam onderzocht en daaruit blijkt 'dan wel, welke dieren niet als fokhennen kunnen gebruikt worden. Het beste is ze op te ruimen als slachtkip, omdat anders het gevaar niet denkbeeldig is, dat een ander er nog mee gaat fokken. Want de Pul- lorumdraagsfers zijn niet minder dan de andere kippen onder gewone om standigheden. Ze leggen vaak goed en aan niets is uitwendig te zien, dat ze zoo'n gevaar opleveren voor hun om geving. Weliswaar is men het den laatsten tijd er niet meer over eens, dat de mest de groete bron van besmet ting vormt (een proef in Duitschland wijst in die richting), maar zoolang niet door meer proeven onomsioote- lijk vaststaat, dat de puliorum niet door de mest op andere dieren wordt over. gebracht, is opruimen het eenige middel. Voor den fok kunnen de hen nen in elk geval niet aangehouden worden. De eieren zijn besmet. De kiem is vaak al dood, anders sterft die tijdens het broeden. Komt er al een kuiken uit, dan gaat het meest binnen 5 dagen dood Die blijven leven vormen op nieuw een bron van be smetting Wie zijn kippen onderzocht wil hebben wende zich tot den heer Schilt, Oroenekan, (Utrecht). S. Het plannetje van Baas Petersen. Het was op een Donderdagavond, drie dagen voor Paschen. In den mor gen van dien dag was de wind opge stoken en den geheelen dag had het gestormd. Regenvlagen en hagel- en sneeuwbuien hadden elkaar afgewis seld. Het was een weertje geweest om er geen hond of kat door te sturen. De jongens van het dorpje Meexweld hadden zich toen de school uit was, haastig naar huis begeven. Van spelen op straat was geen sprake ge weest. Maar, er was toch een plekje waar ze elkaar ook bij het guurste weer wel wisten te vinden. Dat was in de smederij van baas Petersen. Den smid mochten alle jongens gaar ne lijden en als hij des avonds in zijn smederij aan het werk was, hoe ge zellig was het daar dan. Om beurten mochten ze aan den blaasbalg trek ken en als de vonken links en rechts van het gloeiende ijzer spatten, dat Petersen en zijn knecht Geert onder handen hadden, wanneer het buiten donker werd en het schijnsel uit de smederij lichtplekken wierp op de natte besneeuwde straat, waarlangs de menschen zich haastig voortbewo gen, ook dan was het zoo echt gezel lig daar in die smederij en dan wist Petersen de jongens zoo aardig met 1 allerlei grappen bezig te houden. Op J den avond waarop ons verhaal begint waren met den smid en zijn knecht drie jongens in de smederij aanwe zig: Jan Dijkers, Bart van Vloten en Piet van Houten. Drie vrienden, even oud, die na Paschen de school zou den verlaten. Petersen wist dit, want de jongens hadden het hem zeker al wel tien maal verteld. „Wel Bart", sprak Petersen tot den jongen, die juist den trekker van den blaasbalg van zijn vriend Piet overnam, „vertel me nu eens, wat je van plan bent te gaan doen als je van de school af bent. Je gaat toch niet rentenieren, jongen?. Als ik jou was, zou ik smid worden. Dan kom je bij mij in de leer". „Erg vriendelijk van je hoor baas, gaf Bart ten antwoord, „maar het is me zomers veel te warm in de sme derij en - 't is me hier ook te vuil en te zwart". „Wat zeg je jongen, te vuil en te zwart? Ben je bang voor je blanke velletje?" „Neen baas, dat niet, maar „Nu, wat maar?" Bart keek even stil voor zich uit. Zou hij zeggen, wat hij eigenlijk den vorigen dag zelf pas vernomen had? Zelfs Jan en Piet, zijn beste vrienden, wisten er niets van. Nu, waarom zou Petersen, die toch een goed vriend was, het niet mogen weten? „Neen, baas", zei hij eindelijk, „ik word geen smid, ik word meubelma ker en ik ga over 14 dagen naar de Ambachtschool in