Zonderlinge Kerst
viering»
Oude Kerstliederen»
Kerstvaria»
ven!" Juffrouw Pellatt sprak
langzaam, alsof zij onwetend ui
ting gaf aan haar gedachten. „U
vermoordt uzelf door u alles te
ontzeggen. Als ik uw geld had,
mijnheer, zou ik me schamen
om in de buurt bekend te staan
als de vrek Renfrew. En dan op
Kerstmis schelvisch te willen
eten!
„De drommel hale jou en de
buren, vrouw. Denk je dat ik er
iets om geef wat zij of jij daar
over zeggen? Mijn geld is van
mij. Ik heb er voor gewerkt en
tot op den laatsten dag van mijn
leven blijft het van mij... hoor
je het, juffrouw Pellatt?
Denk maar niet, dat je mijn
begrafenis nog eens mee zult ma
ken, want ik twijfel er niet aan,
dat jij lang vóór mij zult gaan.
En schelvisch voor het Kerst
maal, begrepen? Als ik mij goed
herinner hadden wij verleden
jaar bokking en werd je er ziek
van, is het- niet? Van schelvisch
zal je niet ziek worden. En niet
te duur asjeblef. Ik heb geen zin
om geruïneerd te worden door je
gulheid."
Schouderophalend verliet zij
de kamer, om te verdwijnen naar
de sombere, ongezellige keuken,
terwijl zij zich ondertusschen af
vroeg, waarom zij langer bleef
in een huis, waar geluk en een
goed leven vreemd waren.
Voor het eerst in zes jaren had
zij nu stilzwijgend de vraag ge
steld, welke sinds lang alle inte
resse verloren had voor de bu
ren van Renfrew, en zij kon er
geen antwoord op geven. De ge
voelens die haar er toe gedwon
gen hadden dezen harden mees
ter trouw en onzelfzuchtig te
blijven dienen, lieten zich niet in
woorden uitspreken.
Misschien was medelijden met
de eenzaamheid van den hard-
vochtigen man de oorzaak. Me
deleden en vertrouwen, dat het
meisje dat zij had liefgehad en
verzorgd, van den tijd af, dat het
in de wieg lag, eens zou terug-
keeren om vreugde te brengen
in een huis, dat door haar ver
trek was veranderd in een som
bere droefgeestige plaats.
„Hij kan zeggen wat hij wil",
voorspelde juffrouw Pellatt aan
haar kopje lauwe thee, „maar hij
zou haar evenmin de deur wij
zen, zooals hij altijd zegt te zul
len doen als mij honderd gulden
geven .Hij kan zeggen wat hij
wil, maar de heer Renfrew heeft
een vaderhart en het breekt van
verlangen naar zijn meisje, dat
door zijn eigen stugheid van hem
werd vervreemd en tenslotte
haar eigen weg ging.
Ondertusschen zat Renfrew
in zijn ongezellige studeerkamer
na te denken over het verleden
met het harde oordeel, zoo ken
merkend in dezen man.
Zwijgend, norsch en sterk kon
hij zijn, maar juffrouw Pellatt
had onwetend de waarheid geuit,
toen hij zeide dat hij een vader
hart bezat.
Hij zat alleen in de scheme
ring, zijn ziel folterend met een
vloed van herinneringen, die tra
nen in zijn oogen brachten en
een, trilling in zijn stem, toen hij
ten laatste zijn gemartelde geest
uiting gaf in een pijnlijk ge
mompel.
„Daphne O, Daphne, kom je
nooit bij me terug Ben je voor
altijd van mij heengegaan
Niet terruggehouden klonk
die kreet plotseling door het
duister van de stille kamer en
deed Refrew geschrokken en
verwonderd luisteren. Zacht-
kens schenen zijn gedachten on
verwacht te worden beantwoord
door een getik op het venster.
Opgeschrikt sprong hij plotse
ling op en keerde zich met een
ruk naar het raam.
