ÓÉTcHO VAM HET lülÜ.
PUROL
ieli
ECHO'S.
GESCHIEDENIS
DER HERVORMDE KERK
TE BESOUEN.
EEN FLINKE JONGEN.
TWfFni buq.
L 35. Zaterdag 30 Maart 1935. 57e Jg
Mi-Carême.
IJ yoor velen is dat een aanlokkende
,9am. «Mi-Carême», er is een exo-
■("be klank in, die onze aan het
rdschegeneugt hangendegedachten
verplaatst naar de centra van
cwerelds verinaak, waar dit leest
el de luidruchtigheid en de houi-
Ht Sast van Carnaval zal gevierd worden.
*13 Vanavond en morgen zijn de
II danszalen weer geopend en joelen
daar weer zot uitgedoste menschen
1 dooreen, sprenkelt de jazz weer zijn
D 1 eeie tonen uit over een dansende
hossende klomp jonge menschen.
5"! Eu die jongens eii meisjes zullen
weer blije, en uitgelaten gezichten
hebben. Waarom men zich verheugt.
pat is een rarè vraag, tenminste
heel weinigen van hen, die zich in
dh vermaak storten, zullen zich deze
- O» viaag hebben gesteld.
38 is men zoo nlij omdat de Vasten-
1642 Hid voor de hellt verstreken is De
A M naam «Halfvasten» zou het ons doen
oelooven, maar eischt de Vasten van
!D E ons nu nog wel van dergelijke be-
nroevingen, dat we halverwege ons
:ind toch even moeten verkwikken aan
de vreugden des levens? Zie dat wil
1 er bij ons toch niet goed in en eerlijk
i IK uezegd willen we niet hopen, dat
deze overweging bij de »Mi-Caiême»-
1 c feestelingen voorzit. Het zeil bedrog
ler zou dan een beetje al te opvallend
ver, zijn. Het is dan misschien nog maar
beter heelemaal geen »verantwoor-
qen. ding» voor dit tweedehandsch Car
navalsfeest te zoeken en te overwegen
dat de jeugd heel veel en heel luid-
KG. mchtige leesten noodig denkt te
oagc hebben om niet te «verzuren». Het
is waar: veel jonge menschen missen
veel in dezen tijd, hun leven ziet
geen uitweg, dreigt te verstarren....
Maar of men zijn heil dan moet
zoeken in een wezenlooze overgave
aan dit soort afleiding?
blijven ondanks alle huishoudelijke arbeid
gaaf, zacht en blank door
1610—1935.
Door
J. van der Hammen Nicz.
VI.
Dat het mislukken van het beroep
op Hermanus Kuchlinus, voor hetwelk
de gemeente Besoijen zich heel wat
geldelijke offers had moeten getroos
ten, aan hem zeiven en ook aan zijn
zwager, Ds. Festus Honunius„die-
naer des Goddelycken Woorts" te Lei
den en in 1618 en 1619 o.a. scriba van
de Dordtsche Synode, eenige pijnlijke
oogenblikken zal hebben bezorgd, is
ontegenzeggelijk waar en blijkt te
meer uit het schrijven van Hommius,
d.d. 2 Februari 1613, aan den am
bachtsheer van Besoijen, Johan van
Assendelftwonende te Rotterdam, die
ook Heer van Cralingen en Schagen
was.
Deze brief berustende in het ge
meente-archief alhier onder nummer
765 en beginnende met een veront
schuldiging voor zijn zwager Kuchli
nus, die het pas ontvangen beroep
naar Besoijen niet kon aannemen, wijl
hij reeds ten gunste van Edam beslist
had moest tevens dienen als brief
van recommandatie voor zekeren the
ologant Johannes Snetenus, student in
het „College der Ed. Mogende heeren
Staten" te Leiden. Deze jonge student
werd door Festus Hommius aan den
bovengenoemden ambachtsheer, die
het recht van „approbatie" bezat, af
geschilderd als een zeer bequaem, ze-
digh, godsalicli, vreedtsamich, geleert
ende begoeft jongman, die goede dien
sten ende sticlitinge sal doen daer hg
gcbrugct sal werdenende de gemegn-
te van Besogen soude met hem seer
wel gedient weesen. Verder betuigde
de schrijver, dat hg den lleerc wil
bidden, dat Hg de goede gemegnte van
Besogen welker bewoners onder
danen van den ambachtsheer waren
een goet ende getrouw herder wil
verleenen.