Kronenburg. Onze meester gaat de volgende week alles voor me bespreken en als de Paasch- vacantie om is ga ik er heen". Jan en Piet keken vreemd op, dat hun makker naar een andere school zou gaan, heel in Kronenburg, het stadje, dat wel 2 uur gaans van Meerveld verwijderd lag. Wat zouden zij ook graag daarheen gaan. Maar Piet moest bij zijn vader op de boer derij komen en Jan, de zoon van een weduwe, zou bij den timmerman in de leer gaan. Dat was al afgesproken. Hoe benijdden zij Bart, van wien zij gedacht hadden, dat hij wel eiken dag met zijn vader zou zijn meege gaan, die vrachtrijder was en elke week driemaal met zijn karretje het naburig stadje bezocht om bood schappen te doen, pakjes te halen en te bezorgen en onderweg bij de boe ren eieren op te koopen. „Zeg Bart", vroeg Piet, „maar moet - Zonder schriftelijke toestemming is eenige overname uit deze rubriek verboden, je dan eiken dag heen en terug dat eind naar de stad loopen. Dan zal je wel vroeg op moeten, jongetje". „Wel neen, ik rijd toch zeker drie maal per week met vader mee en dan, Bart's oogen schitterden toen hij het zei, - als ik erg mijn best doe, krijg ik al gauw een fiets." De jongens Piet en Jan begrepen niet, dat Bart daarover had kunnen zwijgen een fiets! Dat was me nogal wat! En zij keken hun vriend aan, die heel ernstig den blaasbalg trok, als was alles, wat hij daar ver teld had, maar iets heel gewoons ge- weest. Baas Petersen lachte eens en dacht: „die oude van Vloten is er achter. Zijn jongens een flink vak la ten leeren, dat is je ware", en de smid die zelf geen jonge kinderen meer had, nam zich voor dien Bart in de gaten te houden. Als hij hem helpen kon, zou hij het niet laten. Terwijl de jongens nog met aandacht stonden t: kijken hoe de smid, geholpen door Geert, een band om een wiel legde, werd opeens de deur van de smederij opengeworpen. Een meisje van een jaar of vijftien stak het hoofd naar binnen en riep: „Is Bart hier? Hij moet dadelijk thuis komen!" Bart keek op het hooren van zijn naam verschrikt op. Zijn zusterHuil de ze? Ja, waarlijk. Wat kon er aan de hand zijn? „Hier ben ik, Mien, wat is er ge beurd? Waarom huil je zoo?" „Kom gauw mee, vader is thuisge komen, thuisgebracht hij is ziek". Bart schrok er van. „Ziek zeg je?" „Ja jongen, kom gauw mee". Mien trok haar broer mee voort en samen draafden ze naar huis, naar de wo ning van den vrachtrijder v. Vloten. Eerst thuis vernam Bart volledig wat er gebeurd was. Zijn vader was dien dag later dan gewoonlijk met zijn wagen uit de stad gegaan. De weg was slecht en heel donker, aan de kanten doorweekt door den regen. Bij een boerenwoning had hij een pakje afgegeven, was daarna weer op den wagen gestapt, die heel dicht aan den kant van Jen weg stond en pas had hij de teugels goed in han den gehad of de wagen reed tegen een grooten steen en door den schok gleed het paard en al langs de hel ling van den weg naar beneden Eeni ge miuten later werd v. Vloten on der den wagen gevonden. Door een der boeren werd hij in een wagen thuisgebracht. Toen Bart doodsbleek SINT NICOLAAS. Beste Jongelui, Nog eenige dagen, nog een paar, en nóg eens een paar nachten enhet heerlijke Sint Nicolaasfeest is daar. De dagen die aan het feest van onzen groo ten Kindervriend voorafgaan, zijn da gen waarin wij in blijde verwachting leven. En) hoe meer de groote dag na dert, des te grooter wordt de spanning. Op den feestdag zelve zitten we des avonds met vader en moeder, zusters en broeders om de kachel en wachten op het groote oogenblik waarop Sint Nicolaas met zware hand op de deur zal kloppen. De kleintjes, die Sint Nicolaas nog niet