echo van het zuiden f til m ■nn TWEEDE BLAD- GESCHIEDENIS DER HERVORMDE KERK TE BESOIJEN. :l: EEN FLINKE JONGEN. echo'S. i 1 ET 21. Zaterdag 16 Mrt. '35. 58e Jrg. Venizelos. I tfet is op den Balkan weer eens ot een kleine uitbarsting gekomen. Mie gelukkiger is atgeioopen ais men 'gnfaokelijk had kunnen denken. is in de2e periodieke Gneksche vuiuiie voor onze begrippen veel .goeimzinmgs, voo al de fi^ujr van n jueU leider, den 7ü-jarigcn ouü-ministcr- \M Iprcsidcnt Venizelos, staat ons weimg wl \uidelijk voor den geest. Op zichzeii a ;;jj, voor ons, nuchtere Hollanders, ,1 een tamelijk onOegiijpelijk geval, 1111:11 nü& °P zu"t ccu ,cc',,jP ecn tlWOcrerstu*1 e 1 ,n,li:anl revoluiionnair J yia zijn. Welgeteld was dit Venizelos' "[lemende revoiuue. Het opslaan zii ilN^ujkoaar in zijn bloed zoo lezen wr j i„ een rake lypeering. Ook nu hij ouder geworucn is, kan hij het niei ldon(|a,cn. Het kan gewoon het denkbeeld t zap'*1 verdragen, om niet aan 't bewind le zijn. Uat een ander de lakens uitdeelt, beschouwt hij als een hem ïrlijlipersoonlijk aangedaan onrecht. H ij alleen weet hei. Hei heerschen is bij hem een harisiocht. Om dien le 1 bevredigen, schrikt hij voor geen UODmiddeien terug. Venizelos is een man van groote capaciteiten Verontwaardi- irVergi"ê mag niet belenen dat te erkennen steekt öoven de anderen uit. Zijn eerzucht is zijn vaderland te leiden n^Zijn eerzucht is echier helaas grooter ®dan zijn vaderlandsliefde. Want voor die eerzucht offert hij zelfs zijn "■^vaderland op. Zijn .ik" overtreft hem alles. En hij vormt een afschrik wekkend voorbeeld van waartoe de zelizucht een beschaafd mensch kan brengen. Want zelfs als zijn revolutie TJTKÜnmaal mocht gelukt zijn. zijn prestige aU internationaal staatsman is hij ■"kwijt. Tot heden was hij een Euro peesche figuur. Dat is nu onhersiel- baar voorbij. Men zal hem nooit vergeven, dat hij valsch spel gespeeld heeft. Er zijn gelukkig nog dingen, die men zelfs in het polnieke spel niet ongestraft mag doen. Hei zijn gevaarlijke staatslieden, keuzdie hun eigen eerzucht boven 't belang i „van hun land stellen. Venizelos heelt Griekenland on- tegenzeggelijk zeer groote diensten 1X0' bewezen en had hij bij al zijn pogen DUB! L. een betere intentie gehad, dan zou hij nu ongetwijfeld een nationale figuur zijn geweest. Maar zijn grcnzelooze eerzucht bracht hem ten val, gat hem nog op zijn levensavond den harden slag als een volks ven ader uil zijn land te moeten vluchten 1610—l9u5. Mr. CORNEL1S HANECOP. Door J. van der Hammen Ntcz. V. Wij hebben vroeger gezien, dat de eerste predikant van Besoijen, meester Cornells Hunecop, preuittanc was van ■sprang en oesoijen L), weiae plaatsen öeuurenue ruiai 3 jaren, van luiO tol iuld, gecoinnineera zyn geweest. Uit aen aard der zaak zal hij oen eersten tijd wei te Sprang gewoond henben, maar wyl daar bij zijn komst in t be- g.n van lGiU geen pustoriehuizinge 2) ,oas en misscmen ook geen gescuikte Huurwoning, deed lnj nieennaien moei te te Besoijen een woning of kamer te nuren. ben 17 October 1610 begaven Antonis Jansz. van den Broeck en Jan l'eiersz. van den Tugn, als gecommit teerden van den Besoijenscheu magis traat en kerkeraad, zich op weg naar Sprang en bezochten Ds. Hanecop, om van hem te vernemen of hij de woning te Besomen, naar welke hij gevraagd had, v\ enschte te huren. Zij verteerden bij die gelegenheid, blijkens de dorps rekening, tezamen 14 stuivers, maar ol Mr. Hanecop hun een toestemmend bescheid gaf, blijkt niet. Ook weet ik bij niet precies of hij de nieuwe pastorie ik. I alhier, die den 1 Mei 1611 gereed