Het gevolg van een en ander was,
dat Snetenus te Besoijen op beroep
kwam preeken of juister gezegd zijn
proef kwam doen, wat eenige malen,
tot vier keeren toe, herhaald werd. En
hoe was nu de uitslag dier predicalies
of liever, hoe beviel de jonge candi-
daat aan de Besoijensche Gereformeer
den, die vermoedelijk op hunne manier
nog al veeleischend schijnen te zijn
geweest? De totaal-indruk, dien hij
te Besoijen had gemaakt, was niet on
verdeeld gunstig En toch werd hij
beroepen! Hoe moet dat nu verstaan
worden? Ik vermoed, ja! weet het zoo
goed als zeker, dat de kerkeraad van
Besoijen dat zonderlinge besluit nam
op zachten aandrang van de Classis
van Dordrecht en van den ambachts
heer, die beiden absoluut begeerden,
dat de door Hommius aanbevolen can-
didaat als predikant te Besoijen werd
aangenomen.
Welke bezwaren had nu de Gerefor
meerde gemeente tegen den beroepen
predikant? Het hoofdbezwaar was,
dat Snetenus, naar het gevoelen van
het meerendeel des kerkeraads'
hoewel men op zijne kerkelijke rich
ting niets had aan te merken bij
zijn predicaties en in zijn omgang niet
met de noodige geestkracht was opge
treden en men bevreesd was, dat hij
ook in de toekomst geen voldoende
krachten zou kunnen ontplooien in
verband met het feit, dat deze streken
tegen de Brabantsche grenzen waren
gelegen, waar de Roomsgezinden
voor wier invloed men beducht scheen
te zijn, de groote meerderheid uit
maakten. Dat blijkt duidelijk uit een
ongeteekenden en ongedateerden brief
van de Besoijensche kerkeraads- en
magistraatsleden aan de Gedeputeer
den van den Classis van Dordrecht,
Johannes Betius (Dibbetius) en Bal-
thasar Lgdius, geschreven kort na den
brief van Hommius, dus nog in Febru
ari 1613, welke brief mede in het ge
meente-archief alhier is berustende
onder nummer 765. In dat schrijven,
waarin overal doorschemert, dat men
zeer gaarne het beroep op Snetenus
ongedaan zou willen maken, werd in
de eerste plaats kennis gegeven aan
die Gedeputeerden, dat Snetenus was
beroepen. Die kennisgeving werd
want ik laat liefst de belanghebbenden
van vóór 300 jaren voor hun zeiven
spreken in dezen vorm medege
deeld hoe dat wg ons beroep hebben
gedaen op eenen jongman Johannus
Sneteenus, student in het collegic der
E. Mo. Heeren Staten tot Legden; en
de alsoo wg hem tot een regs drie ofte
vier in onsen durpe van Besogen ge-
hoort hebben, soo inde leeringe op den
stoel als mecdc inde vermaninge bg
alle broeders ende litmaten, soodat wg
bevinden dat den selven Snetenus ons
niet seer wel en dienden. In de volgen
de 2 punten werd de reden opgegeven,
waarom de beroepene niet geschikt
leek: 1. De oorsaecke is desen, dat on-
sc plaetse is een frontieringe naest
Waelwijck, twelck is resorterende on
der de Megerge van Sarthogenbosch,
(dsoo dat in onsen durpe eenen noo-
dich is, die seer cloeck behoorden te
sijn, soo in sijn vermaninge, vugt-
spracke als andere godtsalige ende
stichtighe leeringe; 2. moest de nieu-
(naar het Frans),
15 door JAN DE JONGE.
iart!
