no M lit ZilDEN. Ut op HEEREN BAAI ïfe zachte en getuige rooktabak f ,f3H tC6t !8IM 6 Sup-ia^z 'gg 'otf TWEEDE BLAD. lets omtrent de Hervormde Kerk aan de Haven. Toestand dier Kerk rond 1800. door J. van der Hammen Nicz. XXXVIII. In Juni 1821 was tusschen het kerk bestuur in dit jaar komen te Waal wijk voor het eerst kerkvoogden en „otabelen voor en de burgerlijke „emeente een geschil gerezen over de vraag, door wien voortaan de muren nni het kerkhof enz. wat vóór 1795, zooals uit vorige artikels is gebleken, steeds door de gemeente geschiedde moesten onderhouden worden. Naar aanleiding der resolutie van den Raad van State van 3 April 1776 beproefde het College van Commissa rissen van oppertoezigt over kerk en kerkegoederen, in een schrijven van 16 Juni 1821, het gemeentebestuur te noodzaken genoemde vervallen muren le herstellen. Het spreekt haast vanzelf, dat van bet gemeentebestuur een weigerend antwoord werd ontvangen, welke wei- sering zich grondde op het feit, dat bij de omwenteling van 1795 alle der gelijke resolutiën waren vervallen en dat ook de Grondwet van 1815 de ge meente niet kon verplichten een muur ie onderhouden, die aan de kerk toe behoorde. Het Hervormd kerkbestuur won over deze zaak het advies in van een rechtsgeleerde, welk advies be langrijk genoeg om voor een groot gedeelte afgeschreven te worden aldus luidde: „De ondergeteekende, regtsgeleerde „en practiseerend advokaat te 's-Her- „togenbosch, voorgelegd zijnde: „1. Extract uit de resolutiën der ,Ed. M. Heeren Raden van State der „Vereenigde Nederlanden d.d. 3 April „1776, waarbij onder anderen is ver staan. dat het onderhoud der muur, „enz., om het kerkhof der parochiale „kerk te Waalwijk staande, komt ten „laste der gemeentens kasse; „2. Eene missive van het voorma- „lig Hervormd kerkbestuur te Waal- „wijk aan het gemeentebestuur al- „daar, d.d. 16 Juny 1821, houdende „invitatie om de zeer urgente repara- „tiën aan die muur te doen effectu- „eeren; „3. Rescriptie van het gemeente- bestuur, houdende een weigerend m,antwoord, d.d. 23 Junij 1821; „en gelet op de navolgende opgege ten daadzaken en omstandigheden: „Dat namelijk de gemeente Waal dijk tot de inlijving derzelve met „Frankrijk met het onderhoud der „voorgemelde muur heeft gecontinu eerd „dat dezelve eerst na die inlijving „met dat onderhoud heeft gecesseerd „en dezelve muur heeft laten verval len; „dat de actueele schoolmeester van „Waalwijk bij de aanvaarding van zij- „nen post door den tijdelijken maire Pannebakker speciaal is gelast ge- .worden, om toe te zien, dat de defec ten, aan dezelve muur ontstaande, „niet wierden verwaarloosd en hem ..maire daarvan aanstonds kennis te „geven; „dat ook de gemeentens metselaar „Theodorus Hoos na de inlijving de- „zer Gewesten met Frankrijk bij on- „derscheidene gelegenheden steenen „van de vervallen muur aan gemeen tens gebouwen heeft doen verwer- „ken en dat eigenlijk de eigendom „van het kerkhof bij legale acte door „het gemeentebestuur aan het kerk genootschap is toegekend; „Wijders gelet op de navolgende „vraagpunten uit dit een en ander af- geleid en wel: „1. Of er termen bestaan om, „naar aanleiding van het hiervoren gestelde, het gemeentebestuur van „Waalwijk tot reparatie der muur „om het kerkhof aldaar in regten te „noodzaken en zoo ja, hoe en op wel- „ke wijze zulks zoude behooren te ge schieden „2. Bij aldien daartoe naar aan leiding van het hiervoren gestelde „geene termen gevonden kunnen wor- „den, of dan ten minsten het kerk- „bestuur zich tegenover het gemeen- „tebestuur zoude kunnen prevaleeren „van de dispositien, vervat in artikel „646 en 653 en volgende van het Bur- „lijk Wetboek; „3. Of men zich, ten einde eent „van deze oogmerken te bereiken, bij „het provinciaal Collegie van Toezicht „of bij Heeren Gedeputeerde Staten „der provincie zoude behooren te „addresseeren, dan of ten dien einde „ordinario modo voor de r'egtbank „van Eersten Aanleg zoude kunnen „worden geageerd; „4. Of het in laatstgemeld geval „niet raadzaam zoude zijn admissie „te vragen om gratis te mogen proce- „deeren; „Zoo is de ondergeteekende salvo „meliori van advijs: „Op de eerste Vrage. „Dat de resolutie van de Edel Mo „gende Heeren Raden van State der „Vereenigde Nederlanden, d.d. 3 „April 1776, waarbij de verpligting „tot onderhoud der muur om het „kerkhof te Waalwijk, wordt opge legd aan het Corpus der Gemeente, „voor welke verpligting geene hoege- „naamde bijzondere motieven worden „geallegueerd, niet anders kan worden beschouwd, dan als een noodzake- „lijk gevolg der toenmalige Staats-in- .richtingen, der volstrekte vereeni- ..ging van Kerk en Staatsbestuur, eit „der legale predominantie van het Hervormd kerkgenootschap binnen ..deze Landen. „Het spreekt toch van zeiven, dat „om voor die verpligting eenigen an- „deren grond te kunnen erkennen, de- „zelve óf uit den aard der zake óf uit „eenige bijzondere wettiglijke conven- „tien tusschen de beide corporatien, „de kerk of kerkgemeente en het dorp „of de gemeente, zoude moeten wor „den geput. „Dat nu eene Gemeente, bestaande ,,uit ingezetenen van verschillende ge- loofsbelijdenisuit den aard der zake „niet gehouden kan zijn, om ten ge- rieve van de leden van eenig bijzon- der kerkgenootschap uitgaven te „doen, zal zeker bij niemand van ge- ,,zond oordeel contradictie kunnen „vinden; en daar nu in de vorenstaan de opgaven van daadzaken en om- „standigheden, evenmin als in eenig „der voorgelegde stukken, eenige aan leiding gevonden wordt om aan het „bestaan van bijzondere conventien ..tusschen de beide voornoemde cor- „pora te denken, zoo komt men van „zeiven tot het onvermijdelijk resul taat, dcd de verpligting tot onder- houd der muur van het kerkhof te „Waalwijk, bij de hiervoorgemelde resolutie van den Raad van State „aan de gemeente van Waalwijk op- gelegd, niet anders kan worden acin- .gemerkt dan als een gevolg der toen- „malige vereeniging van Kerk en ..Staatsbestuur en der predominantie van het Hervormd kerkgenootschap binnen deze Landenwelke verplig- ,,iing alzoo sedert de afscheiding der „Kerk van den Staat in den jare 1795 „en alzoo door het vervallen van dr oorzaakwaaruit dezelve wierd af- geleid, heeft opgehouden te bestaan, „enz. „Op de tweede Vrage. „Gedraagt des ondergeteekenden „gevoelen, dat, vermits er eene muur hoezeer vervallen aanwezig is, „er ook in 't cas met geene mogelijk- „heid aan de toepassing van art. 646 „van het Burgerlijk Wetboek kan gt dacht worden, terwijl de toepassing „van art. 653 en volgende alleen voor „zooverre mogelijk zoude kunnen zijn, „als de questieuse muur de eigenaar dige kenmerken eener middelmuur mur mitoyen aan zich heeft en „niet integendeel de kenmerken eener .eigene muur, exclusief behoorende „aan de eigenaren van het kerkhof, „naar hetgeen van die kenmerken in „de aangehaalde artikelen van het |y,Burgerlijk Wetboek wordt opgege- „ven, hetgeene alzoo door den onder- „geteekende, als geene de minste ren „seignementen op dat stuk ontvangen „hebbende, met geene mogelijkheid ,,kan worden beslist; om alzoo deze „vrage naar wensch te kunnen be antwoorden, zoude men te voren be „hooren te weten of de questieuse „muur niet alleen tot afscheiding „strekt van kerk en gemeentens „grond, maar ook of dezelve eenige „kenmerken heeft of gehad heeft „welke in art. 654 van het Burgerlijk „Wetboek worden opgegeven? Zoo „niet, alsdan zoude in de daad het „kerkbestuur zich met gegronde hoop „op succes kunnen prevaleeren van „de dispositien van art. 655, waarbij „het echter te vreezen is, dat het ge meentebestuur deze demarche al „spoedig zoude weten te eludeeren „door gebruik te maken van het ver „mogen aan hetzelve bij art. 656 toe „gekend. „Op de derde Vrage. „Is de ondergeteekende van oor- „deel, dat, om de actie tot vergoeding „van schaden, waarvan bij de beant- .woording