DE EM VIM HET ZUIDEN
Guiioslteiten onzer UMM.
KING
Ons Weekpraatje.
PEPERMUNT
Nr. 28. Zaterdag' 28 Jan. *33. 56e Jrg.
TWEEDE BLAD.
Ambtenaren zijn een beklagens
waardig volk. Al twee jaar lang staan
de kranten vol over hui salariskorting.
Zoo iets Is ook werkelijk heel droef,
hetgeen u en wij en ieder ander
Hienscti persoonlijk hebben onder
vonden Voor ons echter, individuen,
kan een openbare meenlng niet wor
den beroerd; voor de kaste der ambte
naren kan dat wel, omdat ze voor
werpen zijn van overheidszorg. Ei nu
zeggen we er geen woo'd meer van,
want ambtenaren hebben uiterst ge
voelige teenen en ontdekken vaak in
een onjuist gelezen woord een .hetze*.
Daarvan willen we zelfs niet worden
verdacht. Ambtenaren zijn zeer ver
dienstelijke medeburgers en hoe ook
Iemands oordeel over de op hen
toegepaste loonkorting moge zijn, we
zullen toch grif moeien toegeven, dat
hun verzet er tegen volkomen logisch
en raenscheljjk is Zoo logisch als de
godachtenga ig van de vele ongetrouwde
juff-rs, die per advertentie in de
avondbladen een man zoeken met
.rijks- of geroeentebetrekklng*.
Ambtenaren zijn er om de gemeen-
schap te dienen Alles goed en wel,
maar hij Is zelf óók een deel van die
gemeenschap en derhalve kunnen we
hem alweer niet kwalijk nemen, dat
hij begint met zich zelf te dienen,
mits htj daarop ook maar eens aan
de andere leden van het groote gezin
denkt. Vele ambtenaren, ja. we
nemen aan: de meesten doen zulks
Inderdaad, maar er zijn er toch even
eens, die .de rest" wat misdeelen.
Dat is een misverstand, waartegen
zeer terecht nu ook eens van ambie-
naremijde wordt opgekomen. Het is
de heer S. van Erk, hoofdbestuurder
van den Alg. Ned. Chr. Ambtenaars-
bond, die dat In de volgende bewoor
dingen deed per ingezonden stuk in
.De Telegraaf".
.Wij leven, dat weet ieder, in een
Crisistijd en hebben In Amsterdam
helaas tienduizenden werkloozeo,
waaronder eenige honderdtallen
kantoorbedienden, die door Crisis
commissie of Maatschappeiijken
1 Steun moeten worden gesteund.
Tnans worden in verband metex'ra
drukte aan het verktezingsbureau
der gemeentesecretarie als tijdelijke
krachten o.a. gehuwde vrouwen
in dienst genomen wier echtgenooien
in particulieren en O /erheidsdienst
behoorlijke inkomens hebben.
lg dit de weg die In dozen tijd be
wandeld moet worden
Het komt mij voor, dat het anders
kan en moet".
We denken er juist zoo over, als
de heer van Eik. Zeker, men moet
zu'ke dingen een bee je menschelijk
beoordeelen. Wie nu eenmaal een
plaatsje heeft gekregen bij het vuur,
ontving daarmee de beste kans om
zich te warmen. Ambtenaren leven zoo
in hun eigen omgrensd kringetje en
zijn het best van hun eigen nooden
op de hoogte. Ze zijn .gekort* op
hun salaris en heel het land heeft
daarover .ach en wee" geroepen. Wat
is derhalve natuurlijker, dan dat ze
het geleden verlies zien te dekken?
Slechts als ze ruimer om zich heen
willen zien en zich er van door
dringen, dat buiten hun kring, alleen
in ons land meer dan 300000 werkers
gereed staan om te arbeiden, zonder
dat ze er kans toe krijgen en dat die
honderdduizenden een veel erger lot
ten deel viel dan een salariskorting,
cit zouden ze gebaren, zooals dat
een beleefde en zich ziji positie be-
wus'e ambtenaar past, zeggend: gaat
u
T -cstanden, als in het ingezonden
stukje van den heer van E'k ge
scheist, komen vaak voor. Duizenden
werkioozen kennen een of ander geval
uit hun directe omgeving en zij ge
voelen zoo iets als een groot onrecht,
door de maatschappij tegenover hen
begaan. Het maakt ze morrend en
onverschillig, recalcitrant.
Tnans - ztjn het de verkiezingen,
welke voor de ambtenaren txtra-
voordeelen scheppen, twee ge
leden was het de volkstelling. Hon
derden ambtenaren hebben toen In
de avonduren extra arbeid tegen be.
taling verricht, otschoon er ook toen
reeds tienduizenden werkioozen waren.