Toen hij dit deed, ontsnapte
een ongeduldige uitroep aan zijn
lippen. Een kind, een klein
jongetje, dat aan de buitenkant
van de openslaande vensters
stond, had het geluid veroor
zaakt, dat zoo ruw zijn gedach-
tengang had afgebroken. „Eén
van de telgen van de buren komt
zeker eens spioneeren bij den
ouden vrek. Voor den drommel,
zij zal niet teleurgesteld zijn. En
wat beter is ik zal ervoor zorgen
dat zij die ervaring, bij mij opge
daan niet licht vergeet
Driftig liep hij, zijn hoed op
zettend, door de kamer naar het
venster, om plotseling stokstijf
te blijven staan. Dat kind daar
buiten in de sneeuw, was niet
één van die der buren.
Er was een niet te miskennen
armoede te lezen in zijn kleeren
en ook haar hoed en schoentjes,
die de kleine voetjes omsloten,
toonden dit zóó sprekend, dat
Renfrew beschaamd was. Half
spijtig verdween de barsche uit
drukking van zijn gelaat. Bij het
venster staande keek hij onder
zoekend naar het kindergezicht
je, dat naar hem opgeheven
werd en hij kreeg plotseling een
gevoel, alsof een hand hem bij de
keel greep.
De oogen, die door het be
sneeuwde glas keken, waren die
van zijn dochterHet was
sprekend het gezicht van Daph
ne.
Toen opende hij het venster.
„Kom hier in de warmte klei
ne".
Renfrew sprak stuursch, hui
verend door de koude tocht
vlaag die hem plotseling omgaf.
„Kom binnen en vertel me
eens, wat je hier doet. Hoe kwam
het dat je aan mijn venster klop
te, hè?"
De man sprak afgebroken, zijn
stem klonk bijna ruw. Renfrew
hoorde het zelf en besefte dat hij
zóó moest doen, wilde hij zijn
hartsverlangen bestrijden om de
kleine bezoeker op te nemen en
aan zijn borst te drukken.
Bevend sloot hij het venster,
aevhter hem.
Toen, de bevroren vingertjes
van het kind in zijn groote ster
ke hand nemend, bracht hij het
naar het vuur.
Terwijl hij de
heete asch tot een
vroolijk vuurtje op
pookte, hield hij de
kleine p armleng
te en bekeek elke
trek van zijn ge
zichtje.
„Waarom kwam
je in mijn tuin?"
herhaalde hij, „en
waarom klopte je
tegen mijn ven
ster?"
Er was een zwak
ke liefkoozende
klank in Renfrews
stem, een vriende
lijke sympathie dit
regelrecht in hei
hartje van het klei
ne jongetje drong,
zoodat hij zijn tra
nen droogde en ver
trouwen kreeg, ter
wijl hij zijn kleine
figuurtje nestelde
tegen den ouden
man, die weer in
zijn stoel zat.
„Ik verdwaalde",
vertelde hij, met 'n
lief stemmetje, „het
was zoo koud en ik
dacht, u zou mij wel
binnenlaten als ik
klopte. U ziet er uit
als een lieve oude
heer, dacht ik, toen
ik door het raam
keek."
Renfrew drukte het kleine
blonde hoofdje, dat tegen hem
aan rustte, dichter tegen zijn
borst en terwijl hij dit deed,
kwam er een steeds dikker wor
dende mist voor zijn oogen.
Voor het eerst, in zes jaren
vond hij de kamer, waarin hij
zat, somber als een graftombe,
eri toen hij dit gewaar werd,
kwam er 'n gevoel van schaam
te o^er hem.
Dit kind had hem lief gevon
den. Hij, die als de „oude vrek"
en „de kale Renfrew" bij zijn
buren bekend stond.
Nu kreeg Renfrew opeens een
heimelijke vrees, dat die kinder
oortjes zouden hooren wat er
van hem verteld werd, dat die
kinderlipjes, die hemi lief hadden
genoemd op hun beurt het ge
hate woord vrek zouden uiten.
„Hoe heet je, kleine man?"
vroeg hij bevend. Ik denk dat
het William is. Vertel me eens,
is je naam William?
