nrTTTri
D 34. Zaterd. 25 April '31. 54e Jrg.
tweede blad
Is omtrent de Hervormde Kerk aan
de Haven.
Toestand dier Kerk rond 1800.
door
J. van der Hammen Nicz.
XXXVI.
Omtrent het bezoek van koning
lodewijk Napoleon aan Waalwijk in
,S09 schreef de heer A. C. van der
Ifijden in de „Echo" van 4 October
119 o.a. het volgende:
Van mijne grootmoeder Adriana
Amelia van Heijst, geboren in 1800
o later gehuwd met Jan Baptist van
•„Heijden 1), herbergier, stalhouder
0 gemeente-ontvanger te Besoijen,
je zes jaar oudere zuster van Theo-
!„a van Heijst, latere echtgenoote
fan den apotheker Moeijs te Nijme-
,Wi heb ik dikwijls aangaande het
^oek van koning Lodewijk aan
Waalwijk de volgende beschrijving ge
hoord, die de vermelding misschien
jei waard is.
Niet zoodra was het bekend, dat
toning Lodewijk ook een bezoek aan
®e gemeente brengen zou, of alle
iwners togen met koortsachtigeri
ijver aan het werk om Z. M. een zoo
luisterrijk mogelijke ontvangst te be
reiden. Aan weerszijden van de Groote
Straat werden over haar geheele leng-
ie dicht aaneen hooge masthoornen
geplant, welker bij elkaar gebonden
lippen één koepeldak of eereboog
(ormden, die inwendig met kronen
a bloemen van goud- en zilverpapier
prachtig versierd was. Bij den ingang
«gemeente, waar de eerste verwel-
loming geschiedde, hing in groote
duidelijke letters, geschilderd op een
lord, het versje:
Vivat Lodewijk
in een klein plaatsje van Uw rijk
In het blijde Waalwijk
Vivat Lodewijk
1st dien dag 't algemeene lijfdeuntje
jas en nog lang nadien gezongen
itrd.
Onder de oorverdoovende toejui-
thing eener ontelbare van heinde en
me saamgestroomde menigte, trok
de koninklijke stoet onder klokgelui
de gemeente binnen, om stil te hou
den voor de woning van Gosuinus v.
Hejjst 2), waar een dichte menigte
reeds had post gevat en genoemd acht
jarig dochtertje Adriana klaar stond
om de begroetingsrede in het Fransch
le houden. Nu deed zich een klein in-
état voor. Toen Z. M. uit de koets
(fspte, drong eene vrouw, zonder
daarvoor toestemming bekomen te
hebben, plotseling naar voren, om,
na een knieval, den koning een smeek
schrift te overhandigen, dat niet ge
weigerd werd. Den naam dezer vrouw
heb ik nimmer vernomen. Eenmaal,
toen ik hem schier met geweld wilde
kennen, werd mij door grootmoeder
de mond gesnoerd met de woorden:
„Van mij zult gij dien naam nimmer
„hooren; de kinderen dier vrouw be-
„hooren thans tot een nette familie;
„gij zoudt er hen misschien maar op
„aanzien, wie weet bij ruzie of geschil
„het hun misschien nog verwijten".
Na een vrij lang oponthoud in de
woning van den „drost", waar ver-
verschingen gebruikt werden, zou de
reis vervolgd worden. Vóór zijn ver
trek echter stelde de koning een flink
bedrag (ik meen vier honderd gulden)
ter beschikking van den Arme van
Waalwijk en werd genoemde Adriana
Petronella uitgenoodigd in een hof-
rijtuig den stoet een eind ver te vol
gen.
Het schijnt, dat het plan tot troons
afstand reeds toen onherroepelijk bij
koning Lodewijk vast stond. Eenige
oogenblikken toch, vóór hij gemelde
woning verliet, nam hij den „drost"
ter zyde en sprak op gedempten toon
tot hem: „Binnen zeer korten tijd ben
ik weer in Parijs, denk dus aan je pa
pieren!" Over-grootvader schijnt dien
wenk niet begrepen of niet behartigd
te hebben; zooveel is zeker, dat reeds
drie maanden later de koning abdi-
queerde 3), wat onze annexatie bij
Frankrijk ten gevolge had, met als
eerste wrange vrucht daarvan de tiër-
ceering der Staatsschuld, wat voor
den gewaarschuwde een verlies betee-
kende van meer dan een halve ton.
