te*1 dCeKSt-a»wjnd. „Zooveel krijgt hij niet! Hij moet de boom goedkoop geven, want anders raakt hij hem nu toch niet meer kwijt Ik zal wel handelen met hem!" „Goed", weerde Martha zijn on-chris- telijke ijver af. „En waar moet de hoorn komen staan?" „In de kamer, maar we moeten stil zijn, omdat moeder daarachter slaapt" Hij leidde haar op de teenen in een kamer, die er blijkbaar vroeger netjes uitgezien had; er stond een glazen kast en achter de tafel een goedkoope sofa; maar het was er niet verwarmd en er hing een onfrissehe lucht. Terwijl Karl den boom ging koopen, stookte zij het houtvuur aan. Toen zij de lucifer aanstreek, moest zij toch even aan het kerkhof denken, maar zij zette de gedachte spoedig van zich af en ging de beide kleine meisjes in de keuken het Kerstverhaal vertellen. Het boompje dat Karl meebracht, was niet voor niets onverkocht geble ven, het zag er op de witte handdoe ken en op den gebronsden voet maar schamel uit. Maar Martha vond de dunne takjes juist mooi, des te meer kon er aan hangen. Samen sierden zij het boompje op met kaarsen, appelen en koeken. Mar tha ging uit om nog te koopen, wat er zoóal ontbrak. Zij kocht poppen voor de meisjes en een mondharmonica voor den jongen, terwijl zij zich voor stelde, hoe mooi hij daarop de kinde ren zou kunnen voorspelen. Toen ze met allerlei doozen beladen terugkwam, was zij inderdaad 't Kerst kind. Vlug werd alles netjes onder hel boompje geplaatst. Alleen de mond harmonica hield zij nog achter, om daarmede straks den jongen te ver rassen. De kaarsen aansteken wilde Karl niet doen, dat moest het Kerst kind immers zelf doen! Hij ging naai de keuken en zou met de kinderen in de kamer komen als Martha helde. „Nu zijn het er nog drie", wilde zij schertsen, toen zij hel lucifersdoosje nam. En toen zij de kaarsen aanstak, moest zij weer denken aan de twee kaarsen op het kerkhof, die nu wel uitgebrand zouden zijnSinds den dag dat zij het bericht uit Vlaan deren gehad had, had Martha niet meer zoo innig geweend als nu, nu zij zag hoe dicht geluk en leed in de men- schenziel hij elkaar staan. Dankbaar liet zij het klokje hel en fijn klinken Karl kwam met de kleintjes binnen en zij keken stralend in het licht van de kaarsen. Graag zou Martha hen nog eens hebben laten zingen, maar om wille van de zieke moeder moest het wel een stille Kerstmis zijn. Terwijl de meisjes niet zonder kre ten van geluk hun poppen in de armen namen en Karl niet kon nalaten zijn lippen eens aan zijn mondharmonica te zetten, kwam schoenmaker Quer- holz zeer verwonderd de kamer bin nen. Hij had wel in de herberg geze ten, maar toch had hij den Kerstavond niet heelemaal vergeten; voor de klei ne Johanna bracht hij een ratelaar mee, voor de vijfjarige Emilie 'n hal- Ion en voor Karl een bromtol. Heel goedkoope prulletjes waren het, en hij had er ook heelemaal niet aan gedacht dat de kinderen ondertussehen al wat ouder geworden waren. De kinderen liepen jubelend naar hun vader om hun mooie geschenken te toonen, maar met dat al werd het lawaai zoo groot, dat achter de dein de zuigeling al begon te huilen, zooals zuigelingen gewoon zijn, als zij uil hun slaap gewekt worden. De schoenmaker opende de deur, en nu moesten alle kinderen hun geschen ken aan moeder laten zien. Karl kon zich zelfs niet weerhouden haar een stukje op zijn harmonica voor te spe len. Temidden van het vroolijk spek takel dacht Martha er aan, dat zij eigenlijk al lang thuis had moeten zijn. Zij had nu een mooie gelegenheid om ongemerkt heen te gaan. Toen