was gekomen, heeft betrokken, ja ot neen. Ik vermoed half van ja, omdat de eer ste eigen predikant van Besoijen, Jo hannes Sncten oi' Snelenuspas in tien loop van 1613 hier kwam en die pas- tor.e betrok. Hanecop zal dus zeer waarschijnlijk van 1 Mei 1611 lot ruim de helft van 1613, derhalve 2 jaren, de Besoijensche nieuw gebouwde pas torie, die anders leeg moest blijven staan, bewoond hebben. In ieder ge val blijkt uit menig stuk, waarin zijn naam genoemd wordt, dat hij tot op zekere hoogte een voorliefde voor Be soijen koesterde. Hij was afkomstig uit de baronie van Breda, ik meen van Etten, en was een geleerd man, wat i en kan afleiden uit zijn titel „mees ter", die niet aan gewone predikanten gegeven werd. L»en 8 Mei 1611 werd, gelijk wij bo ven gezien hebben, de eerste Gerefor meerde kerk alhier ingewijd en door Hanecop de eerste „preuicatie" daar.n gehouden, welke uit den aard der zaak veel belangstellende toehoorders uit de Langstraat en vooral uit de Westelijke Langstraat zal getrokken hebben en waarvoor hem een extra-belooning van 4 gulden en Ui stuivers werd uitge keerd. Men verwondere zich niet over deze schijnbaar belachelijk kleine som, welk bedrag in 1611, toen de waarde van hel geld 6a 7 maal zooveel bedroeg als tegenwoordig, ongeveer gelijk stond met 30 gulden thans. Volgens de ver ordeningen van dien tijd bedroeg het jaarlijksch tractemcnt van ecn predi kant te platten lande in Zuid-Holland dus ook te Besoijen 400 gulden, en zoo het een „combinatie" gold, 450 gulden. Zijn salaris, dat toenmaals uit gekeerd werd door het „Comptoir dei- Geestelijke goederen", beliep dus 450 gulden, gelijk staande met 3000 gul den nu. 't Is wel jammer, dat die eerste „pre- dicatie" niet bewaard is gebleven, an ders waren wij in de gelegenheid ge weest zijn toenmalige geloofsovertui ging en godsdienstige of kerkelijke richting te kunnen beoordeelen of te bepalen, en dit te liever, wijl hij later door bedilzieke Gereformeerden, hoe wel geheel ten onrechte, verdacht werd met de Arminianen of Remonstranten te heulen. In geen geval echter werd hij in 1619 of 1620 gelijk dat met zoovele predikanten hier te lande ge schiedde, o.a. met den Baardwijkschen tweeden Evangeliedienaar Samuel de Prince, die in 1619 Baardwijk moest verlaten en naar Rottrdam vertrok wegens het volgen van de leerstellin gen van Jacobus Arminius, van zijn ambt ontzet. Hij schijnt het met het geen door de Dordtsche Synode in 1619 als bindend voor de Gereformeerde kerk werd vastgesteld, geheel eens te zijn geweest. Terwijl Hanecop als Evangeliedie naar van Besoijen zijn ambtelijke plich ten getrouw vervulde, werden aldaar in 1611 en vooral in 1612, ernstige po gingen aangewend een eigen predikant, onafhankelijk van Sprang, te verkrij gen. Jan Petersz. van den Tugn. als af gevaardigde van den kerkeraad, reis de te dien einde naar Dordrecht, Den Haag en Leiden, om informaties om trent geschikte candidaten in te win nen, en zoo viel eindelijk het oog van den kerkeraad op DsHermannus Kuchlinus te Leiden, zijnde zwager van den bekenden Lcidschen predi kant Festus Hommius en zoon of al thans bloedverwant van den eersten Amsterdamschen predikant Johannes Kuchlinus (1578), wiens portret men o.a. kan vinden in het mooie en zeer aanbevelenswaardige boek van Dr. Joh. Brouwer: „Kronieken van Spaan- sche soldaten uit het begin van den lachtigjarigen oorlog." De beroepingsbrief op Ds. Kuchli nus, door Hanecop opgesteld en ge schreven en o.a. geteekend door on derscheidene Besoijensche naebucren bij welke gelegenheid 8 stuivers en 3 oort aan bier verdronken