echo van het zuiden rnrnrï eli Reintje de Vos, si ECHO'S. GESCHIEDENIS DER HERVORMDE KERK rtie. TE BESOIJEN. oil Tweede Blad. ijns. 54. Zaterdag 13 Juli 1935. 58e Jrg. Niet wanhopen. Er zijn in dezen tijd van narigheid fl ellende, nu de heele wereld op W kop schijnt te staan en elk licht- antje, dat aan den horizon opdoemt, ►oedig weer door zware wolken ver- listerd wordt, lieden, die wanhopen 1 vreezen, dat het nooit meer terecht ,1 komen. Tot hun troost zij er aan erinnerd, dat de wereld meer tijden an depressie heeft gekend, tijden Faarin zelfs de grooten van dagen L een herstel twijfelden. Wij laten fer ten voorbeeld daarvan eenige itialingen volgen van bekende Engel sen. Om te beginnen William Pitt f7591806)„Er is om ons heen Huwelijks iets anders dan ruïne en fanhoop". Wilbeforce (17591833) zei in 800: „Ik durf niet te trouwen, de oekomst is zoo donker en onzeker". Lord Grey in 1819: „Het schijnt mij jje, dat alles op het Punt staat, omver ■Worpen te worden". De hertog van Wellington dankte wen voor zijn sterven in 1851 God, "^^at hij „gespaard zou worden de vol- a H poiïng te zien van de ruïne, die zich im ons heen ophoopt." 2 ht Diraeli zeide in 1849: „In de nijver- h tpd. den handel en den landbouw, ïpstnat er geen hoop meer!" ppfj Lord Shaftesbury in 1848: „Niets ""nan het Britsche Rijk van schipbreuk "redden". K Toch hebben zij allen ongelijk ge- Ld en met name in de halve eeuw, K-I ie op 1850 volgde, heeft de wereld Ben periode van gestadigen bloei en vooruitgang gekend. Er is dus reden om ook nu om Töanks de moeilijkheden die we door- J^Vaken goede hoop te houden. Maar "™|at wil nog niet zeggen dat goede L aoop alleen genoeg is. Veel voornamer -*Ss n.l. de goede wil van ieder per- toon afzonderlijk, de wil 0111 de we reld te beteren. En vooral het besef lat elke mensch deze verbetering moet Seginnen bij zichzelf. Slechts met ïieuwe menschen van nieuwen geest ct. <an men het aanschijn der wereld Veranderen. Goede hoop mogen wij dus houden, nits de goede wil niet ontbreekt. 1610—1935. Door J. van der Hammen Nic.zn. XIII. Onder de lijst der Hervormde lid- ïaten te Besoijen, in 1626 door Ds Jeremias Eckius opgemaakt en door mij in mijn vorig opstel gepubliceerd, komen ook voor Jan Mat hij sz. Hex en zijne tweede vrouw Neelt je Jansdoch ter, bij wie hij slechts ééne dochter schijnt geprocreëerd te hebben, n.l. Aeltje Hex, die in 1641 was gehuwd met Dirk Joosten Vloots. Zijne eerste huisvrouw was Elisabeth Gerritsdoch- ter, bij welke hij o.a. de volgende kin deren verwekte: Sara, Gerrit, Maeyke, Susanna en Catliarina Hex. Sara Ilex huwde, gelijk wij boven reeds gezien hebben, den 5en Maart 1628 te Besoijen met Ds. Jeremias Eckius; Maeyke of Maria Hex trouw de den 24 April 1633 met den te Ca- pelle geboren Willem Adriaensz. Qui- rijns; Susanna Hex trad den 1 Juli 1638 in den echt met Peter Lucasz. tol den Brouck, later steeds genoemd en geschreven Uyttenbroek, geboortig van Dussen; en Catliarina Hex huwde den 29 Augustus 1641 met Adriaen Jansse van Kers of Kerssen, geboren te Middelcop, onder het „graefschap" Leerdam gelegen. Willem Adriaensz. Quirijns, die te Besoijen eenige kinderen in de Her vormde kerk liet doopen, vertrok la ter naar 's-Gravenmoer, waar hij in 1652 o.a. stadhouder van de leenen was. Uit hem sproten een tamelijk groot aantal takken der bekende ta- milie Quirijns, die gedurende ruim 200 jaren te 's-Gravemoer, Capelle en Sprang gewoond hebben. De afstam- melingen van Peter Lucasz. Uytten- broeck bleven na 1638 nog geruimen tijd te Besoijen gevestigd en vertrok ken in den loop der 18e eeuw naar el ders, terwijl de nakomelingen van Adriaen Jansse Kerssen op het einde der 17de eeuw eveneens Besoijen ver lieten. Uit hel huwelijk van Ds. Jeremias Eckius met Sara Hex werden te Be soijen de volgende vier kinderen ge boren 1. Elisabeth Eckius, den 6 Febru ari 1633 gedoopt en vernoemd naar haar grootmoeder Elisabeth Gerrits- dochter. Getuigen bij dezen doop wa ren: Michiel Willemsz. Jager, Maria van Hex uyt den naem van Wouterke Geysbrechts en Catharinet Plassii. Zij huwde den 7 Ocober 1654 met den te Waalwijk geboren Roelof Abraliamse van der Vleut, wiens nakomelingen nog op het einde der 18e eeuw aldaar voorkwamen. 