Voorbeelden, dat man en vrouw elk
in een eigen functie in overheids
dienst arbeiden, zijn er nog vele.
M:t het .vergeven* van baantjes
gaat het vaak zeer willekeurfg. Een
mensch, die zich zei! goed geborgen
weet. treedt bij voorkomende gelegen
heid wei eens gaarne voor den kring
van z|jn kennissen als de goede
genius op en zoo helpt de ambtenaar
als hij daartoe gelegenheid heelt, wel
eens een of ander vriendje aan een
baan'je. In normalen tijd kan men
mlsscnlen nog vre« hebben met zulken
toestand, als het baantje maar niet
emresselijk geert E:rd behoeft te
word:n. Als (2e benoemde geschikt is
voor zQi functie, dan is het tenslotte
van weinig zaak, of hij dan wel een
'ander gekozen werd. Nj er echtei
honger ts naar arbeid en betrekkingen
is het een elsch van rechtvaardigheid,
dat benoemingen niet langer pei
kruiwagen tot stand komen, maar
naar recht en regel geschieden. Dat
die laalste voorwaarden niet uitsluitend
relden, leert ons een benoemlngs-
geval In Haarlem, door een deel onzer
>ers geopenbaard.
In die stad was een overheids
baantje te vergeven, waarnaar duizen
den werkioozen verlangend uitzagen.
_n Haarlem echter zetelt een voorzitter
van den Raad van Arbeid. En die had
een dienstbode. Ei die dienstbode
had een verlooide. En die verlooide
was werkloos en Du ticher. Als ver-
loofde van de dienstbode van den
voorzitter van den Raad van Arbeid
zou hij misschien geknipt zijn geweest
voor het baan je, maar zijn Dultsche
nationaliteit was een beletsel.
Wat nood 1
De voorzitter van den R v. A. wist
raad. De Duiische vrijer vroeg naturali
satie aan en'toen die door de Volks
vertegenwoordiging was verleend, lag
niets meer in den weg aan de be
noeming van den nu Nederlandschen
verloofde van de dienstbode van den
voorzitter van den Rtad van Arbeid.
We hebben een Rekenkamer om de
fi lancieele faites et gestes der over
neid te controleeren. Zou er ook niet
een orgaan zijn te scheppen, hetwelk
de omstandigheden uitpluist, onder
welke ambten worden vergeven en
werk wordt besteed
De Schoenmaker.
11.
Wq kunnen ons nog heel goed voor-
stellen, dat in verschillende plaatsen
van onze provincie in oude tijden
diverse uithangborden in hout en ijzer
bij den schoenmaker uithingen Miestal
met een schoen of laars erop getee
tcend of geschilderd. Ook zagen we
wel eens Doven een schoenmakerszaak
hangen etn houten bord, waarop aan
de eene zijde stond afgebeeld een
prachtige vergulde laars op zwarten
ondergrond, op de andere zijde drie
zilveren eisten of priemen op rooden
achtergrond.
in Frankrijk hielden sommige schoen
makers ervan zich bekend ie maken
op een heel origineele wijze. Te Bor
deaux vond men in de 17e eeuw bij
een schoenmaker op het uithangbord
een „Gelaarsde Wolt*. De man was
tevens dichter en uitvinder, maar in
du land ontleenden deze vaklui veelal
hunne emblemen aan het dierenrijk.
Bij de laaiste wereldtentoonstelling
nebben we nog te Parijs uithang
teekens gezien met een „Grijzen Wolt",
„Gelaarsde Vjs", „Lïcuw, die een
laars verslindt", „De Gelaarsde Kat".
In 'I laatst der J8: eeuw droeg in
de Fransche steden de schoenmaker
een zwart costuum, met op zijihoofa
een gepoederde pruik en verder een
zijden vest. Hij had (els weg van een
grilfijr. Kwam er een aanzienlijk per
soon als klant, dan nam hij dez (r)
zeil de maat. Was 't eene dame die
binnen kwam, dan zette hij zich bij
de schoone op z'n knltëi, zeggende:
„Gq hebt een moolen voet. Mevrouw
de Markiezin, maar waar 2iji toch deze
laatste schoenen gemaakt in uw voet
is iets bijzonders, iets gracieus. Ik ben
er daarom trotsch op uw voet aan te
kleeden. Ik heb de maat genomen en
zal er mijn specialen artist werk van
laten maken
In de middeleeuwen en ook nog
later waren de schoenmakersknechts
geheel en al afhankelijk van hun pa
troons Zij mochten, onder geen voor
wendsel hoegenaamd, den baas die
hen gehuu-d had, verlaten, vóórdat
hun tijd om was. op straffe van aan
den baas een som te betalen en een
half pond was verschuldigd te zijn aan
het g'lde, waarvan hun meester lid was.