werd werd op het einde van 1612 of bij het begin van 1613 verzonden, niet recht streeks aan den beroepene, maar aan de Classis van Dordrecht, met de be doeling, dat deze voor de verdere door zending zou zorg dragen. De brief schijnt evenwel te laat zijn bestem ming te hebben bereikt, want Kuchli nus had ondertusschen onverwachi een beroep ontvangen naar het stedeke Edam, hetwelk door hem zonder lang beraad werd aangenomen. Zoo werd tuis Besoijen met het beroep op Ds. Kuchlinus teleurgesteld. Doch hierover later meer: wij moeten nu den verde ren levensloop van Hanecop gaan ver volgen. Hoe lang Mr. Hanecop predikant te Sprang is geweest, is mij onbekend: hij schijnt omstreeks 1620 het predik ambt te Breda te hebben aanvaard, doch wijl genoemde stad in 1625 door de Spanjaarden werd hernomen en daar dus de Gereformeerde kerk in verdrukking kwam, moest hij die stad verlaten. Hij werd toen door den kerkeraad van Amster dam beroepen, een overtuigend bewijs, dat hij, wat zijn levenswandel en zijn zuiverheid in de leer betrof, bij de „goe gemeente" uitstekend stond aange schreven, hoewel hij zich met het aan nemen van dat beroep en door zich te Amsterdam als predikant te vestigen, in zekeren zin cii geheel argeloos in een wespennest stakwat hij spoe dig ervaarde. Want het kerkelijk leven onder de Amsterdamsche burgerij was destijds in hevige gisting en beroering: Contra-Remonstranten (aanhangers en volgelingen van den Leidschen profes sor Franciscus Gommarusen Remon stranten betwistten elkaar den boven toon en gingen elkaar zoo lichamelijk als geestelijk te lijf. Vooral de ultra Contra-Remonstrantsche predikanten Adriaan Jorisz. Smout, Kloppenburg en Jacobus Triqland wilden daar over al op geestelijk gebied de lakens uit- deelen, voeren op den kansel heftig uit legen de Arminianen en brachten dus doende veel beroering onder het volk. tei (naar het Frans), 13 door JAN DE JONGE. IIOOFSTUK XII. 'n Liefhebber van oudheden. OP 'T KASTEEL VAN MONT BARAN. Voor Rougeaud behoefden ze geen angst meer le hebben. Op 't eind van diezelfde dag was de wagen, waarin z'n helpers vervoerd werden, al ver weg. »Wat kan 't ook schelen,» zet hij enkele dagen later tegen z'n compagnon, toen ze samen een glaasje wijn zaten te drinke» »die Jan was 'een veel te fijne meneer geworden. Hoe zou-die ons ook nog langer van dienst hebben kunnen zijn Hij had g"lijk. Meer dan ooit zou de jongen zich geschaamd hebben, met zulke ellendelingen te moeten omgaan. De heele zomer verliep, zonder dat er iets belangrijks gebeurde. 't Was al midden September. Jan was nu al ongeveer 'n jaar bij me neer Bernard. Op 'n morgen hield er een rijtuig voor de deur stil. Een net gekleed beer van ongeveer vijftig jaar stapte uit. Toen de horlogemaker hem zag. zei hij zachtjes: »Daar heb je de graaf van Montbaran Die is in lange tijd niet hier geweest.» Hij stond dadelijk op om zijn rijken klant te ontvangen. De graaf was erg vriendelijk. Bij 't binnen komen stak hij z'n hand uit naar den hor'ogemaker en sprak Wat hebt u wel van me moeten denken, m'n beste meneer Bernard Dat ik u ontrouw was geworden, is niet?» «Heelemófil niet'k Heb het heel vaak over u gehad, maar ik heb altijd gezegd: Meneer de graaf zal wel op 'n verre reis zijn, dat we hem niet meer zien.» Wel, wel? Nu, beste man, daar had u gelijk in,» hernam de bezoeker, »'k heb inderdaad lange lijd gereisd. Maar daarna, omdat m'n terugweg over Parijs liep, ben ik 'n tijdlang in de residentie ge weest. Éndaar heb ik enkele kunstwerken ontdektantiquiteiten, zoals u begrijpen zult.» Meneer Be.nard was heel