„Johnie", antwoordde het kind,
maar toen een geluid, dat veel op
een snik geleek aan de lippen
van zijn pas verworven vriend
ontsnapte, voegde hij er haastig
aan toe„En mammie heet Daph
ne."
Renfrew zat plotseling recht
op in zijn stoel.
Hoewel het antwoord niet heel
onverwacht kwam, was de be
vestiging van zijn vermoedens
door den kleinen jongen toch 'n
schok voor hem.
Daardoor kwam dus die bij
zondere gelijkenis, die hem zoo
aangegrepen had, toen hij dat
kinderfiguurtje in een omlijs-
van warrelende sneeuwvlokken
had zien staan. Het jongetje was
van Daphnewas zijn klein
kind.
„En vaders naam, liefje, laat
mij eens kijken, die is James...
Jim, is het niet?"
De vrek vroeg het aarzelend,
half bevreesd voor een ontken
ning, die het plan zou omverwer
pen, dat hij opeens in gedachten
had en nu dadelijk wilde uitvoe
ren.
„Ja... Jim Brayton", zei het
kind.
Het angstige licht in Renfrews
oogen maakte plaats voor een
schittering van blijdschap. In de
onzinnige vreugde van dat
oogenblik had hij kunnen lach
en en schreien gelijk, maar het
verlangen, nog meer te weten,
hield hem terug.
„En waar woon je, Johnie?"
„In de Logan Road no. 182 en
en... ik ben zóó moe, lieve
mijnheer!
Renfrew knikte vlug begrij
pend. Zich in zijn stoel voor
overbuigend, strekte hij zijn hand
uit naar het naast hem hangende
belkoord, om juffrouw Pellatt
met een hevig gekinkel te doen
opschrikken.
„Heere bewaar me, ik heb hem
in de laatste zes jaar nog nooit
zóó hooren schellen", mompelde
zij met een verbaasden blik naar
de hevig zwaaiende bel. „Ja, het
is warempel de studeerkamer, of
ik heet geen juffrouw Pellatt. Hij
moet plotseling ziek geworden
zijn."
Juffrouw Pellatt was onge-
ik geloof dat u gek geworden
bent!!"
Die woorden ontglipten haar
lippen, vóór zij het kon verhoe
den, maar het had alleen een
nieuwe lach-uitbarsting van Ren
frew tengevolge.
„Warempel. Ik heb dat zoo
even zelf gedacht. Maar heusch,
ik ben het niet, juffrouw Pellatt.
Ik ben net zoo goed bij mijn zin
nen als u, alleen ben ik ongeloof
lijk gelukkig."
„Kom hier, jij oude dwaas, in
plaats van mij aan te staren, als
of ik een ontsnapte krankzinnige
was, en kijk eens naar dat kind.
Op wie lijkt het?"
Een oogenblik keek de magere
juffrouw Pellat onderzoekend
naar het lieve verlegen gezichtje,
dat naar haar werd opgeheven en
plotseling kwam er een mist
voor haar oogen. „Het is alsof
ik juffrouw Daphne zie, zooals
zij was op dien leeftijd," fluis
terde zij. „Oh, het zou zelfs een
kind van haar kunnen zijn, mijn
heer!"
Renfrew lachtte terwijl hij zich
vooroverboog en het kind teeder
op het voorhoofd kuste. „Zou
haar kind kunnen zijn", herhaal
de hij. „Ik zou wel denken dat
het was, juffrouw Pellatt. Haar
moeder wordt Daphne genoemd
de schrale huishoudster het kind
in haar armen nam en trok zijn
overjas aan.
Een oogenblik later stond hij
op de besneeuwde straten en riep
een taxi aan. Tot groote verwon
dering van een toekijkenden
buurman, stapte hij daarin en
reed in vlugge vaart naar den
kant der Logan Road.
Het was een armoedige straat,
en op het zien van die morsige
vervallen huisjes, kromp het
hart van Renfrew ineen.
Hij klopte op de deur van no.
182 en vroeg het meisje dat open
deed, onmiddellijk Mrs. Brayton
te spreken.