Als zij daarna drie achtereenvolgende
dagen zonder nieuwe plaats bleven,
werden zij op last der politie uit het
corps gelicht en als vagebonden naar
een gevangenis gebracht. Nochtans
mochten zij dan geen werk aannemen
van wien ook Zt) die, als ze bij hun
baas vertrokken waren, bij een voor
naam particulier gingen werken, wer-
den dan ook van het verdere meester
schap door het gilde uitgesloten, of zij
moesten een doch er van den meester
of een meesters-weduwe tot vrouw
nemen. Volgens de statuten der gilden
waren de meesUr-«choenmakers. alvo
rens een nieuwen cillega in heiwerk
tenemen. verpllchtinformaties te nemen
bij zijn laatsten baas en te vernemen
welke oorzaken aanleiding hadden
gegeven tot verlaten van den dienst.
Deze gestrengheden dienden in
Frank'ijle slechts om een goed gilde
ie organlseeren. Werden de knech's
verhinderd met allen samen te ver
gaderen, dan vergaderden zij in het
geheim en vormden zelf een associatie,
waarvan ook zij alleen de reglementen
kenden welke hen onderling verbonden,
't zelfde van welk land zij kwamen
Zij hielden my iterleuze feestelijkheden,
onderwierpen z'ch aan ongehoord
strenge en Zeldzame proeven om te
voldoen, zij hielden er eigen receptie
gebruiken op na. alsmede eigen sym
bolen. Maar niemand onder alle buiten
staanders kon vermoeden wat zich in
deze clubs afspeelde. 'Z(j zwoeren bi)
het paradijs, bij den chrlsvaan om niets
te onthullen. Een bewaard stuk als
zoodanfg uit de 17e eeuw geeft van
dit genoot«chap de volgende verpllch
ring: „Eer aan Qod. Eerbiediging van
het goed des Meesters, Handhaving
der gilden.* Jammer maar dat deze
leden precies in tegengestelden zin
handelden, God niet eerden, alle
myuerien van ons gelooi bespotten
nun m'esters rul ïeerden, aan hun
winkels de bedienden ontnpmend. er
Verwijt Uzelf geen slapheid,
indien U zich juist op de be
slissende momenten van Uw
arbeid moe en mat gevoelt.
Voorkom die futlooze oogen-
blikken door het dagelijksche
gebruik van King-pepermunt.
op die manier zichzelf en anderen op
straat hielpen.
Wij zouden hier zelfs een uitgebreid
verhaal kunnen opdisschen van alle
ongemanierdheden, grotheden, relt-
gieusen spot, ketterij enz, welkezi) In
hun fataal program schreven, maar
daarvoor zouden we te veel ruimte
noodlg hebben.
Deze euveldaden werden langen tijd
gehandhaafd door hen zonder dat daar
iemand tegenin duHde te gaan. Men
wist niet hoe men 'i had. Hoe kon of
moest men een vereeniging aanvallen,
die zich hulde in den mantel van den
godsdienst en wier praktijken allen
•chljn van piëteit hadden. De kerke-
l(|ke rechters walgden van 't schan
daal, de burgerlijke wisten van 't fijne
van de zaak niets af of veinsden het
niet te weten, teneinde geen maat
regelen behoeven te nemen welke
buitengewone krach'en behoefden. En
het complot werd hoe langer hoe
grooter.
Later hebben zich In Noordelijk
F,ankrijk de hoogste kerkelijke autori
teiten met het geval bemoeid en werd
het slot, dat deze ontrouwe en valsche
collega's voorgoed van alle rechten
onder de christelijke gilden werden
uitgesloten. Dit alles gebeurde er in
de helft der 17e eeuw.
Tot zoover een bladzijde geschiedenis
uit het schoenmakers-ambt in oude
tijden In Frankrijk.
Laten we er thans toe overgaan Ie
zeggen dat veelal S'. CHspInus in de
christelijke landen de patroon Is der
schoenmakers Zijn naam komt In de
gesprekken van het ambacht heel vaak
voor. Noemt men b v. in F ar krtjkalle
«choenmakerswerktuig In ééi woord
St. Crlspljn, evenals al het hebben en
houden van een behoeHg mensch, zoo
was In de 18: eeuw Crispiji de held
vat menie» N d-rland-rh t>ifl«pe1. 'er-
CESARS OPDRACHT.