knap in het repareeren van oude klokken, schilderstukken, pendules en horlo ges al of niet echt. Daarom kwa men ze hem halen naar alle kaste len in <'en omlrek. »0, juist I Dm heeft meneer de graaf nu zeker één van diekunst werken meegebracht om te repa reren?» vroeg de horlogemaker. »Nee, nee. Da's niet mogelijk, daarvoor zijn er te veel. Sommige zijn te groot, a idere te breekbaar, 'k Heb ze tenminste niet uit elkaar durven nemen.» »Dan moeten we op 't kasteel komen. Dat spreekt,» »Dat is voor u natuurlijk een hele last. Als deze jongeman dat nu eens kon opknappen?» zei de graaf, op Jan wijzend. «Uitstekend, meneer de granf. En u zult er niet de minsle spijt van hebben. Want m'n leerling weet haast zooveel als z'n meester, vooral wat betreft die oude uurwerken. En wanneer wenscht u, dat ik 'm stuur?» »Wel, hoe eerder hoe liever. Ja als 't u uitkomt vandaag al. M'n rijtuig staat voor, ik zal hem nu meenemen en van avond weer terugbrengen. Op die manier kunnen we samen heel wat onderzoeken »Zoals u wilt, meneer de graaf. Jan, zoek even de nodige gereed schappen bij elkaar en trek een andere jas aan, je zult meneer ver gezellen 1» De jonge man gehoorzaamde. Toen hij klaar was, wilde hij hij den koetsier gaan zitten, maar de graaf verlangde dal hij naast hem plaats nam. Onderweg vroeg hij, hoe oud hij was en praatte over 't vak, dat hij gekozen had Jan antwoordde op al die vragen, maar.-, kort. Hij vond het niet nodig over alles in bijzon derheden te vertellen, want deedel- man zou er toch wel geen belang in stellen Bij elk antwoord keek de graaf hem lang aan. »Ma«u\» begon hij weer, na een poosje gezwegen te hebben. »als u nog maar 'n jaar bij meneer Ber nard bent, waar is u dan vroeger leerjongen geweesl?» B ij m'n weldoener, meneer Morin, de vroegere meester in St. And ré.» »Zo? 'n schoolmeester? Da's vreemd 1 Kende die dan ook het horlogemakersvak »Dat was z'n liefhebberij. Hij had daarvoor een klein atelier in gericht, waar hij z'n vrije tijd door bracht.» Nu ze eenmaal daarover begon nen ware, had de graaf Jan mis schien wel over z'n kinderjaren ge vraagd. Maar daar had hij geen lijd meer voor. Ze waren aangekomen, 't Hek werd geopend, ze reden over 'n grote binnenplaats en voor de stoep bleef 't rijtuig stilstaan. In de grole vestibule, mei mar meren tegels waren twee deuren tegenover elkaar. De graaf opende die naar rechts en zei «Laten we eerst maar naar de eelkamer gaan. Daar slaan er twee, die nagekeken moeten worden.» Jan onderzocht 'n zeer mooie pendule, waarvan het raderwerk in tamelijk deernhw«ardige toestand was. Daarna een heel oude klok met samengesteld slagwerk. Met een schroevendraaier gewapend, ging hij aan het uit elkander halen, nakijken en dat alles met een behendig heid, dat het 'n lust was om te zien »lk zie dat j patroon me niets te veel heeft gezegd,» zei de graaf, )>\e bent 'n schrandere jonden en bovendien je schijnt zin in je vak te hebben.» Ze gingen naar de eerste étage. »Hier is m'n museum,» zei meneer van Montbaran, terwijl ze een ruimte binnentraden, die vol was met oude schilderijen en zeld zame voorwerpen van grote waarde. Ze liepen echier verder. «Wat ik je wil laten zien, be vindt zich in m'n slaapkamer,» merkte de graaf op. Het eerste wat Jan trof, toen ze dat vertrek binnenkwamen, was een prachtig potret: zeker van mevrouw de gravin. Ze was op z'n hoogst 25 jaar, toen dit portret gemaakt was. (Wordt vervolgd). Andere volgelingen van Gommarus waren nog: de oud-schepen .en raad Warnar Ernst van Bassen-, de oud burgemeester Reinier Pauw, in 1619 een der rechters