Ontelbare malen heb ik deze mede-
deeling steeds op dezelfde wijze ver
nomen.
Aangaande het latere bezoek van
Keizer Napoleon kon mijne groot
moeder mij niet veel positiefs mede-
deelen. Zij had hem, volgens haar zeg
gen, slechts even en nog niet heel dui
delijk, in het voorbijgaan gezien. Wel
vertelde zij, dat hij schier geheel al
leen met zijn paard door onzen bui
tenpolder gereden is, ten einde de
waterlinie te inspecteeren. Bij die ge
legenheid zou hij gereden zijn over de
brug over het Oude Maasje bij Gan-
soijen, waar destijds een zekere
Maaike Kooien, de moeder van den
nog niet zoo heel lang geleden gestor
ven Govert Versteeg 4), woonde. Op
de vraag van Napoleon, hoeveel
„bruggegeld" hij betalen moest, zou
genoemde vrouw, die den Keizer na
tuurlijk niet kende, geantwoord heb
ben: „Zoo'n mooi gekleede Sinjeur
behoeft niets te betalen!" Na dit ant
woord zou de keizer haar al lachend
een goudstuk gegeven hebben. Deze
anecdote schijnt op waarheid te be
rusten. De thans (4 October 1919)
negentigjarige Antoon Staal 5), wel
licht de oudste inwoner onzer ge
meente, verklaarde mij eergisteren
nog, dat hij meermalen die geschie
denis op nagenoeg deizelfde wijze ook
van zijn vader gehoord had, die in
1800 geboren werd en in 1893 over
leed.
Verder was grootmoeder ooggetui
ge geweest van de afstraffing van
Jantje Schets en zijn gezel, die vooral
in Sprang door brandstichting, roof
en plundering vreeselijk huisgehou
den hadden en deswege tot geeseling
en brandmerk, plus zooveel jaren ker
kerstraf veroordeeld waren. Eerstge
noemde gedroeg zich, toen hij naar
Zonder schriftelijke toestemming is eenige overname uit deze rubriek verboden.
TWEE DEUGNIETEN.
(Einde).
K'elis telde eerst zQn biggen.
Waren ze er alle tien
K in orde i Nu die twee daar,
fob ik die niet meer gezien
j-Ht eens kyken, die twee hanen,
Zeker, 't zfln de zelfde hoor,
Die onlangs van 't erf gevlucht zijn.
Samen gingen ze er van door.
•Wacht, ik zal je", sprak nu Krells,
En hij bukte zich heel vlug,
»k Zal je pakken en ik Dreng je,
Baad'iijk naar mijn erf terug".
Door 't spektakel, dat hij maakte,
Nepen alle biggen heen.
Dok de haantjes hem ontsnapten,
ba daar stond de boer alleen.
Maar ook hij ging toen aan het rennen,
bn een wedloop nu begon,
ij® boer, de hanen, biggen,
Mer liep zoo hard hij kon.
Mis boer wist wel, waar 't heenging,
Waar de haantjes wisten het niet.
eindelijk echter zij bemerkten,
daar een woning in 't verschiet,
een eindje doorgeioopen.
w zagen 't allebei,
f"' was hun moeder met de broertjes
Ule daar liepen in de wei.
Met een kreet van blydschap vlogen
Beide haantjes op haar af,
Aan het wederzien slechts denkend,
Niet bevreesd voor straf.
„Moederlief, hier zfjn we weder;
Efnd'lljk zijn we weer terug".
Vroolfjk klokte de oude kip nu,
En ze sprak: „Kom maar vlug."
„Ik was al bang, dat ik je nimmer,
Op ons erf zou wederzien.
Maar gelukkig, 'k heb je weder,
Allebei, en als misschien,
Ooit weer je lust krQgt om saam
Te gaan reizen ver van hier,
Denk aan wat de menschen zeggen,
En zoo is het ook voor een dier.