ze naar buiten sloop, kwant de hittere gedach te in haar op, dat zij in den ijver 0111 moeder alles te laten zien, eigenlijk door allen vergeten was. In het huis van haar broer was zij slechts '11 aan hangsel, hier een indringster! Zij voelde zich als een vluchtende dief, die het geluk van anderen had willen stelen. „Er zijn altijd nog drie lucifers over" dacht Martha op Kerstmorgen, toen zij het doosje weer in haar tasch vond, „die moet ik Karl vandaag nog terug brengen". Het was niet alleen haar mensche- lijke plicht, die haar drong weer naar het schoenmakersgezin terug te gaan; het voorgevallene had haar zoo getrof fen alsof er een ruk was gegeven aan de draden van een marionettenspel. Toen ze den vorigen avond uit den sterrennacht in het huis van haar broer gekomen was, had ze zwijgend het verwijt aanhoord, dat door haar schuld de kaarsen een half uur te laat waren aangestoken. Kerstmis is er voor de armoedigen; wat kan een geschenk zijn voor iemand, die alles hebben kan? En nood leert niet alleen bidden, maar ook vroolijk zijn. Zoo had Martha moeten denken, en nu, nu de morgen als een dikke nevel achter de ruiten stond, alsof deze van melkglas waren, 1111 dacht zij; „Alle draden zijn verbroken, maar het leven heeft me beroerd". Inplaats van naar de kerk ging zij alweer naar het schoenmakershuis, waar ze Karl in het voorhuis vond, alsof hij op haar gewacht had. „Ik geloof dat moeder dood gaat", zei hij, toen ze hem vroeg, waarom hij weer gehuild had. En de schoenmaker bevestigde, dat de vrouw in het geheel niet goed was. Zij zelf zag, toen zij in de kamer ging, dat de vrouw koorts had. Ze sprak nog een paar zachte woorden tot de moeder, trok den schoenmaker toen naar huiten en vroeg hem papier en potlood. Zij schreef een briefje en stuurde de man daar onmiddellijk mee naar den dokter. Toen hij buiten was ging Martha de keuken in, waar de meisjes hun poppen lieten dansen op de muziek, die Karl met zijn mondharmonica heel zacht probeerde te maken. Ze kon de kleine man, die als een volwassene sprak, slechts over het hoofd strijken, zoo was zij getroffen door zijn vertrouwen. „Als de dokter komt zal hij warm water noodig heb ben om zich de handen te wassehen", zei ze en ging naar den haard. „Het zijn er nog drie", trachtte zij te schertsen, toen ze het lucifersdoosje weer nam. Maar toen ze hel hout wil de aansteken, schrapte zij de lucifer zoo onhandig aan, dat het zwakke vlammetje uitging. „Als de andere aangaat, blijft er nog één over", zei Karl, „dus U moet nog één keer komen!" De dokter kwam spoedig, zonder Maxim, die het schijnbaar met de kerk even nauw nam als met de her berg. „Bedenkelijk", zei de dokter zacht en hij trachtte de wenkbrauwen te fronsen. Het kind moest onmiddellijk weg. Hij zou zuster Agatha sturen, maar die zou niet kunnen blijven, (laai de beide andere verpleegsters met ver lof waren. Het zou daarom zeer goed zijn, als juffrouw Martha zoo lang wilde blijven helpen, de dokter zou haar broer wel even telefoneeren. De dokter zei dit alles in de keu ken, terwijl hij zijn handen waschte, en hij lette niet op de kinderen. Maar Karl blies van vreugde op zijn harmo nica zoo hard, dat hij er zelf van schrok. „Dat is fijn", zei hij. Op deze wijze kwam Martha op den eersten Kerstdag als helpster in het huis van den schoenmaker. Blijkbaar was haar hulp echter niet zoo nood zakelijk als ze zelf gedacht had. Zelfs wilde Karl zelf voor het eten zorgen. Toen 's avonds de dokter met een zie kenwagen kwam 0111 de vrouw naar het