van Johan van Olden- barneveldt; de gemeente-secretaris Boude wijn Kortcnhoef; de oogarts Ka te/ Lenartsz e.a. Hoewel Ds. Hanecop de beginselen der Contra-Remonstranten aanhing en tot aan zijn dood bleef aanhangen, keurde hij toch als gematigd Gerefor meerd predikant en als bezadigd man, het drijven van bovengenoemde pre dikanten af en brandmerkte het open lijk als onchristelijk, hierin het gevoe len deelcnd van het meerendeel van den Amsterdamschen magistraat. Dat werkte echter als olie op het vuur ge geten! Van lieverlede begon men hem hoewel geheel ten onrechte, want hij bemoeide zich niet met de Remon stranten en bleef eenvoudig het Evan gelie van Christus verkondigen als een vijand der Contra-Remonstranten te beschouwen, wat hem veel verdriet tn leeds bezorgde, maar hem ook in aanraking bracht met onzen dich ter Joost van den Vondel, die meerma len onder zijn gehoor kwam en met hem sympathiseerde. Op den 13 April 1626, zijnde de twee de Paaschdag, brak er onder het opge ruide volk een soort oproer los; het Kerkhuis der Remonstranten b[j den Montalbaanstoren werd door het grauw geplunderd en afgebroken en tevens links en rechts met straatstee- nen gegooid. Ook dit bedrijf werd door Ds. Hanecop, als weldenkend mensch, weldra van den kansel afgekeurd, ter wijl de Amsterdamsche magistraat, die sedert 1622 tot toegeeflijkheid neigde jegens de Remonstranten, op staanden voet aan den majoor Nicolaas Hasselaar (die oud-tante moest zeggen icgen de in 1573 bij het beleg van Haarlem zoo bekende en dappere Ilaarlemsche vrouw Kenau Simons Hasselaar), last gaf het grauw uit el kander te drijven, bij welke gelegen heid twee raddraaiers werden neerge schoten. Het was en bleef voortdurend een heilliooze toestand, waarvan ook Hanecop het slachtoffer zou worden. Behalve dat Ds. Hanecop het heil- looze bedrijf van het woeste volk, het welk door de meeste Gommaristen werd vergoelijkt, ten strengste afkeur de en ook in het Consistorie der 14 Amsterdamsche predikanten die meerendeels of allen tegenstanders der Remonstranten waren aan de kaak stelde, toonde hij ook meermalen zijn misnoegen over de gestrenge uitvoering der Placaten tegen de Arminianen, en kwam er desgevraagd en daartoe uitgelokt openlijk voor uit, dat de »Toe, doe nu je oogjes open, Waarom praat je niet met mij? Kom je strakjes met mij spelen? Mag je schrijven op m'n lei 1» »>Fijn toch dat je bent gekomen, Maar je moet wat pralen hoor, Toe, doe nu je mondje open, Anders ga ik er van door 1» »Maar je hebt ook nog geen tanden, En ook heelemaal geen haar: Waarom zet je nu eenvuistj»? Nee, ik vind je toch maar raar.» «Zeg, papaatje,» zei ons Jantje, Bestel er nog zo eentje na.... Maar waarmee ik can kan praten, Anders niet, hoor, lieve Pa.» D. KONINGS. 1. 2. 3. OPLOSSINGEN. Watermolen. Walvis. Nimmer—Immer. Cf JFER—RAADSEL. i Plaatst de cijfeis van links naar rechts, van boven naar heneden schuin overhoeks, zoo, dat dit tot uilkomst 65 geeft. KLEIN BROERTJE. «Janneman, ga daar eens kijken, Bij mamaalje in de wieg. Ja, 't is werk'lijk waar hoor, ventje, Denk je dat ik je bedrieg?» wJanneman ging op z'n teenljes, Heel dicht hij het wiegje staan, En daar keken hem nieuwsgierig Een paar blauwe oogjes aan.» »Hé, hoe heet je kleine venlje? En hoe kom je hierzo, zeg? Heeft d'ooievaar je gebracht hier? Die is zeker lang weer weg?» W. Dat is nou het voordeel van straten met één-richting-verkeer - je kan nooit van twee kanten tegelijk tegen den grond gereden worden! 1 -r.yr-rTTp 2 3 4 5 6 7 10 9 8 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1935 | | pagina 5