der eerste vrage is gespro ml SEDERT 1753 ECHTE FR1ESCHE 20-50ct. per ons „ken en welke, zooals men uit voren staande redeneering genoegzaam ..kan opmaken, de eenige is, welke „naar zijn oordeel met succes en cum „effectio zoude kunnen ende behoo- „ren te worden getenteerd, te insti- „tueeren volgens art. 17, no. 5, ge- „voeg'd bij art. 77 van het Reglement „op de administratie der kerkelijke „fondsen en de kosten van den Eere- „dienst, een Besluit door kerkvoog den met notabelen tot het institu- „eeren van zoodanige actie zal moeten „genomen en goedgekeurd worden „door het Provinciaal Collegie van „Toezicht. „Op de vierde Vrage. „Dat het wel raadzaam, maar vol- „gens de bestaande wetten en regle- „menten niet mogelijk zal zijn zooda- „nige admissie te obtineeren, ten wa- „re konde blijken, dat de kerk van „Waalwijk geen fondsen bezit, om daaruit de kosten eener procedure „te kunnen goedmaken. „Aldus geadviseerd te 's Bosch, den „23 Junij 1800 drie en twintig. (Geteekend) „J. F. Mauritsz Gan- derheijden 1), advt. Na de aanhaling van bovenstaand rechtskundig advies, welks inhoud van zoodanigen aard is, dat de Her vormde gemeente van Waalwijk wel voor goed zal hebben afgezien van eene procedure met het gemeentebe stuur, rest mij nog melding te maken van een maatregel van koning W il lem I betreffende de pastorieën Jer predikanten in Noord-Brabant, welke aan de burgerlijke gemeenten toebe hoorden. Dienovereenkomstig werd de district-schout van Waalwijk, Ja cob Willem Half-Wassenaar, in 1825 door Gedeputeerde Staten gelast een onderzoek te doen naar de pastorieën van Waalwijk, Dongen en 's-Grave- moer. Wat nu Waalwijk betreft, berusten in het gemeente-archief alhier om trent de overgave van de pastorie aan de Hervormde gemeente een vrij groot aantal stukken, loopende over 1825 1842, waaruit o.a. blijkt, dat bij reso lutie van den Raad van Stede van t> November 1697 de predikantshuizin- ge werd overgegeven aan de burger lijke gemeente, aan welke door de kerk eene jaarlijksche huur moest betaald worden van 60 gulden, wat tot 1842 is geschied, toen de pastorie met de daar achtergelegen gronden door de gemeente voor 4800 gulden werd verkocht aan de kerk. 2). Hoe wel die stukken alle van belang zijn, wil ik ter verduidelijking van een en ander er slechts een paar van afschrij ven: twee Koninklijke Besluiten van 14 Februari 1840 en 9 April 1842, die hier volgen: a „Wij Willem, bij de Gratie Gods, koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. „Gezien het Rapport en bijlagen „van Onzen Minister van Staat, be- „last met de Generale directie voor „de Zaken van de Hervormde en art „dere Eerediensten, de dato 28 De cember 1.1. no. 17, betrekkelijk de „plaats gehad hebbende onderhande lingen wegens den afstand der aar» „de Burgerlijke Gemeente van Waal dijk, provincie Noord-Braband, in eigendom behoajrende pasttorijhui- „zinge aan de Hervormde kerkelijke „Gemeente aldaar. „Gezien de adviezen van Onzen Mi nister van Binnenlandsche Zaken en „van het Departement van Financien „de dato 11 Jauarij 1.1. no. 115, en 7 „dezer no. 89/384. „Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: „1. dat de pastorij van den Her vormden predikant te Waalwijk, „met derzelver tuinen en het daar „achter gelegen land, zoodanig als „een en ander steeds bij den Hervorm den predikant in gebruik is geweest, „tegen uitkeering eener som van vier „duizend acht honderd guldens 4800.van de Burgerlijke Ge- „meente te Waalwijk aan de Her- „vormde Gemeente aldaar in eigen- „dom zal overgaan, onder verpligting „der Burgerlijke Gemeente, om de „pastorijwoning in behoorlijken Staat „van onderhoud over te geven, ter be- „oordeeling van een daartoe te com- „mitteeren Ingenieur van den Water staat, en zulks met vrijlating aan 't „Gemeentebestuur van Waalwijk, om „op de herstellingen en verbeteringen, „welke te dien einde noodig zullen be vonden