zoo dikwijls hebben gezien en vooral groote vrees hebben voor zwar te Piet, zitten dan met groote, angstige oogen te kijken en luisteren naar elk gerucht. En dan gaan ze bij zichzelf ernstig na de fouten welke ze den laat sten tijd hebben begaan. Want ze we ten dat de H. Man goed op de hoogte is met hun gedragingen. Zij weten, dat de trouwe knecht van Sinterklaas el- ken avond, aan de ramen heeft geluis terd en' in een boekje alles heeft opge schreven. Maar dit geldt niet alleen voor de al lerjongsten, het geldt ook voor ons. Ja voor allemaal, oud en jong. We zitten nu natuurlijk al in af wachting, welke surprices we zullen krijgen. Zal het veel zijn of weinig? We weten hetj nog niet. Dat hangt natuur lijk van vele omstandigheden af. Jon gens en meisjes die erg lui zijn, smor- gens te lang op bed blijven liggen en dan te laat in de kerk of school komen, en anderen die erg ongehoorzaam en onverdraagzaam zijn, ja, dezulken zul len van Sint Nicolaas wel een ernstige berisping krijgen. Maar ik wil hopen, dat er onder al mijnl nichtjes en neef jes, zoowel de grooten als de kleinen, alleen flinke jongens en meisjes zijn, waarvoor Sint Nicolaas niets dan lof kan hebben. Als je nu straks een heerlijk Sint Ni colaasfeest kunt vieren en overladen wordt met geschenken en lekkernijen, ach, jongelui, bedenk dan, dat er ook nog vele arme vriendjes onder ons zijn, wier ouders het niet kunnen bekosti gen om St. Nicolaas uit te noodigen. Wel, toon dan je goede hart en neem een klein deeltje van 't vele dat je hebt, om ook anderen gelukkig te maken. Je zult eens zien, wat je daarvan plezier zult hebben. Ik zou je willen aanraden om er eens met je vader en moeder over te spreken. Misschien heb je nog wel iets aar digs van je verjaardag of anderszins dat je best zou kunnen missen om er een ander gelukkig mee te maken. Als je dat doet, ben ik er zeker van, dat je met dubbele vreugde een mooi Sint Ni colaasfeest zult vieren. Dat wensch ik jullie van ganscher harte. Dag allemaalViert maar prettig feest. Jullie aller OOM WIM. TOCH EEN VROOLIJKE ST. NICOLAAS. Oud moedertje stapt voorzichtig langs den nu donkeren dorpsweg voort. Haar eene door 't vele en harde wer ken rood geworden en verweerde hand is beschermend geslagen om iets, dat door haar omhooggeslagen schort voor een nieuwsgierig oog verborgen wordt gehouden, terwijl haar andere, al even roode en verweerde hand dient, om haar eenvoudige, zwarte japon op te houden, zoodat die vooral niet in aan raking zal komen met de zwarte, vieze sneeuw, die, nu het is gaan motregenen, den dorpsweg in een waren modder poel herschept. Behoedzaam mijdt zij de groote, en zooveel als mogelijk is, ook de kleine plassen, zoodat haar voeten, als zij straks thuis komt, niet al te) nat zullen zijn geworden in haar oude, versleten pantoffels. Achter haar dikke brilleglazen glin steren haar oude, bijziende oogen met een blijden glans, als zij denkt aan het gezicht dat haar altijd zieke kleinkind, dat ze nu, 'ns kijken, al bijna vijf jaar bij zich in huis heeft, en als een zorg volle moeder vertroeteld en verzorgd heeft, zal opzetten bij het zien van het cadeau, dat grootmoeder voor haar ge kocht heeft. Want dat is hetgene dat ze zoo angstvallig achter haar schort ver bergt, haór St. Nicolaas-cadeau voor haar kleinkind, haar Elsje. Met dubbeltjes, centen en een heel, héél enkel kwartje, heeft ze het bedrag bij elkaar gespaard, dat noodig was, om het te koopen; en ze heeft er een vol jaar voor noodig gehad. Nu, 't is dan ook geen kleinigheid hoor, zoo'n dik boek, van meer dan 300 bladzijden, kolossaalEn 't mooiste was, dat Elsje