„Zeg haar, dat Johnnie gevon
den is", zei hij kortaf en haar op
de hielen volgend, trad hij juist
de kamer in, toen het zenuwach
tige meisje hem aandiende als
een rechercheur, die nieuws had
over het vermiste kind.
Nooit kan een ontroering groo-
ter zijn geweest, dan die Ren
frew ondervond, toen hij met den
rug naar de inmiddels gesloten
deur staande, zijn dochter en
haar man van aangezicht tot aan
gezicht zag.
„Daphne en jij... Jim, ik ben
gekomen om je te zeggen, dat je
kind gevonden isGod zond
zijn verdwaalde voetjes naar
miin deur en bracht
zonneschijn in het
hart van een onge
lukkig man. Daph
ne, ik heb zes jaar
naar je verlangd en
ben nu gekomen
om te vragen mee
naar ons huis te
gaan... jij en Jim.
ikik ben zoo
eenzaam, Leiste!!"
Een oogenblik
heérschte er stilte.
Toen klonk een
kreet van blijd
schap door de ka
mer en het snikken
woon opgewonden, toen zij de
deur opende, zonder haar gewo
ne achtelooze klopje en in de
studeerkamer binnensnelde. Zij
ging zelfs zoover een uitroep van
verbazing te doen hooren, toen
zij op de drempel bleef staan als
versteend op het gezicht van een
kind op haar meesters knieën.
„Wel... Wel bewaar me", hijg
de zij, hare verbazing voor het
oogenblik de overhand latend op
eerbied. „Wat is dat nu...? Een
kind?"
Haar laatste woorden gingen
half verloren in een gelukkig
lachen van Renfrew, die met z'n
hoed nog op, het jongetje op zijn
knieën had.
„Juffrouw Pellatt", zei hjj tot
zijn huishoudster, zóó genoeg
lijk dat deze er even stom ver
baasd over was, als over het
lachen, „ik heb er nog eens over
nagedacht en geloof nu toch, dat
u gelijk hebt, en dat een schel
visch niet bepaald geschikt is
voor een feestmaal.
Het is zes jaar geleden dat wij
kalkoen hadden. Wij zullen er
morgen weer een eten, een groote
en roast-bief, en plumpudding,
noten, amandelen; een kerst
boom, hulst en surprises... ver
geet deze laatsten vooral niet,
dozijnen surprises... En ook
wijn, juffrouw Pellat. Champag
ne en een flesch whisky. Ik geef
morgen een groot feest, en dus
geloof ik dat het beter zal zijn
als je een meisje neemt om je te
helpen en... eh... je kunt ieder
die je maar wilt bij je in. de keu
ken vragen om te: eten en je ge
zelschap te houden. Dien het di
ner in de puntjes verzorgd op en
dan zal er voor jou 100 gulden
zijn om eens mooie kleeren te
koopen. De japon, die je aan
hebt hindert mij, zoo versleten
is zij."
„De Heere zegen u, mijnheer,
en haar vader Jim. Hij heet John
nie Brayton. Zou er iets duide
lijker kunnen zijn? Zij wonen in
de Logan Road No. 182. Het
schijnt dat de vader eenige we
ken werkeloos is en mijn dochter
winkeljuffrouw in een chocola
dewinkel. Mijn Daphne achter de
toonbank!!! Lieve hemel, juf
frouw Pellatt, dat ik mijn straf
verdiend heb. Mijn meisje moet
zoo arm zijn als een kerkrat, en
ik... wel ik ben de vrek Ren
frew, terwijl ik voor mijn kinde
ren hoorde te zorgen en genie
ten van mijn duizenden en dui
zenden guldens rente."
De oude man zette het kind op
den grond, en stond op. De ka
mer doorloopend opende hij een
ouderwetsche brandkast.
„Viert u geheel alleen Kerst
mis, mijnheer?"
De huishoudster vroeg het bij
na smeekend, hoewel zij het ant
woord wel kon raden, voor zij
het kreeg.