<d.)
(Slot volgt).
't Was mij onmogelijk je moeder
alleen te laten, ze leed altijd zulke
erge pijnen, 'n Paar maanden later
stierf ze.
Wat was ik toen eenzaam ver
schrikkelijk eenzaam Dertig jaar en
geen vrouw meer, geen kind meer
Na enkele maanden vatte ik 'tplan
op, te gaan reizen. Telkens, wan
neer ik weer in m'n verlaten huis
kwam, bracht ik enkele zeldzame
voorwerpen mee.
Zo kreeg ik langzamerhand plezier
in het verzamelen van antiquiteiten.
Dat verschafte mij 'n heilzame
bezigheid.
Terwijl ze zo zaten te praten, was
't avond geworden, voordat één van
de twee 't had bemerkt. Jan dacht
't eerst aan zijn patroon, die zou
wel ongerust zijn.
Wat zullen meneer en mevrouw
Bernard wel denken, als ze me met
't eten niet terug zien komen?» zei
hij plotseling,
»Je hebt gelijk, m n kind, we
moeten die beste mensen niet on
gerust maken, 'k Zal dadelijk Piet
met 'n briefje naar meneer Bernard
sturen en 'm medelen dat we morgen
samen op bezoek komen. Hij moet
de sjees maar nemen.»
»Zou ik Piet ook vragen, Fik
voor me mee te nemen?» vroeg
Jan. »Hij zal 't hun daar wel lastig
maken, nou hij mij kwijt is. an-
morgen wilde hij ook al mee, m n
baas had genoeg moeite om het te
verhinderen.»
»Dat genoegen kunnen we je
we predikant steeds de autoriteit heb
ben en gereed staan, om de weinige
Gereformeerden te Besoijen krachtda
dig te verdedigen tegen alle Romanis-
te spioenen, papen ende jescwieten,
welcke dagelicx in onsen durpe ver-
keerende sijn, dewelcke alhier veel
menschen mochten verlegden.
Om die „menschen", n.l. de Besoij
ensche Gereformeerden, dagelicx meer
ende meer tot de salichegt te trecken
en den invloed der Roomschen te bre
ken, verzochten de schrijvers aan de
Gedeputeerden hun te willen versien
met eenen anderen cloecken predikant
ofte dienaer, den welcken wel bcgaeft
is, soo int leeren opclen stoel als meede
int vermanen vande broeders, des heg-
ligcn avontmael ende de treckinge
vande verlooren schapen, ende desen
Johannum wederom te versien in een
andere plaetse. Verder betuigden de
adressanten, dat zij Ds. Snetenus vol
strekt niet wilden vercorten ofte be
swaren in eenige leeringe, maar wel
hadden zij zonder hun respect voor
den ambachtsheer uit het oog te ver
liezen eenige zorge, dat genoemde
Heer, geheel argeloos of onwetend, ie
mand zoude kunnen aanbevelen, die
onsugver in de leer zou kunnen be
vonden worden, wat zij vooral niet
verwachtten van de heeren Gedepu
teerden. Zij verzochten tenslotte dit
schrijven voor de Classis geheel ge
heim (secreet) te houden, opdat ge
noemde Snetenus niet beschaamd zou
de worden, maar drongen er toch op
aan, om, inplaats van hem, een ande
ren predikant te verkrijgen.
