X
BÏÏH8 HtT illlffl
y
n
ies
Smeer merk „De Beef
Is goed voor 't leer.
tweede blad.
len,
32. Zaterd. 19 April '30. 52e Jrg.
Voor anderhalve Eeuw.
Overstroomingen in deze streek.
14 November 1775.
Zondag 12 November was een
imersche dagtegen den avond was
[el zelfs zoel. Den volgenden dag
t#am de wind uit westelijke rich
to opzeilen met steeds toenemende
tycht en den volgenden morgen tus
(ben vijf en zes uur mocht men van
jn oikaan spreken, die het zeewater
JEi kracht de rivieren instuwde.
Op dien noodlottigen Dinsdag dan
tyrant na den middag het water van
iet Bergsche Vlak, door de Oude
(aas zoo geweldig aanstuiven, dat
[el weldra met de kruin der beneden-
Ijken gelijk stond. -an Meeuwen af
lot aan den Baardwijksche Overlaat
werden de dijken op meer dan 60
plaatsen overstroomd en hier en daar k
den binnenkant uitgekolkt, zoodat
in voortdurende vrees voor door-
laken verkeerde. De heerlijkheden
(eeuwen, E hen, Babyion ënbroek,
lenderen, Doveren en Drorgelen
stonden weldra blank, zoowel door
ld overloopen der dijken als door
let doorbreken van den dijk boven
beneden de siuis te Meeuwen.
Tusschen drijvende planken en huis-
iaad vochten paarden en hoornvee,
vruchteloos helaas, om hun leven.
£(nige huizen te Meeuwen storten in,
jén man daar verloor het leven. De
In schuren geborgen, zoowel als de
Wen opgetaschte oogst was bedorven,
iet op het veld gezaaide vernield In
iel Land van Altena liep het water
ilolseling ruim 2,/a voet over geheel
jen dijk in den üussenschen polder,
»aardoor een echtpaar met twee kin-
jertn en nog een meisje van 14 jaar
imkwamen. Velen konden, na uren in
loodsangst verkeerd te hebben, van
daken, schoorsteenen en boomen wor
jen gered Acht hulzen werden geheel
weggespoeld. 17 onherstelbaar bescha
digd, meer dan 30 huizen en schuren
zwaar beschadigd. Veel vee was ver
ongelukt, maar grooter was de schade
aan den oogst en het gezaaide. Wel
van de ruim 2000 morgen, die
orerslroomd waren, was bouwland.
20-21 November 1776.
Te Waspik en Raamsdonk zegt
ten bericht uit die dagen zijn ver
schelden doorbraken gevallen, waar
onder van ruim 20 roeden lang, waar
door binnen zeer veel water is gekomen.
hi of vijf huizen zijn te Waspik
leegespoeld Het water, dat van
iG averimoer kwam, heeft de gansche
Niruwevaart, Heistraat, Vrijhoeve en
Loonschendijk alsmede de Zandschel
onder gezet, zoodat in het laatst
genoemde gehucht de menschen nau
welljks hun leven door een vlucht op
je daken hunner kleine huisjes hebben
kunnen redden. De dijk van het
Overland, zijnde in het Land van
Altena, is mede doorgebroken Een
schuit uit Waspik kwam hier over het
land aandrijven en werd tegen de
boomen zoo beschadigd, dat ze zonk
Gelukkig was er geen volk op.
Te Dussen steeg het water zoo hoog
voor den zeedijk, dal dezeoverstroomde.
Weinige van de binnenlanden zijn
boven water gebleven. In den Buiten
dijk van den nieuwen Polder zijn twee
doorbraken gevallen, waardoor de
beste der bouwlanden onderliepen
Eenige huizen en schuren zijn inge
stort, verscheidene onbewoonbaar ge
maakt, andere zwaar beschadigd in
het geheel meer dan 40 Ofschoon
de bewoners al het mogelijke tot red
ding van het vee hebben gedaan, is
niet alles gered kunnen worden. Veel
graan is in huizen en schuren be
dorven. De schade wordt grooter
geacht dan die. welke door der
watervloed van 14 van slach'maand
van het vorige jaar is aangericht.