ziekenhuis te brengen, kon zij dan ook weer vertrekken. Zij liet zich de schoenen geven, die zij gisteren ver geten had en verliet het huis, naai zij dacht voorgoed. Maar toen ze onderweg de schoenen onder haar arm nam en heide handen in haar mantelzakken wilde steken, vond zij het doosje met de ééne luci fer, dat de jongen haar heimelijk mee gegeven had. Die ééne keer, waarom de 10-jarige knaap zoo innig vroeg, kwam reeds den volgenden dag, want de dokter telefoneerde dat hij den toestand van de schoenmakersvrouw hopeloos vond. „Ik zal nu in het gezin nog meer dan eens noodig zijn", dacht Martha, en deze keer had zij geen voorwend sel noodig 0111 weer naar haar bescher melingen terug te keeren. Zij vond de kinderen weer alleen, want Maxim was uitgegaan 0111 troost te zoeken. Dezen middag moest Martha met haar eigen kookkunst ingrijpen, 0111 te zorgen dat er wat te eten was. Sindsdien ging Martha eiken dag '11 uurtje naar hel schoenmakersgezin, en zij was het ook, die op verzoek van den dokter het overlijdensbericht moest brengen. De kerstboom stond nog in de kamer, waar zij met doozen heia den als het Kerstkind was binnenge komen; nu had zij niets hij zich dan het bericht, en Maxim las de tijding al op haar gezicht, nog vóór zij een woord gezegd had. Hij schudde het borstelige hoofd als ware hem kwaad aangedaan en de verbitterde toon waarop hij de hinderen in de keuken riep 0111 hen in te lichten, verzoende Martha bijna met zijn ongevoeligheid. De meisjes keken hun broer aan, ils deze een somber-trots gezicht trok, deden zij hetzelfde; tot de schoenma ker de huilerij zelf begon en alle drie hem navolgden. Martha dacht in deze dagen veel 11a over haar ervaringen in het gezin. In het huis van haar broer had zij een stofvrij verblijf, met hoeken en platen gehad. Zij had daar ook wel eens in de huishouding meegewerkt, maar slechts daar, waar het grove werk al gebeurd was. Voor al die dingen was in het huis van den schoenmaker geen plaats. Het was er weliswaar niet vuil, daarvoor had de gestorven vrouw blijkbaar te vlijtige handen gehad, maar het zag er toch armoedig en ver waarloosd uit. E11 de huislucht kon er dikwijls zoo onverdraaglijk zijn, dat zij de vensters moest open zetten, die zij dan toch weer aanstonds moest dicht doen, 0111 wille van de dure warmte, want ook voor kolen was er niet voldoende geld. Het was ook niet zoo gemakkelijk voor haar, 0111 zich het eten te laten smaken, dat gekookt werd in deze keuken, waar het naar groene zeep rook, daar ze tegelijk als waschruiinte voor alles en allen moest dienen. Maar ondanks dat voelde Martha, dal zij een levensroeping gevolgd had en ze kon niet meer in haar leeg be staan, waar ze de uren met nietsdoen moest doorbrengen, terugkeeren. Zoo ging zij eiken morgen vol twij fel haar taak doen en kwam zij eiken avond met nog meer twijfel daarvan terug, totdat de begrafenis der schoen makersvrouw eindelijk haar het dap pere besluit deed nemen. Toen ze op Nieuwjaarsmorgen ach ter de kist de bekende kerkhoflaan op kwam, hield zij de beide meisjes hij de handen, terwijl Maxim den jongen aan de hand had, alsof hij door de 10-jarige geleid werd. Zij kon geen smart hebben over een vrouw, die ze nauwelijks gekend had; ze voelde de koude vingertjes der meisjes slechts met medelijden: maar de gestalte van den jongen boezemde haar reeds liefde in. Om den schoenmaker was het zeker niet dat ze hier aan den grafkuil stond, die zou zijn harde leven wel ten einde drinken. En de heide meisjes waren haar zoo vreemd als