Het is mij natuurlijk onbekend
want ik heb er de archieven van de
Classis van Dordrecht niet op kunnen
nazien of bovenaangehaald schrij
ven in dien vorm en dan geteekend en
gedateerd genoemde Classis ooit be
reikte. Ik heb slechts eenigszins breed
voerig willen doen uitkomen, hoe men
te Besoijen over Johannes Snetenus
oordeelde. Doch hoe deze jonge pre
dikant ook moge beoordeeld of ver-
oordeld zijn geworden en hoe men ook
van hem zocht af te komen, niets
baatte: het einde van het liedje was,
dat Johannes Snetenus, of Johannes
Sneten, gelijk hij zich in de diaconie
rekening van 1615 teekende, zich al
heel spoedig, vroeger dan ik eerst
meende, te Besoijen vestigde, zijn in
trede deed en de nieuwe pastorie be
trok. Uit de dorpsrekening van 1613
blijkt duidelijk, dat hij reeds den 14
April van dat jaar alhier woonde. Of
hij een Dordtenaar van geboorte was,
is mij onbekend, maar uit de kerke-
rekening van 1613 blijkt, dat Sgmon
de schipper hem en zijn huisvrouw
(welke laatste niet bij naam genoemd
wordt) met hun huisraad per schip
van Dordrecht afhaalde en naar Be
soijen overbracht, welk overbrengen
een uitgaaf vorderde van 38 stuivers,
gelijk staande met 12 gulden thans.
Die uitgaven werden dezen keer bij
uitzondering door de kerk gedragen:
gewoonlijk zorgde het dorp daarvoor.
Bij het betrekken van de nieuwe
pastorie door de predikanten Cornells
Huiiecop en Snetenus was het beding
gemaakt, dat de achterkamer dier
pastorie, zoolang er nog geen eigen
schoolgebouw was verrezen, dienst zou
moeten doen als schoollokaal voor de
Gereformeerde jeugd. Feitelijk was
reeds van 1611 af, toen de pastorie haar
voltooiing naderde, die achterkamer
tijdelijk voor schoollokaal disponibel
gehouden, zoodat de schoolmeesters,
die van 1611 tot 1616 achtereenvol
gens door het dorp werden aangeno-,
men, n.l. Mr. Jacop Peetersz. Nade-
maels, Mr. Abraham van Kelchoven
en Mr. Wouter Havelaer, gedurende 5
jaren de Besoijensche spes patriae heb
ben onderwezen in het pastorie-huis.
Pas op het einde van 1616 kwam daar
in verandering, wat ik in mijn volgend
artikel breedvoerig hoop mede te dee-
len. 1)
Vermoedelijk zal men te Besoijen
den eersten tijd wel eenigszins terug
houdend tegenover den nieuwen pre
dikant, Johannes Sneten, gestaan heb
ben, maar ik vermoed, dat men zulk
een houding wel spoedig zal hebben
laten varen, want hij bleef meer dan 7
jaren, n.l. tot 1620, het Evangelie al
hier verkondigen, en uit niets blijkt,
dat hij door iemand met schele oogen
werd aangezien. Integendeel, in alle
stukken, zoo officieele als niet-offici-
eele, waarin zijn naam genoemd wordt,
wordt hy met cere vermeld, en dat hij
zijn herderlijk ambt getrouw vervulde
en steeds zijn plicht deed, is onloo
chenbaar. Men had zich te Besoijen
wel wat al te voorbarig ongerust ge
maakt en zoo kunnen overigens wak
kere mannen zich wel eens vergissen.
De tijd, dat Snetenus te Besoijen het
leeraarsambt vervulde (16131620),
was een gewichtige tijd voor ons land
en ook voor deze gemeente. Behalve
dat in 1614, 1617 en 1618 bezoeken tè
Besoijen werden ontvangen van den
ambachtsheer en zijne eclitgenoote, die
kerk, pastorie, school en hunne eigen
landerijen kwamen in oogenschouw
nemen; van den bisschop van Den
Bosch en den Heer van Waalwijk, Jan
van Leefdael, die den 6 October 1616
de Gereformeerde kerk kwamen be
zichtigen en bij die gelegenheid een
potje bier dronken; van prins Mau-
rits, die hier den 5 Juli 1616 een dag
vertoefde, als wanneer door de dorps
autoriteiten 16 gulden 18 stuivers en
2 oort werden verteerd; dat den 25
Augustus 1619 de ambachtsvrouw,
heel gemakkelijk doen, m'n lieve
jongen,» zei de graaf, terwijl hij op
'n bel drukte.