ALS DE PAASCHKLOKKEN LUIDEN!
De trein was zooeven binnengeko
men, de reizigers gingen van het per
ron door het controlehek en sloegen
den dorpsweg in: het waren meeren-
deels soldaten met verlof.
Anneke zag ze van verre reeds ko
men. Zou hij er bij zijn? Hij had ge
zegd, met Paschen, als de klokken
luiden, zou hij haar wat gewichtigs te
vragen hebben.
Nog nooit was de lente zoo schoon
geweest! Het roerde haar alles zoo:
de iepenbloesem tegen de strak blau
we lucht, de vogeltjes, die floten en
kweelden; de geurige ribes; de zonne
die blikkerde en het al overgoot met
haar warmen schijn. Zou hij er bij
zijn
gemaakt met een maaien paarsen
strik.
En nu, haar tranen vloeien, de
druppels branden op haar wang, zij
wacht, zij wacht den doodenwagen,
die haar kind zal brengen uit het zie
kenhuis bij moeder thuis.
„Als de Paaschklokken luiden,
mijn liefste, neem dan de kinderen
op je schoot en kus hen en laat hen
jou kussen en denk dan aan mij;
want dan zal ik op dat moment in
mijn verbeelding jullie zien en jullie
willen kussen en liefkoozen en wij
zullen één zijn in gedachten; want
als de Paaschklokken luiden, liefste,
dan zullen we hier rust hebben, lief
ste, en er zal niet gevochten worden,
zegt men, misschien komt er wapen
stilstand, misschien vrede - wie
weet. en wie weet, hoe gauw we dan
werkelijk samen zullen zijn en op
nieuw beginnen.
Ik sta te wachten op een groot ge
heimenis: ik staar, ik luister, ik speur
met al mijn zinnen naar wat er ko
men gaat uit lichte-lente-lucht. Want
daar omhoog is trillende beweging,
een heimelijk fluisteren al maar door,
overal in 't rond. De luchten zingen
het voorspel, stemmen de menschen
voor het komende feest. Liefste ik ge
loof, ik hoor de Paaschklokken lui
den het was het fluiten van den
<ogel, die mijn borst verwondde
vaarwel liefste tot in het nieuwe
leven
Hij had gedronken, gevochten en
gestoken en ze hadden hem wegge
haald; ze had er machteloos bij ge
staan en het moeten aanzien. Met Pa
schen zou het een half jaar worden,
dat hij weg was; voor haar een half
jaar van hunkerend verlangen hem
terug te zien, een half jaar van schrij
nend verdriet hem eenzaam te weten,
hem te missen! De moeder.
Zij staat voor het raam en staart
in de verte; ze ziet hem in gedachten
als kleinen jongen stoeien en darte
len: zijn blonde krullebol in haar
schoot; haar roepend: „Moeder help
me toch!" als hij gevallen was. Ja, ze
zal hem helpen, straks als hij terug
komt zal ze naast hem staan en lei
den naar een nieuw leven!
Zij staart nog steeds over den weg
dan ziet ze hem komen één en
kele blik en in haar donker hart
stroomt gouden zonlicht binnen.
„Maak alles schoon, Moeder",
schreef ze, „als de Paaschklokken
luiden, hen ik bij U!" en moedertje
had geploeterd en gesjouwd en ge
werkt tot laat in den nacht, al de w-
ken die haar nog scheidden van Pa
schen en alles blonk en glom in haar
huisje. Ze had bloeiende primula's
gekocht, die stonden in de venster
bank en in het slaapkamertje van
Mies geurden de hyacinthen in het
bloemenmandje, dat ze zelf had op-
Zonder schriftelijke toestemming is eenige overname uit deze rubriek verboden
Befje.
(voor Rieke
In een klein Geldersch stadje woont
CORRESPONDENTIE.