duizend andere kinderen, die zij ook niet hielp. Slechts van den knaap, die daar zoo dapper op de aardkluiten stond, die straks op de kist van zijn moeder zouden wor den gegooid, ging een roep tot haar uit. Het was of hij, die in Vlaanderen lag, geroepen had. Nadat de kist was neergelaten en de pastoor een troostwoord had gespro ken, nam zij de kinderen hij de hand en ging naar den gedenksteen. Daar voor stond nog een halve kaars, die de wind op Kerstavond had uitgebla zen. Met een zegevierend lachje nam zij uit haar mantelzak het lucifers doosje. „Eén is er nog in", zei ze en keek Karl aan. „We zullen zien of de wind-nog zoo hoos is". Het vlammetje was krachtig genoeg 0111 de kaars aan te steken, die daar nu klagelijk geel tegen de witte sneeuw stond te branden. „Als hij nog leefde", zei Martha lot haar beschermelingen, en in haar woorden klonk een voornameren troost als in die van den pastoor, „als hij nog leefde, zou ik een moeder geweest zijn, zoo God het gewild had. Nu ben ik een oud meisje, maar hij wil dat ik jullie moeder ben. En ik wil zijn wil ver vullen". Toen zij gezegd had, dat ze niet de vrouw, maar de huishoudster van schoenmaker Querholz wilde worden, begonnen ze alle vier even te huilen. Martha gaf alle kinderen een kus en droeg de kleine Johanna op haar arm en Karl en Emilie liepen links en rechts van haar. Zoo kwamen ze uit het rijk der dooden in het rijk der levenden en Martha wist nu wat ze daar te doen had. „Men heeft mij altijd geleerd, dat het christendom een plicht is, en de liefde haar hoogste gebod", trachtte Martha eens den dokter een verklaring te ge ven. „Ik heb echter ondervonden, dat liefde geen gebod is, maar geluk en genade en daarom de blijde boodschap is. Ik zie geen offer dat van mij ge vraagd wordt, maar een gunst, die ik dankbaar aanvaard. Ik heb het leven klagend verzuimd, tot ik heb erkend, dat wenschen slechts voor kinderen zijn. Liefde kan geven en nemen; aan het nemen zijn grenzen, aan het geven echter niet. Allen, die ongelukkig zijn in het nemen, zouden zich gelukkig kunnen maken door te geven". Dat was echter al in den tijd, dat zij niet meer de huishoudster van den schoenmaker, maar zelf schoenmaak ster was. AVant toen Maxim 's zomers na een zware drinkpartij het been brak en twee maanden het bed moest hou den, leerde zij zelf het schoenmakers vak, opdat de zaak niet zou verloopen. Zolen snijden en kloppen, met den pek draad naaien en gummihakken plak ken, dat alles leerde ze van Maxim. En Karl hielp haar zoowel in de huishouding als in de werkplaats. Maar slechts Karl en zij weten dat in de schuiflade hun talisman verscho len ligt: een leeg lucifersdoosje, dat ze zorgvuldig bewaren. Het was een echtpaar, zooals er pre cies 12 in een dozijn gaan, geen meer en geen minder. Voor het gemak zul len wij hen meneer en mevrouw Phi- Iipse noemen; het had ook Jansen kun nen zijn, maar aangezien een hoofd persoon, die Jansen heet, meestal een funeste uitwerking heeft op de belang stelling van den lezer, blijft het Phi- iipse. Dit echtpaar dan bezat drie schoolgaande kinderen heneden de 12 jaar, en het huwelijk vertoonde hiel en daar de in dat stadium gebruike lijke slijtage. Hun verloving was, geholpen door vóór-crisis-lijke omstandigheden, blij en onbezorgd geweest. Eéns had de jon ge Philipse zich hij het Sint Nicolaas- pakjes-maken een stevigen jaap in ;'n duim gegeven, waardoor hij dusdanig van streek was geraakt, dat hij zich op den divan had neergevlijd en (laai de rest van den middag was gebleven, zoodat