1). 2. Margrieta Eckius, gedoopt den 26 Augustus 1635 en te Besoijen in 1636 overleden en in de kerk begra ven. Bij haren doop waren getuigen: Willem Quirijns en Grietje Jans. 3. Margrieta Eckius, den 4en Au gustus 1641 gedoopt, waarbij getui gen waren: Francooys op de Cam, Neeltje van Handel (Andel) en Jaco- mijntje Mary nis. Den 6 November huwde zij op 35-jarigen leeftijd te Be soijen met Bastiaen Hendricksz de Rooy, wiens voorvaderen toen reeds ongeveer 100 jaar alhier gewoond hadden. 4. Dirk Eckius, gedoopt den 8 Oc tober 1645 en den 12 October van dat zelfde jaar in de kerk begraven. Bij zijnen doop stonden als getuigen: Aert Colff, Dirck Joosten (Vloots), Geer- truyt Bron en Aeltje Driese. De afstammelingen van het boven genoemde echtpaar Bastiaen Hen dricksz. de Rooij en Margrieta Eckius, die bijna uitsluitend het landbouwers- bedrijf hebben uitgeoefend, hebben thans (1935) reeds meer dan 250 ja ren onafgebroken uitgezonderd dan den korten tijd dat zij te Capelle ol Raamsdonk zijn gevestigd geweest alhier verblijf gehouden en zijn steeds lidmaten der Hervormde gemeente ge weest. Hun meest voorkomende karak teristieke yoornamen waren steeds Bastiaan en Hendrik. Weinig zullen zij ooit vermoed of gedroomd hebben, dat één hunner voorvaderen is ge weest Ds. Jeremias Eckius, van 1626 tot 1670 predikant te Besoijen. Dat Ds. Eckius gedurende den lan gen tijd, dat hij het predikambt alhier heeft vervuld en ik durf beweren voor beeldig heeft vervuld, zich bij zijne ge meente-leden heeft weten bemind te maken, behoeft niet betoogd te wor den: het blijkt genoegzaam uit menig geschreven stuk of menige attestatie, waarin zijn naam met eere genoemd wordt. En dat kon ook wel niet goed anders! Van nature een sympathieke figuur en door zijn huwelijk met Sara Hex welk geslacht reeds lang vóór 1600 de gewichtigste ambten alhier be kleedde en door het huwelijk zijner dochters met achtenswaardige Besoy- ensche of Waalwijksche ingezetenen, vermaagschapte hij zich aan de no belste families dezer streken, ook aan de zeer bekende schouten-familie van Andel, die meer dan 100 jaren, echter niet onafgebroken, het richterambt alhier heeft uitgeoefend; en zoo is Ds. Eckius gedurende bijna een halve eeuw een zeer geliefd Evangeliedienaar geweest, hoewel hij zelf en evenmin de kerk en de gemeente in dat ge wichtige tijdvak van 45 jaren van ram pen en tegenspoeden zijn verschoond gebleven. den. Voor de kerk, die toen slechts 1 morgen 1 Va hont, en voor de diaconie, welke maar 2 morgen bezat, bedroe gen die lasten slechts 4.371/» en 7 gulden, maar voor de meer gegoeden liepen de kosten veel hooger, o.a. voor den ambachtsheer van Besoijen met zijn 20 morgen.... 