Adr. van Af. Ie Zeme Dank voor
Uw briefje. Uwe oplossingen zijn niet
volledig, zie de oplossing in dit num
mer. Zooals je ziet hebt ge onder II
'lechts een antwoord gegeven en dat
nog onjuist U schrijft „paars" dat
moet zijn „Paard" en voorts Baarn,
Ü'aat, baars en kaars.
Qoeden moed houden, 't komt van-
relf goed
Ik houd me gaarne aanbevolen voor
briefjes van al m'n jeugdige vriendjes
'n vriendinnetjes, dat is een bewijs
fat de raadsels, doolhofje en wat dtes
"^er zij, op prijs worden gesteld door
®n jonge lezers.
Door omstandigheden zal een raad-
Se' of andere wedstrijd voorloopig nog
niet gehouden kunnen worden.
^aaf men kan zich toch ook wel amu-
eeren, al gaat 't altijd niet om prijzen.
n van uitstel komt peen afstel en als
e wedstrijd voor me|{aar ,-8i ,jan zaj
„{f bijzonders zijn, dat beloof ik
Wat een heerlijke lijd nu weer voor
Paaschvacantie hé. profiteert
aar goed. En jullie allen, ook vaders
n moeders en huisgenooten een
al|ge en prettige Paschen.
Je aller
OOM W1M.
een oud vrouwtje, dat altijd op straat
is en is je ze tegen komt steeds vraagt
„Hei je in nog niet gezien Zou Prins
Hendrik nog komen of in de stoet a
voorbij De menschen kennen, dat
vrouwtje allemaal als „Oekke Betje
en ze loopen haar maar voorbij zonder
nog veel te zeggen, want 't is altijd
't zelfde wat ze vraagt en ze is immers
tóch gek.
Nu houdt men die oude, sukkel
achtige vrouwtjes, die hun verstand
verloren hebben dikwijls voor den
gek vooral de opgeschoten jongens
doen dat. Maar Betje wordt door de
grooten en kleinen altijd geëerbiedigd
en dat komt door 't droevig verhaa
dat om dat diep gerimpeld hoofd met
&I witte haren hing en wat meester op
school ieder jaar vertelde. Luister
maar 'ns.
Eens was dat oude vrouwtje een
jonge, fl nke vrouw. Ze was getrouwd
en haar man was matroos op een
klein schip dat evenwel op alle groote
zeëen van de wereld voer. Ze hadden
een jongen, die Jan heette, een flinke
pootige bengel, die in alles op zijn
vader geleek. Als Vader met de boot
de haven uit voer, klauterde Jan in
de paal die op de pier stond en hij
veld, van welke de moeders hun ter
tellen, dat zij gelegd zijn door den
Paaschhaas of Osterhasen, oorspron
kelijk een vogel, die door Ostara ge-
metamorphoseerd werd in een vier
voeter. In verband met dien vroege-
ren bestaansvorm, zou hij het vermo
gen hebben op het feest der godin
eieren te leggen. Daarom zingen de
kinderen
O Osterhaas, o Osterhaas,
Leg dyni Eier bald ins Gras.
Op Duitsche Paaschkaarten ont
breekt dan ook die eierleggende-haas
niet!
En terwijl men reeds in de 7e eeuw
voor onze jaartelling in China elkaar
in den lentetijd eieren ten geschenke
gaf, bestaat dit gebruik voort tot op
den huidigen dag. Ook in Rusland is
dit gebruik nog steeds in zwang, soms
zijn de nagemaakte eieren zeer kost
baar, van edelgesteente als anders
zins.
Hij zong er zijn lied en 't klonk toch
zoo zoet, 't was al maar van lente-
weelde en zij keek naar hem op en
lonkte hem toe en drukte haar hoofd
in zijn armen; en toen zongen zij sa
men wat hun harten bewoog.
H.
HET PAASCHEI.
De geschiedenis van het Paaschei
klimt tot de grijze oudheid op.