worden, zelve order te stel- „len, of die zorg over te laten aan de „nieuwe eigenaars, tegen vergoeding „der kosten, volgens door een ambte- „naar van den Waterstaat op te ma den begrooting, waarvan dan het be drag van de bovengemelde som ad „ƒ4800.zal worden afgetrokken; „zullende voorts het Gemeentebestuur „der keuze, welke het dien ten gevol- „ge zal doen, binnen vier weken na „de dagteekening dezes, ter kennis „van Onzen Staatsraad, Gouverneur „der Provincie Noord-Braband moe iten brengen. „2. dat de voldoening der ten „voorschreven einde vereischte som „van 4800 zal geschieden uit zooda- „nigen post der begrooting van het „Departement voor de Zaken van de „Hervormde en andere Eerediensten, „als, op de daartoe door Onzen Minis ter van Staat voornoemd, langs den „gebruikelijken weg in te zenden voor- „dragt, nader door Ons zal worden „aangewezen. „En zijn Onze "meergemelde Minis ter van Staat, mitsgaders Onze Mi- cister van Binnenlandsche Zaken, Zonder schriftelijke toestemming is eenige overname uit deze rubriek verboden. DE WONDERREIS VAN KNIP EN KNAP» Op een mooien zomeravond, Dat de vrienden Knip en Knap, Weer elkaar op straat ontmoetten Oingen samen zij op stap, En zooals gewoon zij waren, 0, zi] waren vlug ter been, Snelden zij, zoo gauw ze konden, Naar de groote havens heen, Om naar schepen te gaan kijken Die er lagen aan den wal, »'k Ben benieuwd, zei Knap of ik Ook nog van mijn leven varen zal. Knip zeiQisteren vroeg ik m'n Pa, Of ik ook gaan varen mag, Schoolgaan, dat verveelt mij waarlijk, Al dat leeren dag aan dag. Och, dat maakt my toch niets wijzer, Knip zei„Hoor eens beste vrtend, 'k Wil jou ook wel zeggen, Dat ik schoolgaan vreeselQk vind. Zie je daar dien grooten stoomer, Ach, nam die ons nu maar mee". »Ia", zei Knip, die zou ons spoedig Brengen op de groote zee. Zoo al kijkend naar het laden, Van de groote boot, zei Knap, «Knip, ik zal je wat vertellen Ja. dat wordt een leuke grap. Zie je daar die groote kist wei? Kom, daar kruipen we in, heel zacht. En als niemand ons er uitjaagt Bljjven we er den heelen nacht". „Neen", zei Knip," dat durf ik niet, Als ik wegblijf heel den nacht, Weet ik zeker, dat er morgen, Thuis een zware straf mij wacht". Hé, wat ben jij toch een flauwerd, O, wat durf je weinig. Knip, Als jij steeds zoo bang blijft Deug je niet voor het groote schip. Wordt vervolgd. Hana en Pim. Hans en Pim, twee jongetjes van zeven jaar en dikke vrienden, woonden in een klein dorpje ergens in de pro vincie. Alles wat ze deden, deden ze te samen, gingen samen naar school, kwamen samen terug, speelden altijd samen, vochten samen, niet echt, maar voor de grap, kortom, waar je Hans zag, daar was ook Pim en zag je Pim ergens aankomen, nu, dan kon je er van op aan, dat Hans vlak bij hem was. En het grappige was, dat ze even groot waren en allebei blond haar hadden en zooveel op elkaar leken, dat de meeste menschen, die hen niet kenden, dachten dat zij tweelingen waren. In de groote vacantie, op een Zaterdag scheen de zen en het was zulk prachtig weer, dat Pim en Hans al heel vroeg buiten verschenen en tegen eikaar zeiden „Wij moesten van daag eens iets bijzonders doen". Zij besloten nu het bosch in te gaan en daar dan hun brood te blijven opeten. Hun moeders maakten voor ieder een pakje brood klaar, met een extra stukje koek er bij en zoo gingen zij op weg, door de dorpstraat, den landweg over, zoo dwars door een paar korenvelden heen tot zij tenslotte kwamen aan den rand van het bosch, waar de boerderfl van hun vriend Boer Klaas tegen aan grensde. Vlak daarbij was een ondiep meer, met prachtig helder water. De jongens vonden dit het mooiste meer van de heele wereld en besloten hier een tijdje te blijven zitten en naar de vischjes te kijken, dte zoo grappig heen en weer schoten en met elkaar naloopertje speelden. Eerst gingen zij even de boerin een hand geven, die de jongens goed kende en daar kregen