Enkele minuten later vertrok Piet
met de brief en andere opdrachten
naar de stad, Ongeveer 'n uur latei-
was hij terug. Vader en zoon zaten
te eten, toen de deur van de eet
kamer geopend werd en.... Daar
schoot de poedel tusschen de benen
van den huisknecht door en vloog
als 'n gek op z'n jongen meester af.
»\Vat is-t-ie blij! Of t-ie van je
houdt!» zei de graaf.
»'t Was m'n enige vriend»,
antwoordde Jan. »Tien jaar lang
heeft-ie me niet verlaten.»
't Is natuurlijk wel te begrijpen,
dat Fik op 't kasteel vertroeteld
werd. Want de volgende morgen
wist 't gehele dienstpersoneel, dat
meneer de graaf zijn zoon had te
ruggevonden. Ieder verheugde zich
over dat grote geluk.
Bij den ouden horlogemaker was
er naast grote blijdschap ook grote
droefheid, toen meneer van Mont-
baran de volgende dag met Jan bij
hem kwam en 't grote nieuws ver
telde. Hij hield van den jongeman,
alsof 't zijn eigen kind was. Wel was
hij echt blij om de grote verande
ring in Jan's leven. Wat 'n geluk,
dat had immers niemand verwacht
Maar hij had gedacht hem altijd bij
zich te houden, er later z'n com
pagnon van te maken en dan...
nog later... z'n zaak aan hem over
te doen.
Al die mooie plannen konden
niet meer worden verwezenlijkt 1 Op
't gezicht van den ouden man kwam
'n verdrietige trek, die ze hem wel
konden vergeven.
»Men zou haast zeggen, dat t
u verdrietig stemt», zei de graaf.
«Verre van dat 1 integendeel,
T verheugt me zeer, om hem en
om ui Maar(>l heeft onze beste Jan
z'n familie teruggevonden ik verlies
'n uitstekenden leerjongen, die ik
als m'n opvolger beschouwde. Want
hij was haast ons eigen kind.»
«Dank u, beste meneer Ber
nard», zei de graaf, »ik dank u voor
uw goede woorden. En ook voor de
goede zorg, die ge aan m'n zoon
heb besteed en voor de goede les
sen, die u hem hebt gegeven. Maar
we zijn geen van beiden van plan
met onze oudhedenliefhebberij op
te houden. En omdat de afstand,
die ons scheidt, maar zoo kort is.»
»0, zeker!» haastte Jan zich
eraan toe te voegen, »ik kom u nog
verscheiden keren om raad vragen.»
Mevrouw Bernard schreide en
omarmde Jan, dien ze reeds als haar
aangenomen zoon was gaan be
schouwen.
Eindelijk scheidden ze, nadat ze
elkaar meermalen hartelijk de hand
hadden gedrukt.
Raadsel.
Vervang de cijfers door letters in volgorde van het
ABC.
Drie jaar later vinden we vader
en zoon op het kasteel van Mont
baran terug.
't Is herfst. Ze zijn zooeven van
een tamelijk lange reis thuisgeko
men.
»De laatste», zegt de gelukkige
vader.
Hij wilde dat Jan eerst Parijs
leerde kennendaarna de voor
naamste steden in Frankrijk, en
eindelijk Zwitserland. De graaf had
hem verteld van de bergen en schil
derachtige dalen, zonder de eigen
aardige horlogefabrieken te vergeten.