De mythe iaat uit het ei de wereld
ontstaan. Kalevela, het helden-epos
der Finnen, verhaalt van den vogel,
die op Hiontarisknie zijn nest bouw
de en daarin zeven eieren legde, waar
uit het heelal ontstond, terwijl het
Santapatha Brahmana tweede ge
deelte van den Jajour Veda der Hin
does den eersten man Prajapati
insgelijks laat geboren worden uit 'n
gouden ei. Het ei speelt in de cosmO'
gonie van verschillende volken een
voorname rol.
Eieren zijn, de eeuwen door, als
symbolen beschouwd der vruchtbaar
heid zij waren gewijd aan Oostara,
de lentegodin, zoowel als aan Holda
de godin van vegetale en animale
vruchtbaarheid. Als in sommige stre
ken de boeren vlas .zaaien, eten zij
veel eieren en werpen de schalen in
de voren, opdat het zaad welig zal op
schieten.
De eieren werden vroeger dan ook
als heilig beschouwd, waar nog over
blijfsel van is het bijgeloof, dat in le
dige eierdoppen de heksen wonen;
daarom moeten na 't gebruik der eie
ren de schalen fijn gekneusd worden.
In Duitschland zoeken de kinderen
groen gekleurde paascheieren in het
DE PAASCHOS.
Vroeger ging ieder slager van eeni
ge beteekenis met zijn eigen Paasch-
os bij zijn klanten rond om het dier
te laten bewonderen. Het beest werd
dan tevoren netjes gereinigd en op
gedoft, zoodat het er onberispelijk
uitzag; zijn horens werden afgekrabd
en met was opgeboend, dan werden
er een paar sinaasappelen opgezet en
mooie linten omgebonden; om den
breeden nek werd een palm of lau
rierkrans gehangen, ook met linten
versierd en over den breeden rug hing
een guirlande van bloemen en palm
takken, van schoft tot staart, ook
weer rijkelijk met mooie linten opge
sierd.
Tot zelfs de staart kreeg het aan
zien van de steel van een bruigoms-
pijp. En zoo het dier uitgemonsterd,
ging dan de slager, ook in zijn reinste
ambtsgewaad gestoken, met zijn
Paaschos de woningen zijner klanten
langs, om deze met een krijtje precies
zelf te laten afteekenen, welk stukje
van het schoone dier zij op hun
Paaschdisch begeerden te doen prij
ken.
Of zij het kregen, was natuurlijk
een andere vraag. Dat behoorde bii 't
beroepsgeheim van den slager. Maar
een goede Paaschos had natuurlijk
niet zooveel biefstukken en lenden
stukken als de klanten er op wilden
afteekenen.
Wanneer het beest dan weer in den
slagerswinkel terugkwam ('t was in
den tijd toen de slagers nog aan huis
slachten mochten), werd er door den
baas en knechts „eentje op zijn g
zondheid genomen, al duurde die ge
zondheid voor het dier zoo heel lang
niet meer, omdat men hem 's avonds
in al zijn omvang al schoon aan den
haak in den slagerswinkel kon zien
hangen.
zwaaide zijn vader altijd metz'nmu's
een laatst vaarwel toe. Dan tuurde hij
't scheepje na tot 't in de blauwe
zeeverte als 'n punt verdween en als
hij dan naar beneden klom en z'n
muts in de lucht gooide, werd hem het
land altijd te eng onder de voeten en
hij begon boven 't dof geruisch van
de golven uit op krachtigen toon te
zingen van „Wie gaat mee, gaat mee
over zee".
Z'n vader bleef dan altijd heel lang
weg en als ie thuis kwam was 't ge
woonlijk maar voor een paar weken.
Dan was Jan niet zoozeer blij, omdat
ie zijn vader weer terug zag, maar dan
mocht htj altijd de pijp van Vader
stoppen en dan begon die te vertellen,
terwijl Jan languit op den vloer met z'n
knuisten onder z'n kaken lag te luis
teren over mooie landen, waar je
haast niet van kon gelooven, dat ze
bestonden over zwarte negers, die als
tijgers op den wal rondsloopen om 't
schip met de blarken te plunderen als
dit per ongeluk mocht landen over't
land waar de bergen vuur spuwden
en de hemel donker werd van alle
zwarte rook over groote goud klonten
die je daar maar zoo voor 't op
scheppen hadover 't land met de
bultige kameelen en nijlpaarden met
lange halzenover alles, waar zelfs
de meester zooveel niet van wist.