niet het minste vermoeden ervan had, wélke verrassing grootmoe voor haar bedacht had; neen, dat was een ge heimpje tusschen haar en den boven meester van de school. Kijk, 'twas zóó gegaan. Enkele weken geleden toen ook in de dorpswinkels de drukte voor het a.s. St. Nicolaasfeest begon, had grootmoe der haar steenen spaarpot omzichtig leeggeschud en het opgespaarde geld geteld. Zes en een halven gulden was het reeds bij elkaar; 's jonge, jonge, wat liep dat op, met zulke kleine beetjes! Lang had zij op het koper- en zilvergeld gestaard eft haar oude hoofd suf gepeinsd, wat zij er voor koopen kon voor haar lieve, zieke Elsje, het gebrekkige kind van haar vroeg ge-» storven, eenigste dochter. Een pop, zooals men aan een gezond, levenslus tig en dartel meisje bij zulke gelegen heden geeft, kon natuurlijk niet, want Elsje moest altijd heel stil liggen, mocht zich haast niet bewegen. Speelgoed kon het dus niet zijn, maar wat; dan wél? En toen kreeg ze plotse ling het idee, om naar den bovenmees ter van de( school te gaandie zou ze ker wel weten waar ze Elsje een plei- zier mee kon doen. En die had haar aangeraden: „Geef haar een boek, moeder, dat is iets van blijvende waar de; en Elsje leest immers graag?" Dankbaar had ze gezegd van ja, en toen kwam de vraag, wélk boek het dan wel wezen zou. En meester was het al weer, (natuurlijk, wat had zij daar verstand van?) die zei: Laat het De Negerhut van Oom Tom zijn; want bestond er wel een ander boek, waar zelfs de grootste belhamels en leven schoppers zóó stil naar konden luiste ren, als er uit voorgelezen werd? En zoo was zij dezen avond naar de dichtbij gelegen stad gegaan en had daar het verlangde boek gekocht, en met haar kostbaren last onder haar schort, was zij nu op weg naar huis. En als zij denkt aan het blijde gezichtje van haar lieve Elsje, wanneer zij het cadeau in haar kleine, witte handjes zou houden, versnellen haar oude bee- nen hun pas en is 't haar, of haar oude hart, dat toch reeds zoovele emoties heeft doorstaan, sneller gaat kloppen. Ze is nu in de doi'psstraat. Nog twee of drie huizen verder en dan is ze er. Kijk, ze ziet reeds de verlichte ramen van haar gezellige huiskamer! Ze zal blij zijn, als ze er is, want ze is moe. Ze heeft nxx ook al ruim een uur geloo- pen door den modder, en dat is voor haar niet meer jonge beenen een heele prestatie! Ze hunkert er naar, om in haar genxakkelijken rieten stoel, de „zorg", zooals ze hem noemt, met een stoof en warme test onder haar ver kleumde voeten, te genieten van een kop warme thee en van het verrukte gezichtje van haar kleine patiënte. Doch plotseling komen er uit een slop je aan haar linkerhand eenige1 wil de jongens, al stoeiend te voorschijn; één geeft er een ander in jonge, onbe zonnen overmoed, een harde duw, zoo dat hij met een vaart tegen de oude vrouw opbonkt, die verschrikt, doch haar evenwicht weldra terug krijgt; de schat onder haar schort ontglipt echter haar bevende hand, en het mooie, dure boek, Elsje's cadeau, rolt in de modderige sneeuw en blijft en kele meters verder, besmeurd en be zoedeld liggen. En toen, in haar rade- looze, redelooze en onbeteugelde drift, heeft de oude vrouw dingen gezegd en woorden geuit, zooals ze die haar ge- heele, lange, lange leven nog niet ge zegd en geuit heeft; en de jongens, ze zijn stil, héél stil weggeslopen, vol strekt niet trotsch op hun daadEn het gezichtje, dat het bleeke, zieke Elsje VIT HET DAGBOEK VAN PIETER POR. 25 November. Ik moet eerst hulde brengen aan Waalwijks Be lang voor de wijze waarop men de Waalwijksche IJsclub heeft gesticht. Da's prachtig in orde gekomen. En de ver dere leiding is nu ook in goe de handen. Als er nu ook maar ijs komt. Dan wordt 't een mooie attractie voor on ze plaats. En het zal den trek naar Waalwijk vergrooten. 