ze om te beginnen ieder een groot glas versche meik. Nu dat smaakte na zoo'n wandeling. Toen ze een tijdje bij het meer hadden gezeten, kregen zij hon ger en allebei tegelijk zeiden ze tegen elkaar: «Zullen we wat gaan eten". Dat deden zij heel vaak en zij moes ten er natuurlijk erg om lachen. Hans had koek op zijn brood en Pim jam. De jongens deelden nu samen en ieder had nu evenveel koek en jam als den andere. Ook de appel van Hans werd door midden gedeeld even als de peer van Pim, trouwens, het gebeurde heel dikwijls, dat zij met el kaar de lekkernijen, die ze kregen, samen eerlijk deelden. Terwijl ze aan het eten waren, kwam er een dikke visch naar de oppervlakte en maakte luchtbelletjes op het water. „Ik geloof, dat hij een klein stukje koek wil hebben", zei Hans. Beiden braken nu een paar kruimeltjes van hun brood af en gooiden dat in het water. De groote visch hapte er dadelijk naar en zij gooiden natuurlijk nog een paar kruimels naar hem toe. Nu kwa men er van alle kanten visschen aan- zwemmen, die allemaal blaasjes op het water maakten en mee wilden eten. De jongens gingen naar de boerin en haalden daar een paar boterhammen want zij konden toch niet alleen dit groote visch wat geven en de anderen niet, maar hun boterhammen waren op. Zij gingen nu wat dichter aan den rand van het meer zitten, maar opeens voelde Pim, dat hij een klein beetje weggleed en zei tegen Hans: .Laten we niet zoo dicht bij het water gaan, anders vallen wfl er nog in en wij kunnen geen van beiden zwemmen". Zij gingen nu wat achteruit, maar hoe het kwam, dat wisten zij geen van beiden, op eens, toen Hans weer een paar kruimels in het water gooide, verloor hij zijn evenwicht en duikelde zoo het meer in. Pim liet nu vlug zijn gedachten werken, hij begon niet te huilen, hij liep niet naar de boerin, maar greep een jonge boom, die aan den kant van het meer stond, rukte die in een ruk uit den grond, stak die in het water en riep Hans toe, dat hij den boom vast moest grijpen, dan zou hij hem uit het water trekken. Hans greep den boom en Pim begon deze nu op den kant te trekken, maar Hans was nu zoo zwaar geworden met zijn natte kleeren aan, dat het heel wat moeite en inspanning kostte, eer Pim hem op het droge had Zi] liepen nu vlug naar de boerin, die Hans wat droge kleeren aandeed, zijn eigen kleeren uitspoelde en ze vlug in de zon liet drogen. Tegen een uur of vier gingen de jongens weer naar huis Hans had zijn kleeren weer aan, die waren natuurlijk al lang droog en on danks deze waterpartij hadden de jongens toch een heerlijke dag gehad. Toen zij thuis kwamen, vertelden zij het avontuur aan hun ouders, die Pim prezen, dat hij zoo dadelijk geweten had wat hij moest doen om zijn vriend te redden en hun vaders vonden, dat het tijd werd dat zij zwemmen gingen leeren. En den volgenden dag gingen zij naar de zweminrichting om zich als lid op te geven en binnen korten tijd waren zij de grootste waterratten van alle jongens. Oplossingen van de vorige week. 1 Het zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen. 2 VOORJAAR Ongeluk Oorlog Roest Jaar Aan An R 3 ROME roos eems rede Nieuwe Raadsels. 1 Ik ben een spreekwoord van 38 letters 23—2—22—4—6 plaats in Z-Holland 9-10—25-8 vaartuig 11 12—3—16—18 13 jong paard 26—21—29 niet „mager" 1—27—15—33 tweehoevig dier 14-7-5 verleden tijd van .zien" 20-36-30^38 geial 17-31-19 niet .dichtbij" 24 15—35-32 iemand die steelt 28-2—10-37 kleur 34—12—20 slaapplaats 2 Van boven naar beneden en van links naar rechts noemt men een krant die iederen dag verschijnt, x medeklinker xxx rivier in Zwitserland xxxxx plakt men op een brief xxxxxxx het gevraagde woord xxxxx kookt men in xxx plaats in Drente x medeklinker 3 Vul onderstaande lettergrepen aan, totdat men een bekend gezegde k ijg" (Q -) o - d) (h - i )(- s) (- e) (g o(s e) (s h

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1931 | | pagina 5