„Als ik groot ben, ga ik met Vader
mee naar de zee" zei Jan lederen keer
na zijn avondgebed, wat ie nooit vergat.
Maar op een stormachtigen Novem
beravond hebben Moeder en Jan op
Vader gewacht, die nooit meer is
teruggekomen. Toen hebben belden
in hun hart langen tijd verdriet gehad
en als Jan nou naar zee ging om de
zon op de golven te zien dartelen, dan
stond ie roerloos uren te kijken, zooals
men voor 't graf staat, waar Vader
begraven ligt.
Maar de zee en alle verhalen van
Vader leefden toch te diep in Jan z'n
hart om ze te kunnen vergeten En
toen hij groot en sterk geworden was,
zag moeder hem een paar weken alleen
's avonds thuis en dan nog zat hij
maar steeds voor zich uit te peinzen
en sprak bijna geen woord. Oeen dag,
sedert Vader verongelukt was, ging
voorbij, of de goede vrouw sprak hem
over de groote gevaren van de groote
zee en deed alles om hem daarvan
terug te houden.
En nu kwam Jan op zekeren avord
thuis en zei„Moeder, morgen ga ik
met de kleine Prins Hendrik een zee
reis maken. Eentje maar moeder, om
alles te zien wat Vader me verteld
heeft en dan kom ik terug en blijt
altijd bfi je*.
Moeder heeft Jan gebeden om bij
haar te blijven, gesmeekt om niet te
gaan. Doch hij heeft niet geluisterd
„'t Zou maar ééi zeereis zijn".
Twee jaar is 't schip waar Jan als
matroos op meeging toen weggebleven.
Eerst kreeg z'n moeder brieven, toen
ntet meer. Oud en grijs geworden
sukkelde ze den geheeten dag langs
de haven en tuurde in de groote zee
verte of de Prins Hendrik nog niet te
zien was. En toen die eindelijk, ein
delijk de haven binnenliep, heeft 't
moedertje tevergeefs met kloppend
hart op d'r zoon gewacht. En die
meneer met al die gouden draden op
z'n pak heeft haar verteld, dat ei een
groote storm was geweest in de go f
van Qenua en dat haar zoon met
enkele vrienden op een klein zeilertje
daarin was geweest en dat ie toen
naar de haaien ging.
Toen is 't vrouwtje krankzinnig ge
worden en in 'n gezin ergens in 'n
Qeldersch stadje opgenomen En dat
oude Beije met haar mooi blank ge
rimpeld gezichtje en haar spierwitte
haren dwaalt daar nu den geheelen
dag rond en houdt iederen voorbij
ganger aan en vraagt„Hei je in nog
niet gezien Zou Prins Hendrik nog
komen of is de stoet al voorbij
Met die stoet bedoelt ze ztker de
lijk-stoet, maar niemand weet, dat en
toch heeft iedereen die haar kent diep
medelijden met dit oudje, dat zelfs in
de felste koude nog uitgaat om haar
zoon te zoeken, die nooit zal terug,
komen.
PAUL.
UIT HET DAGBOEK VAN
PIETER POR.
13 April. Met ingenomenheid gele
zen plannen Muziekfeesten.
„Oefening en Vermaak" is 't
dubbel waard. Laat geheel
Waalwijk meeleven en zuster-
gezelschappen van buiten van
hunne belangstelling doen
blijken. Zij heeft het weder-
keerig steeds gedaan.
14 April. Hoor van grootsche plan
nen restauratie Ned. Her
vormde Kerk. B. en W. en het
Kerkbestuur schijnen thans
accoord; zullen er dus wel
spoedig meer van hooren.
Redactie zal ons zeker nog
wel eens een en ander omtrent
de geschiedenis van dit mo
nument verhalen.