Zonder schriftelijke toestemming is eenige overname uit deze rubriek verboden.
ONZE EIGEN VERSJE3.
Ook de Kaatsheuvelsche vriendjes
en vriendinnetjes kunnen aardige ge-
dichtjes in elkaar zetten. Dat blijkt
tenminste wel uit de vele Inzendingen
van dien kant. We laten deze week
een der vertegenwoordigers van deze
plaats aan het woord, n.l. P et je
Konlng«, wonende Rechtvaart 29, te
Kaatsheuvel.
MOEDER EN KIND.
Moeder zit In haar kamertje,
Bij 't wiegske van haar eenigst kind,
Zij zingt en zij speelt er een tijdje,
Voor 't kind dat zij zoo leeder bemint.
Moeder zit er toch o zoo eenzaam,
Zt| weent stil en o zoo zacht.
Zij begrijpt niet waartegen haar kindje
Toch telkens zoo vriendelijk laent.
Moeder grijpt uit de wieg het wich'je.
Ei tnudt het naar bulten gericht.
Ze lacht en ze schreit van b'ij Ischap,
Het lachte, het lachte tegen 't licht.
PiETJE KONINGS. Kaatsheuvel.
EEN EIGENWIJS VOGELTJE.
En droevig hoorde vinkeman
Zijn klagend wij'je aan
Met wi$ hij ttfftl nu nlnjmerweer
Naar boftcb terug zog gaas,
Hij keek haar aan, vol medeüj
Maar wat hij ook verzon
E:n middel vo d hij niet. waarmee
Hij 't vrouwtje helpen kon.
E« kan, dacht hij, elk oogenblik
Een booze jongen komen
Voor goed wordt dan mijn arme vrouw,
Mijn wijfje meegenomen.
Net alt zijn vrouw'je fn de kooi
Zat hl] van angst te beven.
En beide dach enWaren wq
Maar in 't bosch gebleven.
Zoo zaten lang zq bq elkaar
Die vinkeman en vrouw;
En telkens leek het, of hq nog
Iets tot baar zeggen wou
Maar ach, geen enkel woord van troost,
Kwam hem in de gedach'en.
Het eenige, wat hq kon doen,
Was, stil maar biqven wachten.
Opeens vernam hq licht gerucht;
Hq had zich niet bedrogen.
Wat was 'i? Een troepje rausschen
slechts
DSe kwamen aangevlogen.
Ook vinkevrouw je zag 't, en sprak
„Man, zou je 'l durven wagen
Eens naar die musschen toe te gaan
Om hulp voor mq te vragen?'
1 QLqöIJ wrjQlgd).
(Vervolg.)
Hij verhief zich in zijn volle breedte,
lengie kon inea niet zeggen en sloop
weg. tusschen de boomen door.
Zoo kwam hij aan een aarden wal,
die in een rechte lijn door het bosch
liep. Gedeeltelijk was die verhooging
met mos en gras bedekt, doch op an
dere plaatsen lagen de baksieenen en
keien, waarüit ze besiond geheel bloot.
„Hier is het," laebte Max, „Wacht
maar, mijn zoon Longinus, tiu zullen
we je wel gauw hebben 1*
Als een Roodhuid op 't oorlogspad
zoo sloop Max in gebogen houding
met de uiterste omzichtigheid voort.
Een half uur liep hij, drie kwartier,
een uur, hij begon al ongeduldig te wor-
den, toen hij een geluid hoorde, alsof
iemand met een spa steenen opschep
te hij spitste de ooren.
Daar hebben we hem," fluisterde
hij, en kroop op handen en voeten
door 't kreupelhout. De wal, hier
heetemaal ontgraven, kwam uit op een
vierkant metselwerk en zette zich aan
de andere zijde daarvan voort.
„Aha.* fluisterde Max, .nog een
kasteel 1 Een kostje voor den langen I'
Longinus zat op den grond, zoo in
elkaar gehurkt, dat men haast niet
begreep, hoe dat met zijn lange beenen I
mogelijk wa9. 't Leek wel, of hij de
gave bad ze in elkaar te kunnen
schuiven.
Longinu» had juist de spade ter zijde
gelegd en woelde nu met zijn handen
in het gemaakte gat rond.
Haastig verdwenen zijn lange, smalle
handen en brachten iet9 te voorschijn
dat hij vlak voor zijn bijziende oogen
hield Zijn lang en smal gezicht werd
nog langer en smaller, hij schudde
h^t hoofd en wierp het ding weg.
Daarna stond hij op/verontrustend
lang en dun, greep de spade en be
gon weer te graven. En dan hurkte
hij weer neer en begon weer te graai
en, te bekijken en weg te gooien Zoo
ging t spelletje zijn gang, aldoor meer
gehaast en zenuwachtiger.