Else ten slotte, tot hel uiter ste geprikkeld, hem lang en hard had uitgelachen; en eens was zij, inplaats van eenig typewerk voor hem af te maken, waar haast hij was, naar de bioscoop gegaan, zonder iemand te waarschuwen, waarmee zij haar ver loofde in ongelegenheid had gebracht. Maar behalve zulke kleine incidenten was het een gelukkige tijd geweest evenals de eerste huwelijksjaren, tij dens welke alleen was gebleven, dat hij hij de eerste nies van een opkomen de verkoudheid oogenblikkelijk in bed kroop met de gebruikelijke heele krui ken, dito kwast, kwade bui en aspirine, terwijl zij geneigd was 0111 de attracties van den huiselijken haard achter te stellen bij de geneugten van winkelen, tea's en kleine ééndaagsche trips naar vriendinnen of familie buiten de stad. Tijdens de allerprilste jeugd van hun kroost was het echter hij kleine erger nissen gebleven, zonder ooit tot een bepaalde uitbarsting te komen. Maar nu waren de kinderen op een leeftijd, waarop zij niet meer van uur tot uur moeders zorgende aandacht eischten; en mevrouw Philipse ont dekte, dat zij 1111 nog jong was, maar dit over tien jaar niet meer zou zijn, zoodat het zaak was 0111 van hel leven te nemen wat zij krijgen kon; en haar echtgenoot kwam tot een dergelijke ontdekking betreffende zijn leeftijd, en meende daarom, dat het de hoogste tijd werd 0111 zich te beschutten tegen eventueele ouderdomskwalen; hij zet te dus zijn hoed op als hij in de gang kwam, wilde niet op reis uit angst voor tocht, en verlangde dat. er eiken dag aparte potjes voor hem gekookt wer den ten einde zijn vermeend zwakke lichaam te behoeden voor een al te vroegtijdig einde. Kortom, mevrouw Philipse had zich ontpopt tot een ietwat uithuizige, zor- gelooze vrouw; en haar man vertoon de een tamelijk vergevorderd stadium van een eigenschap, die in de wande ling wordt aangeduid met de woorden hypochonder of etepeteterig. En hun huwelijk sleepte zich voort. N11 was het Kerstavond. Buiten had het gesneeuwd, en de helder geworden lucht beloofde voor de kinderen va- cantie-ijspret, voor den heer Philipse een lange periode van koude voeten. Het tweetal ging op bezoek bij goede kennissen, de De Roov's, een goedhar tig, kinderloos stel, die een uitgebrei de bridge-partij gaven in hun villa, 'n eindje buiten de stad. Zij hadden hun wagen gestuurd om Elise en haar man af te halen, en zoo reed op dien Kerst avond de auto over een vrij stillen landweg in de richting van de villa en kreeg opeens panne. De chauffeur staptp uit, gluurde onder de kap, mor relde wat aan den motor en kwam ten slotte beleefd aan zijn passagiers me- dedeelen, dat het wel even duren zou vóór het euvel verholpen was. „O, het is niet erg", zei Elise, „wij wandelen wel wat heen en weer". Metéén was zij al uitgestapt en trok haar man mee, die zich kouwelijk en tegenstribbelend toch liet overhalen. Zwijgend liepen zij den weg op. De sneeuw knisterde onder hun voeten. De sterren stonden stil en vroolijk aan de blauw-zwarte lucht te schijnen. Onwillekeurig nam Elise zijn arm, zoodat zij een kleine, bewegende zwarte vlek werden midden in al het wit. „Wat prachtig hè?" zei ze zacht. „Ja", bromde hij, óók onder den in druk. Wat verderop stond een huis, waar van alle gordijnen opengeschoven wa ren; uit elk raam scheen een licht bundel naar buiten. En hoewel de Phi- lipse's nette wei-opgevoede lieden wa ren, en dus nooit inkeken hij hunnen medeinensch, scheen hun op dezen Kerstavond plotseling hun goede op voeding van ondergeschikt belang; ten