15 April. Loopen nog steeds geruch-
ten omtrent de mogelijkheid
van het verdwijnen van de
tram uit de straat. Buurman
en ik zijn op informatie uit
geweest, maar kregen teleur
stellend antwoord, dat daar
van niets zal komen. Wij we
ten niet of het daaraan be
steede geld niet nuttig be
steed zou zijn. Buurman
meent van wel, meent zelfs
dat het niet beter besteed kon
worden. Kan een raadslid dat
niet eens op het tapijt bren
gen voor het te laat is. Tijd
dringt.
16 April. Bericht gelezen dat door
Burgemeester geen spoed-
eischende raadsvergadering
wordt belegd terzake stem
ming Raadhuis. Dat kan ik
begrijpen. Dat de aanvragers
geen enkel antwoord kregen,
dat kan ik niet begrijpen.
Goed werk in de Groote
straat, vooral ook nieuwe te
geltrottoirs Noordzijde; mooie
breedte, vooral daar, waar
men besloot die balies of
stoepjes af te staan. Waarom
bewijzen allen zichzelf en de
gemeenschap dezen dienst
niet? Kerkbestuur en velen
gaven goed voorbeeld. Ande
ren moesten volgen. Waarom
niet? Zijn ze dan zoo mooi?
Zijn ze dan zoo makkelijk?
Of om het eigendomsrecht?
Kan de gemeenteraad tegen
over weigeraars tenslotte geen
andere maatregelen nemen in
het algemeen belang?
17 April. Met genoegen in dagbladen
gelezen dat B. en W. bij den
minister geprotesteerd hebben
tegen alinea in het contract
tusschen de Staatsmijnen en
de gemeente 's-Bosch, waar
bij deze stad uitsluitend recht
verkreeg van gaslevering aan
de Langstraatsche gemeenten
tot en met Waalwijk.
Hoor dat deze bepaling er
al uit is. Hulde aan Dag. Be
stuur voor betoonde activiteit.
Als men er maar op tijd hij is,
is wel wat te bereiken, zegt
Buurman terecht.
DE LENTE KOMT.
Daar komt de lieve Lente,
De Lente komt in 't land,
Komt vriendjes doe de prenten
En verfdoos aan de kant.
Het hobbelpaard op zijde,
De poppen in de kast.
Nu gaan wij naar de weide
Naar 't groene klavergras.
Dit oude mooie Lente versje, dat
niet ik. en jullie, maar al onze ouders
en misschien al Grootouders op school
geleerd hebben, behoort zoo echt in
het Jeugdhoekje thuis.
Wat is de Lente
Lente is het begin van het nieuwe
leven. Zoo heel zach'jes aan k< men er
knoppen in de natuur en de b< omen
ontspruiten en als het dan Zomer
is staat alles in volle pracht van bla
deren en vruchten, en dan is de Lente
voorbij.
Waarom het in het jeugdhoekje zoo
goed thuis hoort?
Wel, wij allen Nich'jes en Neefjes
van onze oude Oom Wim, zijn allen
nog in onzen Lentetijd niet waar?
Wij beginnen nog zoo écht nog te
leven in die heerlijke Lentezon.
Maar nu wil ik ook eens wat ver
tellen van dit mooie Lentelied.
Lente is blijheid in de natuur en ais
het nu bij andere ook zoo is als bij
ons dan hebben wij een dubbele
blijdschap, want bij ons is bet de
verjaardag van vader, en dan zijn wij
allen toch blij, zóó blij, en dan zingen
wij eerst
Vader die is jarig,
O, wat zijn wij blij
en dan
Daar is de lieve lente
De Lente komt in 't land als het
wel eens sneeuwt, maar a's het Lente-
zonnetje heerlijk schijnt dan zingen
wij van den tweeden regel
De Lente ts in ,'t land.
Dan hebben wij een waar feest hoor.
Komt vriendjeg doe de prenten
En verfdoos aan de kant.
Nu dat zijn wel een paar bezigheden
die wij in de Lente kunnen missen,
en in den winter is het een prachtig
werk om mooie prenten te verven bij
den warmen haard.