Of je gaat naar verre streken,
Of je reist naar Oost en West,
Waar je ook zijn moogt in de wereld
Thuis Is 't altijd toch het best!"
den op de Markt geplaatsten geesel-
paal geleid werd, alles behalve dee- j
moedig. Hij had zelfs, als toog hij i
naar een feest, zijn haar voor die ge- i
legenheid eens heel netjes in de krul
gezet. Hij verdroeg de lijfstraffen zon
der een kik te geven, doch zijn met
gezel schreeuwde reeds terstond hui
zenhoog.
Betreffende de onveiligheid op de
eenmaal zoo beruchte Kuiksche Hei
werd mij het volgende verteld. Uitge
noodigd op een jachtpartij door zijn
vriend Borret, toenmalig Gouverneur
van Noord-Brabant, was de vrederech
ter Gosuinus van Heijstreeds lang
óór zonsopgang met zijn beide hon
den op weg naar Den Bosch getogen.
Op de „Kuiksche Hei" gekomen, die
niemand destijds geheel zonder hui
vering betrad, zetten de honden het
plotseling op een loopen, om na eenige
oogenblikken blaffend stil te staan.
Ter plaatse gekomen, vond de vrede
rechter een goed gekleede boeren
vrouw met afgesneden hals, wel reeds
dood, doch badend in het schier nog
rookende bloed. De ongelukkige droeg
nog de lange gouden oorbellen en
halsketen. Blijkbaar waren dus de
moordenaars in hun bloedig werk
verrast. Diep geschokt vervolgde de
vrederechter zijn weg. Van de moor
denaars werd, ondanks de ijverigste
nasporingen, nimmer iets ontdekt,
doch nimmer ook was de vrederech
ter te bewegen nog ooit in het donker
de Drunensche of Kuiksche Hei te be
treden.
Deze en nog tal van andere dingen
vernam ik meermalen op ongekun
stelde wijze van mijn grootmoeder,
die tot in hoogen ouderdom zij
werd 84 jaar over een sterk en ge
trouw geheugen beschikte.
Of en in hoeverre aan deze overle
veringen iets toegevoegd dan wel ont
nomen moet worden, laat ik geheel
ter beslissing aan anderen over. Ik
geef dan ook deze lezing gaarne voor
een betere prijs.
Tot zoover de heer van der Heijden.
Inmiddels was de verhouding tus-
schen koning Lodewijk, die tegen den
wil des keizers de belangen van Hol
land meer behartigde dan die van
Frankrijk, en Napoleon I uit dien
hoofde van lieverlede al koeler en
koeler geworden. Den 27 November
1809 besloot Lodewijk vermoede
lijk op aandrang van den keizer
naar Parijs af te reizen, om met zij
nen broeder velerlei netelige zaken
betreffende Holland te bespreken. De
minister van Buitenlandsche Zaken,
Roëll, reisde met hem mede, terwijl
diens portefeuille gedurende zyn af
wezigheid werd waargenomen door
Mollerus.
Koning Lodewijk bleef verscheide
ne weken te Parijs en daar werd zijn
ziekelijke toestand er niet beter op,
zoodat hij dagen lang het bed moest
houden. Het spreekt vanzelf, dat hij
desondanks in geregelde briefwisse
ling stond met den ministerraad in
Holland en inzonderheid met den mi
nister van Oorlog, luitenant-generaal
baron Cornells Rodolphus Theodorus
Kraijenhoff, dien hij zeer hoogachtte.
MIJNHARDTs
Hoofdpijn-Tabletten 60 ct
Kiespijn-Tabletten60 ct.
Laxeer-Tabletten 60 ct
Zenuw-Tabletten 75 ct.
Maag-Tabletten 75 ct
Bjj Apoth. en Drogisten.
Een paar jaar geleden was hier te
lande besloten, om de vestingwerken
van Amsterdam zeer te versterken en
nog bleven die versterkingen voort
duren. Dit was niet naar den zin van
keizer Napoleon, die er eene bedrei
ging van Frankrijk in zag. Dienten
gevolge zond de toenmalige Fransche
Ambassadeur Rochefoucauld den 26
Februari 1810 eene krasse nota aan
minister Mollerus, waarin op belee-
digenden toon geëischt werd die ver
sterkingen te staken. De minister
zond daarop een niet minder kras en
weigerend antwoord.