minste zij stelden zich verdekt op, zorg diagend 0111 huiten het lichtschijnsel te vallen, en keken naar binnen. In de kamer stond een groote Kerst boom, vol witte kaarsen en alleen ver sierd met zilveren slingers en engelen haar. Daarbij zaten, elk in een ouder- wetschen leunstoel, twee heel oude menschen; de vrouw scheen zachtjes voor zich heen te zingen en de man, met zijn hoofd een beetje scheef, be- vvóog zijn opgeheven wijsvinger op de maat van het kindergezang, dat dooi de radio in de kamer klonk: „In de menschen een welbehagen!" en dal de twee luisteraars daarbuiten duidelijk konden verstaan. En toen gebeurde het, voor hel eerst sinds jaren, dat hun gedachten weer eens denzelfden weg gingen; want ieder van hen werd herinnerd aan zijn ouders, en aan het Kerstfeest, dat zij vroeger als kinderen vierden. Elise dacht aan haar moeder, het middelpunt van het huis, die altijd in haar hoekje zat als haar kinderen van school kwamen; die naar elk verhaal met gelijke belangstelling luisterde, en elk feest tot een écht feest wist te ma ken, doordat geen enkele kleinigheid verzuimd werd die kon bijdragen tot de gezelligheid. Daarop dacht zij ook even aan zichzelf En Philipse zag weer zijn vader voor zich, die eiken Zondag uren met zijn jongens door de duinen sjouwde, en van planten en vogels alles afwist. De man was op zijn manier een held ge weest, vermoeienis of pijn bestond niet voor hem, en zijn zoon herinner de zich nog duidelijk hoe hij op één van hun strooptochten, bij een poging om een zeldzame waterplant te be machtigen, zijn enkel hevig bezeerd had, maar hun niets had laten merken, en naar huis gestrompeld was, waar hij weken in bed had moeten liggen. Bij het terugdenken aan zijns vaders energieke pogingen om op te staan, die telkens schipbreuk leden, was 't waar achtig of een soort schaamte Philipse junior bekroop. Zoo geviel het, dat in dien kouden winternacht, voor het landhuis met de twee vreemde oude menschen en den stralenden kerstboom, de beide helften van hel echtpaar Philipse onbekende gedachten in zich voelden oprijzen, die betrekking hadden op de wijze waarop zij den laatsten tijd hun huwelijk wa ren gaan opvatten, namelijk als de cenige gelegenheid ter wereld 0111 pre cies zóó te doen en te zijn als zijzelf verkozen, ongeacht het gemak of het genoegen van de andere partij. „Weet je, wat ik gedacht had?" vroeg mevrouw Elise, toen ze weer in den thans gerepareerden wagen zaten; „ik zeg morgen dat diner hij de Gastra's af, ik telefoneer straks bij De Rooy, dat ze nog wat kaarsen hij ons bezor gen en we eten gezellig met de jon gens thuis". Haar man hoestte nadrukkelijk en zei „Als ik niet te verkouden ben, ga ik morgen met Bert en Liesje een flinken tippel maken door de sneeuw". Na deze opgenschijnlijk doodgewone woorden vielen de heer en mevrouw Phüipse elkander niet in de armen, noch schouwden zij elkaar plotseling diep in de oogen, want ze waren bui tengewoon welopgevoed en hadden dus geleerd hun gevoelens niet openlijk te toonen, en bovendien stopte op dat oogenblik de auto voor het huis van hun vrienden. Maar den volgenden avond 0111 10 uur, toen de twee oudste kinderen, prettig moe, de trap opklommen 0111 naar bed te gaan, zei Liesje tegen Bert: „Leuk was 't, hè?" „Nou!", zei Bert, „veel leuker dan het vorig jaar die reuzenpartij bij tan te Gerda". En heneden hij den gedoofden Kerst boom, zaten hun ouders, die elkaar nu wèl diep in de oogen durfden te kijken.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1934 | | pagina 6