Max Mailer had sick ia eea koschje
neergevleid en keek met een spottend
lachje naar zijn vriend, die zich zoo
druk maakte. Bijna had hij hem aan
gesproken, maar hij bedacht zich nog
bijtijds. Na een kwartierije kroop hij
weg en zocht een heel eind verder
een plekje in het zachte mos. Daar
wachtte hij heel geduldig en keek
vei genoegd voor zich uit. Hij moest
stellig over iets vroolijks denken, want
een paar keer lachte hij hardop en
wreef zich in de handen
„Wacht maar langeI Longinus Ro-
manorum I
Langs tlezpn kant moest Oito terug
komen, dat was zeker, hij kende geen
anderen weg door het bosch.
Eens was een bejaarde, maar nog
heel flinke tante van Longinus bij zijn
ouders komen logeeren.
Vader had het te druk om haar de
mooie omstreken te laten zien en
moeder was niet goed ter been en
zoo werd het de taak van Oito om
met tante te gaan wandelen. In't begin
bracht hij het er prachtig af. Ze waag.
den zich steeds verder van huis Oito
had allerlei wonderen van het ontgra
ven kasteel verteld. Volgens zijn voor.
stelling was het een lustoord. Daar
moest -tante heen. En ze kwamen er
ook - maar .hoe 1
„Alfred." zei ze 's avonds tot den
vader van Longinus, „Alfred, wat
hebben jelui hier afschuwelijke bosch
paden L)e straatwegen gaan wel, maar
de paden door 't bosch 1 Met moeite
kan ik me er voortslepen Aan déze
wandeling zal tk nog lang blijven
denken 1*
Vader keek verwonderd. „Onze
wegen zijn anders overal beroemd
had hij willen zeggen, maar daar rees
eensklaps een vermoeden bij hem op
.Oito, langs welken weg ben je
eigenlijk naar het kasteel gegaan?4
„Den naasten, vadei 1"
„En dat is
„Over den wal* Otto sott :rde. H ij
dacht nu eensklaps aan ai d onmo
gelijkheden, die hij tante l. ad wijsge
maakt.
üver de rest tullen we maar zwtj
Igen Oito moest er achter nog bce
wat over hoort».
De berekening van Max Muller
kwam prachtig uit. Een uur later stapte
Longinus langs den hobbeligen wal.
„Zoo, Longinus l*
„Jij hier, Max
Met een reuzenstap wa9 Otto naast
hem en strekte zich lang uit neer in
't mos. „Oef, is ine dat een hitte 1"
Van ochtend tien graden, nu zal 't
zoowat twaalf zijn,* bevestigde Max
spottend, „voor 't eind van October
niet kwaad." Oito merkte de ironie
heelemaal niet cp. Hij veegde zich
het zweet van 't voorhoofd met een
Joek, die er nu niet zoo heel frisch
uitzag. Zijn oogen schitterden.
Zeg eens Max. wat denk je, dat dit
is?' Hij stak met zijn 'oeenige vui9t
zijn vriend iets toe, dat deze voor
zichtig tusschen zijn vingertoppen
aannam
„Dat? Een oude pijpensteel 1"
„Zeker Verachtelijk trok hij de
schouders op en stopte het voorwerp
zorgvuldig rn zijn diepen zak. Hij
fljol daarbij tusschen zijn tanden. Ge
heel zijn wezen en houding dtukten
geringschatting uit.
„Nu, wat is 't dan
Max was te goedig otn 't zoo te
laten bfloopen.
„Een lamp van gebakken steen is
't. een deel van een kleine hanglamp
en een spijker heb ik ook gevonden,
een reusachtige spijker, die bewijst,
dat het kasteel een houten dak heeft.
En Max, 't kasteel, dat ik ontdekt
heb, zal nog heel wat opbrengen. Let
eens op, wat ik daar nog voor den
dag baal 't Zal me niet verwonderen
als ik allerlei moois ain het museum
zal kunnen schenken. Zal ik mijn naam
daarbij noemen, wat denk je.? k
Geloof dat het beter staat, en men is
dan al een beetje bekend, al9 later—
„Heb- je je Laiijn al al? Max on
derbrak den woordenvloed van zijn
vriend, die, als hij eenmaal begonnen
was, moeilijk heleind kon vinden.
De Lange viel uit den zevenden he
mel Het was ook onaangenaam, als
je in den geest al het doel zag en dan
zoo ruw herinnerd werd aan het
doornige pad, dat nog moest worden
afgelegd om er te komeo.