Zoodra dat antwoord te Parijs be
kend werd, ontstak Napoleon in he
vige woede, ontbood zijnen broeder
bij zich, verweet hem op hoogen toon
zijne tegenwerking en voegde hem
o.a. toe: Eh bienl choisissez, ou con-
tremander la defense d'Amsterdam,
destituer Kraijenhoff et Mollerus, ou
voici le décret de réunion, que je fais
partir a l'instant-même, et vous ne
retournerez plus en Hollandeil m'est
indifférent que l'on me taxe d'in ju
stice et de cruautê, pourvu que mon
système avance; vous êtes dans mes
mains.
Geen wonder, dat de verhouding
I tusschen de beide broeders al meer
en meer gespannen werd.
Den 3 Maart 1810 werden op bevel
van Napoleon de ministers Kraijen
hoff en Mollerus ontslagen, terwijl de
versterkingen van de stelling Amster
dam gestaakt werden.
Inmiddels was koning Lodewijk in
het begin van April 1810, niet zeer
hoopvol gestemd, in Holland terug
gekeerd. Hier ontving hij brief op
brief van Napoleon, de een al belee-
digender dan de andere, en hem o.m.
bevelende de Fransche belangen voor
de Hollandsche te doen gaan. Eén
van die brieven, in het Nederlandsch
vertaald, luidde aldus:
Gij hebt, bij het beklimmen van den
Hollandschen troon, vergeten, dat gij
Franschman zijt, en zelfs alle spring-
veeren van uw verstand gespannen,
om u te overreden dat gij Hollander
zijt. De aan Frankrijk genegen Hol
landers zijn veronachtzaamd, de aan
Engeland verknochte zijn op den
voorgrond gesteld. In mijn toespraak
tot het Wetgevend Lichaam heb ik
reeds mijn ontevredenheid laten door
stralen; want ik wil het voor u niet
verbergen, dat het mijn voornemen is
Holland met Frankrijk te vereenigen,
teneinde zijn grondgebied volledig te
maken, den doodelijken slag aan
Engeland toe te brengen, en mij van
de onophoudelijke beleedigingen te
ontheffen, welke de leiders van uw
kabinet mij gedurig aandoen. De mon
den van den Rijn en de Maas moeten
mij behooren.
Was het wonder, dat de koning
eindelijk besloot afstand van den Hol-
landschen troon te doen en deze lan
den voor goed te verlaten? Dat ge-1
schiedde den 1 Juli 1810 ten behoeve
van zijn zoon Napoleon Louis, peet- j
zoon van keizer Napoleon. Met dit
laatste nam de keizer echter geen ge
noegen: hij lijfde den 9 Juli Holland
bij Frankrijk in.
Eenige dagen later, n.l. den 20 Juli
1910, liet Napoleon zijn neef Lode-
wijk's zoon te St. Cloud aan zich
voorstellen, bij welke gelegenheid hij,
op eenigszins gevoeliger toon dan hij
gewoon was, deze merkwaardige
woorden tot hem sprak:
,Kom aan, mijn zoon, ik wil uw
vader zijn, gij zult niets daarbij ver
liezen. De handelwijze van uw vader
bedroeft mijn hart; zijn ziekelijkheid
alleen kan haar verschoonen. Als gij
groot zfjt, zy.lt gij zijn schuld en uw
eigene afdoen. In welke stelling u
mijne staatkunde en de belangen van
mijn Rijk ook plaatsen mogen, vergeet
nooit dat uw eerste plichten jegens
mij, uw tweede jegens Frankrijk zijn;
al uwe overige plichten, zelfs jegens
de volken welke ik u wellicht zal toe
vertrouwen, volgeneerst daarna". 6).
Ongeveer twee maanden voordat
Holland bij het Fransche keizerrijk
werd ingelijfd, deed Napoleon een in
spectiereis door ons land en kwam
den 8 Mei 1810 ook te Waalwijk en
Besoijen. Aangaande dat bezoek heb
ik slechts één documentje kunnen
vinden: eene aanteekening van den
Besoijenschen koster-schoolmeester
Teunis de Jong, die ik zorgvuldig
hoop te bewaren, en zijnde van dezen
inhoud
1810. Op order van Schout en Re
genten heeft T. de Jong, ter gelegen
heid van het doorpasseeren van Zijn
Majesteit den keizer en koning den 8
Mei, twee uuren geluid; ter aankon
diging van des zelfs verjaarfeest, den
14 Augustus, één uur; en op den feest
dag den 15 dito drie uuren; int ge
heel zes uuren, a zes stuivers per uur
f i_i6—0.