26 November. Vanavond eens de straten doorgeloopen en spe ciaal aandacht geschonken aan de etalages. Er zijn «-en aantal heel mooie en goede etalages, maar er zijn er ook bij, waarvan wel een beetje meer wex-k gemaakt had mo gen worden. Deelname is m.i. bevredigend, maar allen had den van de partij moeten zijn. Waar blijven de kankeraars, wat doen ze? De verlichte to rens door de gemeente vind ik zeer mooi, een baken voor de geheele omgeving uren ver. Sprak er met buurman over; vond het ook goed, zeer toe te juichen; hij wees er op, dat hier geen Winkelweek, geen Lichtweek, maar een loutere Etalageweek georga niseerd is, zonder meer, waarvan de etalages alleen reeds in staat moesten zijn met de noodige reclame, de menschen te trekken. Van feesten, van verlichtingen hebben ze, zegt buurman, hier wel kaas gegeten, dat weet men reeds van jaren terug. Maar daar gaat het nu niet over. 27 November. Vanavond raadsver- slag van Dussen gelezen. Daar zit ook geen al te beste geest. En als er gestemd moet wor den, schiet men nogal eens 'n bok; zou men daar niet al te best op de hoogte zijn met de gemeentewet? 't Is gek dat een redacteur aan bepaalde wetsartikelen moet herinneren. Neen, dan is bij ons de leiding toch maar steviger. 28 November. Vanavond eventjes om het hoekje in de zaal van den trok, toen haar grootmoedertje thuis kwam, was niet glinsterend van blijd schap, doch van droevige tranen, omdat grootmoe zoo vreemd en zoo raar deed en bijna heelemaal niet naar haar keek en maar stil in „de zorg" zat, zonder stoof en zonder warme test, en het hoofd met de grijze haren op haar rim pelige handen gesteund en de oude, hoekige schouders schokkend van in gehouden snikken! „Jongens", zei dokter Vermeulen nog geen half uur later tot de berouw volle zondaren, die voor hem stonden en van wien zijn eigen zoon hem zoo jxxist onder horten en stooten het ver haal van hun kwajongensstreek had gedaan, „dit moeten jullie natuurlijk zonder uitstel goedmaken. Keer alle maal je spaarpot maar heelemaal om en ga direct naar de stad een ander boek, koopen. En breng voor de oude vrouw een nieuwe stoof mee, want, toen ik hedenmiddag nog bij haar was, zag ik dat die welke) ze nu heeft, vrij wel geheel versleten is en op enkele plaatsen met een eindje touw bijeen gehouden wordt. En kom dan eerst weer hierheen, want ik ga met jullie mee naar haar toe!" En dus moesten de jongens in het donker, langs den modderigen weg, die hoe langer hoe smeriger werd, naar de stad toe en weer terug, terwijl ze om beurten de stoof droegen en Frits van den dokter het splinternieuwe boek zorgvuldig in den binneixzak van zijn dikke winterjas had gestopt. En boven dien had elk van de jongens nog een zakje lekkers gekocht voor de zieke Elsje: Frits had caramels, Jan van „de meester" had tooverballen, Piet van den groentenboer zwarte brokken en Hein van den slager pepermuntstok ken. En zoodoende is het dien avond in het huisje van de grootmoeder en haar zieke kleinkind nog een vroolijke St. Nicolaas geworden, terwijl de tegen woordigheid van „den dokter zelf', kl te groote) uitbundigheid weerhield. En na dien avond zijn de vier belha mels de dikste vrienden gebleven van de oude vrouw. Den Haag. ALEXANDER. Brieven en bijdragen voor deze rubriek te zenden aan: OOM WIM, De Echo van het Zuiden, WAALWIJK. aBajomonnKaaiuBncaa». ■■■«■■■■■■■■■■■■■■■■Mi

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1929 | | pagina 5