„Alléén Kerstmis vieren
riep Renfrew, toen hij met een
bundeltje banknoten in de hand
naar de vrouw keek. „Lieve he
mel, juffrouw Pellatt, dacht je
dat ik dit voor iemand anders
dan voor hen doe? Hier zijn 250
gulden. Koop daarvoor alles wat
je noodig hebt. Kleed dit kind
eens goed aan en geef het speel
goed. Ik ga mét een taxi regel
recht naar de Logan Road. Oh,
dat het arme kind dóar moest
komen te wonen!!!"
„En als ze nu eens niet thuis
wil komen, mijnheer? Ze heeft
de trots der Renfrews."
„Zij zal met mij terugkeeren,
juffrouw Pellatt, riep de oude
man haar toe, terwijl hij zijn
brandkast met een smak sloot.
De trots der Renfrews heeft zes
lange jaren van mijn leven be
dorven en ik zal er voor zorgen,
dat het haar niet gebeurt."
Glimlachend keek hjj toe, hoe
van een vrouw,
ioen Renfrew zijn
dochter tegen de
uorst drukte en zijn
aand naar Brayton
ditstak.
„God zegen je,
mijn jongen", fluis
terde hij, toen hij
zijn vingers in een
stevige handdruk
voelde omvat. „Wij
zullen morgen het
mooiste Kerstfeest
vieren, dat wij ooit
gehad hebben en op
de gezondheid drin
ken van Johnnie,
die kleine vredes
engel. SsttLaat
haar maar uithui
len, Jim. Het zal
haar goed doen,
want ik ben op de
een of andere manier te plotse
ling gekomen."
„Gelukkig Kerstfeest, jongen!"
En dat werd het! want toen
Kerstmis aanbrak in het huis van
Renfrew, werd dit in plaats van
een sombere, droefgeestige ge
beurtenis, een gelukkig en heer
lijk feest.
Als men oude papieren opslaat,
moet het verwonderen, daarin ge
wag gemaakt te vinden van ge
bruiken bij gelegenheid van het
Kerstfeest, welke zoo geheel in
strijd waren met den zin van het
feest. i
Zoo moet in vroeger eeuwen
het dobbelen tot de, meest gelief
koosde uitspanningen op Kerst
dagen hebben behoord.
In 1409 kreeg Mijn Lieve Gena
dige Heer van Gelre „op Kerst
avond tot dobbelgelde honderd
gulden" van zen thesaurie en in
1412 „by Theodorium sinen clerc-
ke tegen dat Hogetyt Kerstmis, te
speelgelke (spent speeldgeld) hon
derd gulden".
Ja, allen, burggraven, ambtena
ren, rechters, rentmeesters en tol
lenaars moesten hem „speelgeld"
toezenden.
In 1527 zond hertog Karei daar
toe een brief af aan zijn ambtman
van de Bommeler en Tielerwaard,
waarin hij zegt: „Sol ons jaerlix
onse ampt luyde ind officieren
zijne pennnck tehen dit tokomen-
ce hoichtijt to spoelgelde to schic-
ken plegen, wie dat van alts ge-
woonlic is, bevelen wij u mit
ernst dat gij ons mit brenger van
dese vijftich golden gulden over
schickt".
Over het algemeen wordt het
oud-Hollandsche lied niet hoog
in eere gehouden. Zelden hoort
men op concerten, in de school of
in den huiselijken kring één der
talrijke waardevolle oude liede
ren. Met oud-Fransche chansons
dweept men, al ligt het karakter
der zangen ons Hollanders niet
gunstig. Van het bestaan onzer
degelijke, oud-Hollandsche liede
ren is men nauwelijks op de
hoogte.
Gedurende eenige weken van
het jaar maakt de Hollander
echter een uitzondering op den
regel en schaamt zich niet voor
zijn eigen lied. In den Kersttijd
weerklinken overal, zoowel op
het concert als vanaf het caril
lon, Hollandsche liederen, niet
het minst die uit vroegere dagen.
„De herdertjes lagen bij nachte
in t veld" en „Nu zijt wellekome
van den lieven Heer" worden al
om gezongen en de niet minder
schoone liederen als: „Maria, die
zoude naar Bethlehem gaan",
„O, herders, al zoetjes" en „O
herders, komt!" verkrijgen we
derom burgerrecht.