(Wordt vervolgd).
LENTE.
Wanneer de Maartsche buien met
hun sneeuwvlokken en bittere koude,
en hagelvlagen verdwenen zijn, en dan
de heerlijke zon de aarde weer komt
koesteren, dan komt de lieve heerlijke
lente.
Lente....
Wat is de iente Wat ziet men In
de lente?
Gods groote Majesteit en groote
Heide voor de wereld.
Want God heeft de slapende natuur
weer doen ontwaken.
En wie zou daar niet blij om zijn
Wij allen natuurlijk, en daarom met
een blij gemoed en opgewekten zang
gaan wij naar het bosch en veld en hei
't Is Zaterdag (geen school). De
meester ging met z'n klas een heele
dag naar 't bosch.
We waren afgesproken op het plein
by elkander te komen, en toen de
veerig kinderen te saam waren, gingen
ze vier aan vier in de pas den prach-
tigen weg op. Aan beide zijden ber.
men en sloten en weiden waar de
kalfjes en lammetjes en veulens met
hun moeders speelden en stoeiden in
het jonge klavergras.
Onder het wandelen zongen de kin»
deren hun vroolijke lente—liederen.
In de siooten hoorden wij de kik-
vorschen kwaken, in de boomen de
vogels Buiten.
En eindelijk toen ze eenmaal in het
mooie pas ontloken groene bosch aan
gekomen waren, daar hoorden we de
vogels in allerlei toonaarden kwinke.
leeren.
Daar was het even een stilstaan om
naar dat heerlijke gezang te luisteren.
Toen zei meester in eens: komt
kinderen nu moeten ook wij eens even
onze stemmen aan de blijde vogels
laten hooren en daar klinkt het heel
zacht en heel zuiver door het bosch:
't Is iente, lente het feestgeschal,
Van lente, lente klinkt overal.
Hoe geurt de wasem van berkespruit,
Hoe zacht is d'asem van 't vriendelijk
Zuid.
De bljijes dragen weer honing aan,
De tortels klagen, de wachtels slaan.
In weide en dreven in vliet en poel,
Zwiert vroolijk leven, is blij gevoel.
Hee geurt de wasem der berkespruit,
Hoe zacht is d'asem van 't vriendelijk
Zuid.
't Is lente, lente, het feestgeschal.
Van lente, lente klinkt overal.
En daarna
A anteekeningen.
1). Jan Baptist van der Heijden was
den 31 Januari 1796 te Oirschot geboren
uit het huwelijk van Karei van der Heij
den en Johanna Maria van Gerven; huw
de 12 Jan. 1822 te Waalwijk met mejuf
frouw Adriana Gijsberta Petronella van
Heijst en overleed te Besoijen den 27
Januari 1855.
2). Dit was het huis thans bewoond
door mevrouw de weduwe C. de Greeff.
Later werd daarop eene verdieping ge
plaatst. De prachtige wenteltrap in het
woonhuis werd vervaardigd door Mar-
tinus Zeegers, die ook de Communie
bank in de kerk van St. Jan Baptist bei
telde.
3). Niet drie maanden later, maar
ruim 14 maanden later.
4. Velen (n.l. in 1919) zullen zich de
oude herberg van Govert Versteeg nog
wel herinneren. Boven den ingang hing,
naar ik meen, de volgende rijm:
„Een goed glas bier of frissche drank,
,Zal u verkwikking schenken.
„Gaat zitten hier op deze bank,
„Dan kunt ge nog wat denken".
5). Antoon Staal was de eerste, die
in de afgebroken kerk van St. Jan Bap
tist gedoopt werd.
6). Ik raadpleegde: a. „Documens
Historiques".van Lodewijk Napoleon; b.
.Levensbijzonderheden van den Luite
nant-Generaal baron C. R. T. Kraijen
hoff", door Mr. H. W. Tydeman; c. „Het
Leven van Napoleon", door Jean de
Bonarvllle.
In 't groene dal, in 't stille dal,
Waar kleine bloempjes groeien,
enz. enz.