Die reizen moesten 't onderricht
van den jongeman voltooien, want
voor niets ter wereld zou meneer
Montbaran erin toegestemd hebben
van z'n teruggevonden kind te
scheiden. Daarom wilde hij 'm ook
niet in 't gymnasium opsluiten.
»A1 reizende», had hij gezegd,
»zal ik je leren wat ik weet.»
Maar, voordat ze hun koffers
hadden gepakt voor de eerste reis,
herinnerde Jan den graaf eraan, dat
hij beloofd had met hem naar St.
André te gaan.
Die dacht er natuurlijk niet over,
hem dat genoegen te weigeren. Bij
't begin van bet dorp liet hij het
rijtuig stilhouden, om niet alle
nieuwsgierige vrouwtjes naar hun
huisdeuren te lokken, wat anders
zeker zou gebeurd zijn. Zo liepen
ze 't laatste eind van de weg naar
het schoolhuis.
1 Dat is daarvoor een goed
2 Er zit hier nogal veel
3 Hij loopt toch eens in de
4 Daar ben ik niet
5 Er is wat op
6 Wat is die jongen toch
7 Men loopt niet altijd op
8 Wat zijn hier toch diepe
9 In dit wiel zitten veel
10 Kunt ge hier nogal
11 Het zal u weinig
12 Wat is dat een mooie
13 Geen rozen zonder
14 Dat gaat hier allemaal per
15 Deze dag is nogal een
16 Aan deze buis zitten twee
17 Vroegerjaren ging men op jacht met 22 1 12 11 5 14
18 Gaat gij mee naar de 15 15 19 20
19 Dit stuk Is van groote 23 1 1 18 4 5 14
20 Dat zijn mooie slanke 4 5 14 14 5 14
21 In die streek zijn veel 2 12 1 14 11 5 14
22 Uw haren zouden ervan ten berge 18 25 26 5 14
21 9 12 5 14
13 9 4 4 5 12
1 1 12
22 1 12
22 15 55 18
20 9 12
4 15 13
18 15 26 5 14
11 21 9 12 5 14
19 16 1 11 5 14
1 1 18 4 5 14
2 1 20 5 14
4 15 5 19
4 15 15 18 14 5 14
5 12
11 15 21 4 5 14
11 18 1 14 5 14
23 In die toren zitten veel
JANTJE'S DROOM.
Jantje was in dromenland,
Hij droomde van bergen en dalen,
En ook van een toren heel groot
en heel zwaar,
Vol met kamers en prachtige zalen.
Jan ging overal eens kijken, en,
Toen hij overal alles gezien had,
Wat in die mooie kamers
En prachtige zalen zat.
Toen ging hij naar buiten eens kijken.
En wandelde over een weide heen,
Hé wat zweefde daar toch hoven
hem.
't Leek wel een vlieger naar 't scheen,
Ja, waarlijk daar daalde de vlieger,
O, wat had hij een grote staart,
En onder aan de staart hing een
kabouter,
Met een grote witte baard.
»Jan» sprak toen de kabouter,
Ga jij soms met ons mee,
Nou dacht Jan zoo'n ritje,
Daarop is mijn antwoord niet nee.
Toen Jan over heuvelen zweefde.
Dacht hij, wat gaat 't toch fijn,
»Maar toch» sprak hij zacht in
zichzelve,
Wil ik liever bij Moedertje zijn.
Daar ineens begon de vlieger te
gieren,
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
burg
't Werd Jan angstig en bang om
't hart,
En plotseling niet wetend wat hij
doen moest,
Liet hij los, en is naar beneden
gestart.
Maar daar doet hij z'n ogen open,
En ziet er zijn moedertje staan.
Nu begint Jan hardop te lachen,
En zegt »nu is mijn droom naar
de maan.»
Pietje Konings,
Rechtvaart no. 29, Kaatsheuvel.
De inbreker opent een blikje sar
dientjes.
OPLOSSING.
2
7
6
9
5
1
4
3
8