Omtrent den tijd van het ont
staan dezer liederen is niets met
zekerheid te zeggen. Aan de hand
der interessante gegevens van de
gebroeders Jos., Alb. en Lamb.
Joann. Alberdingk Thijm in hun
ne „Oude en Nieuwere Kerst-Lie
deren", uitgegeven in 1852, kan
men ongeveer den ouderdom
dier liederen bepalen en zien
hoeveel eeuwen zij reeds hebben
getrotseerd.
Aangaande het lied „O her
ders, komt" (ook voorkomende
onder den titel: „Op, Herders,
Hij is geboren") vermeldt Alber
dingk Thijm: (De tekst is „te
vinden in de O. en N. Lofsangen,
die gemeenlijk gezongen worden
op de Geboorte ons Heeren Jesu
Christi, van Kers-nagt tot Maria
Ligtmisse toe. Bijeen vergadert
uyt alle de beste Lof-sangen van
deze ebde voorgaende tijd. Am
sterdam, by Gerardus van Bloe
men, Boekverkooper bezuyden
het Stadhuys. In de Nieuwe Ge
kroonde Berg Calvarie; 1718".
De melodie kwam reeds voor
in den „Gheestelycken Leeuwer-
cker vol godtvruchtighe liede
kens ende leyssenen, door H.
Girl Bolognino. Kanunnik der
Andw. Kathedraal; 1645.
De melodie van „O, Herders,
al zoetjes", komt behalve in ge
noemde Leeuwercker" in den
„Geestelycken Waeckenden Staf
der Iodsche Schaep-Herders,
ghemaeckt door Philippus Ien-
nyn, Priester ende Canoniek Re
gulier in d' Abdye van Burgghe,
te Brugghe, 1651" en in „Den
Singende Zwaan, dat is den Lof
zang der Heyligen, door Guilliel-
mus De Zwaen; Leyden, 1728"
voor. De woorden zijn uit „Mas
ker der Wereldt afgetrocken",
door Adrianus Poirters, S. J.
XVIIe Eeuw.
Woorden èn melodie van „Nu
zijt wellekome" komen voor in
den 7en druk (1679) van het
„Paradijs der Geestelijcke eri
Kerckelijke Lofsangen, geplant
door Salomo Theodotus (eigen
lijk gen. Gillis of Aegidius
Haefacker of Afhacker, een
Vreeswijker die te Keulen getheo
logiseerd en in 1618 een traktaat
over de Gomaristen en Arminia-
nen heeft geschreven).
Omtrent „Maria, die zoude
naar Bethlehem gaan" staat al
leen opgeteekend: „wordt te
Kortrijk nog heden ten dage
langs de straten gezongen. Text
en muziek bij Willems, in de
„Oude Vlaemsche Liederen", eri
aangaande „De herdertjes lagen
bij nachte": „dit schoone oude
lied wordt met Kerstmis door de
arme kinderen te Utrecht langs
de straat gezongen en is, voor
een gedeelte, met de wijze in haar
geheel, opgeteekend door een
godvruchtige en smaakrijke
kunstnaresse."
KERSTMIS OP DEN BALKAN.
Ook de Balkanbewoners heb
ben hun Kerstboom deze wordt
echter niet, zooals bij ons, in de
kamer gezet en van brandende
lichtjes voorzien, maar op den
heiligen avond in het bosch ge
veld en daar verbrand. In Servië
bijv. gaan de boerenjongens naar
het bosch en zoeken een mooien
jongen eik uit. De bijldrager
zinkt hiervoor op de knieën en
bidt. Daarna trekt hij handschoe-
Zachtmoedig Lam,
Uit David's stam,
In Bethlehem geboren.
Gij, Godes Zoon,
Kwaamt van Uw troon,
O, Jesu uitverkoren.
O» Kindje zoet,
Zijt nu gegroet,
In deze koude nachten
O, God van al,
In eenen stal
Komt Gij op ons te wachten.