Toen klonk het eene lied na het
andere en alles was hier een groote
blijheid van mensch en natuur.
O, riep een van de meisjes, meester!
Wat is 't jannie
Meester ik ken een voordracht
Prachtig! Begin maar.
Allen gingen zitten op het jonge gras
en daar werden voordrachten gegeven
en er kwamen er nog veel meer en
eer men het wist was het ai laat ge
worden.
Toen stelde meester voor om alles
in te pakken en wij moesten naar huis.
Maar alle vogels hadden we gehoord
maar den koning der vogels nog niet
en daar wilden ze nog heel graag op
wachten.
En dat werd gedaan.
En toen alles in de natuur ging
slapen toen begon de nachtegaal zijn
prachtig lied. Wat waren onze luister
vinken stil en wat genoten ze van het
prachtige stemmetje van dit vogeiijn.
Kom kinderen, nu allen nog even
laten hooren dat wty er ook nog zijn.
Toen klonk het zacht en tweestem
mig en eerbiedig:
'k Wil U, o God mtyn dank betalen,
U prijzen in mijn avondlied,
's Zonlicht moge nederdalen,
Maar Gij mQn Licht begeeft mij niet.
Gij woudt my met Uw gunst omringen,
Meer dan een Vader zorgdet Gy,
Gij milde bron van zegeningen,
Zulk een Ontfermer waart Gy mij.
Toen ging het vermoeid maar op
gewekt in Binken pas nog huiswaarts,
spoedig dankbaar droomend over dezen
mooien lentedag en 't heerlijk ge
notene.
J. T. D. H.
Hei lijsternest op de
vensterbank.
Jeanne zei altijd, dat ze zeker wist,
dat meneer Lyster speciaal haar gezel
schap opzocht, omdat hij had gehoord,
dat ze een speelmakkertje zocht. Op
een zekeren dag dat er veel sneeuw
was gevallen, kwam hy in den tuin
en at van de kruimels, die Jeanne
eiken dag voor de vogels strooide.
Hy dacht natuurlijk dat al die kruimels
er speciaal voor hem waren neerge
gooid. Nadat hy verzadigd was, ging
ny naar Jeanne toe, die langen tyd
naar hem had staan kyken, en pikte
in haar schoen. „O, jij kleine grappen
maker", zei Jeanne, „dat kun je niet
eten." Maar meneer Lyster pikte nog
eens in haar schoen en opeens wist
het meisje dat hy wilde zeggen„Dank
je wel hoor, ik zal terug komen." En
inderdaad kwam hy in 't begin lederen
morgen en daarna kwam hy verschil
lende malen per dag. Hy ging dan op
de vensterbank zitten, tikte tegen de
ruit en riep zoo hard hy kon„Eten,
alsjeblieft, eten alsjeblieft." Eens op
een ochtend had een raam open ge
staan en meneer Lyster was naar
binnen gevlogen en zat rustig op de
eettafel van het brood te pikken. Dat
duurde zoo geruimen tyd en lederen
dag kreeg hij zoo zijn maaltijd, tot hy
op zekeren dag vergezeld was van een
anderen vogel, een kleine bruine met
witte spikkels. „O. jy schatje", zei
Jeanne, „ja, vind je dat ook niet",
tjilpte meneer Lyster, „dat is myn
vrouw, weet je." De kleine mevrouw
Lyster was in het begin erg bang,
maar heel gauw volgde ze het voor
beeld van haar man en werd met
Jeanne dikke vrienden.
Op een heeriyken lentemorgen werd
leanne wakker en zag dat meneer en
mevrouw Lyster samen op de venster
bank van haar slaapkamerraam zaten,
in een druk gesprek gewikkeld. Op
eens vlogen ze wee, maar voor zij
opgestaan was, kwamen zij alweer
terug, ieder met een paar strootjes in
hun snavel,'dat ze op het kozyn legden
en vlogen daarna weer weg om nog
meerdere strootjes te zoeken. Jeanne
had gemakkeiyk de strootjes op den
grond kunnen gooien, maar dat deed
ze niet, inpiaats daarvan had ze haar
aandacht zoo bij de vogels, dat ze
vergat zich verder aan te kleeden. Ze
vloog naar beneden en riep„Mammie,
pappie, ik geloof dat meneer Lyster