70 gulden. Deze rampen waren evenwel slechts van stoffelijken aard en konden, al was het geld toen nog schaarsch, vrij gemakkelijk gedragen worden. Maar wat deze onheilen veel drukkender en moeilijker te dragen maakte, was het feit, dat deze grensstreken toen, n.l. tusschen 1630 en 1640 en wel bepaal delijk over de jaren 1635 tot 1637, op geheel ander gebied in een zeer deso- laten toestand verkeerden: ik bedoel den zoogenaamden retorsie-tijd, die zoowel op geestelijk als materieel ter rein, doch meest op geestelijk terrein, veel rampspoed en verwarring teweeg bracht. Een der ergste onheilen, die Besoijen bij Noord-Wester-storm en zeer hoo- gen watervloed troffen, waren twee ontzettende dijkdoorbraken in 1633, één op Allerheiligen en één op St. Antoniusdag, waardoor de Winterdijk alhier over een lengte van 120 ellen weggeslagen en het gansche dorp diep overstroomd werd, tengevolge waar van de ingezetenen halsoverkop op zolders en in de kerk, die op een hoog te stond en tamelijk watervrij bleef, hun toevlucht moesten nemen of naar hoogere streken moesten vluchten. De stoffelijke schade, door dien door braak veroorzaakt, bedroeg meer dan 1500 gulden. Om de reparatiekosten van den dijk en cie herstelling der twee half verwoeste heulen te kunnen bestrijden, moest over de binnendijk- sche ingelanden een omslag of zetting worden geheven, door schout en sche penen in een legger opgemaakt, waar bij die ingelanden verplicht werden van eiken morgen land, dien zij in den binnenpolder bezaten, een heffing of belasting op te brengen van 3.5 gul- Het is wel vreemd, dat in de meeste geschiedenisboeken, geheel ten on rechte, weinig of niets over die retor sie wordt gesproken. Het woord retor sie beteekent eigenlijk vergelding of weerwraak, maar deze korte verkla ring is echter geheel onvoldoende 0111 de juiste beteekenis van dien benarden tijd duidelijk te doen uitkomen. De retorsie was feitelijk een uit vloeisel van den overgang van 's-Her- togenbosch in 1629 in handen van de Staten-Generaal der Vereenigde Ne derlanden. De Roomsch-Katholieke godsdienst in die stad werd toen ge heel aan banden gelegd, en om ook de gansche Meierij van Den Bosch even eens in dien zin aan banden te leggen, gaven genoemde Staten eenige scher pe placaten tegen de Roomsche gees telijkheid uit. Het eerste placaat na 1629 was van 3 Januari 1630, waarbij den ingezetenen van de Meierij gelast werd niemands bevelen te gehoorza men, zoowel in het geestelijke als in het wereldlijke, dan die van Hun Hoogmogenden in Den Haag, en te vens de Roomsche pastoren bevolen zich van alle kerkelijke diensten te onthouden. Een ander placaat was van 3 Augustus 1630, waarbij verordend werd het voorgaande placaat strikte- lijk na te komen en den officieren of schouten van de verschillende plaat sen gelast de kerken in de Meierij al om te sluiten. Een derde placaat, d.d. 13 Maart 1631, hield het gebod in, om nadere orde te stellen op het sluiten der parochiekerken, kloosterkerken en kapellen in die zelfde streek. In een vierde placaat, d.d. 12 October 1633, werd aan de Meierijsche ingezetenen verboden de predikanten en hunne predicaties te molesteeren; terwijl in een vijfde placaat van Retorsie van 20 Juni 1634 nogmaals nader en uitdruk kelijker werd geboden alle Roomsche kerken, kloosters en kapellen te slui ten. Het spreekt vanzelf, dat die pla caten een hevige ontsteltenis en be roering onder de Roomschen in de Meierij teweeg brachten, en dat deze, met de geestelijkheid aan het hoofd en met de op hun hand zijnde Spaansche krijgslieden, al vrij spoedig alles in 't werk stelden om hunne oude vrijhe den en voorrechten te handhaven of uit te breiden, en dat de Generale Sta ten zulks krachtdadig en met geweld trachtten te beletten. In 't algemeen kan men nu zeggen, dat de tijd tusschen 1630 en 1639, vooral de jaren 1634, 1635 en 1636 waarin de Staten-Generaal der Ver eenigde Nederlanden hun uiterste best deden de Meierij van Den Bosch met kerken, kloosters en andere kerkelij ke instellingen in hun macht te krij gen, en integendeel waarvan de Room sche geestelijkheid of liever de Span jaarden, ook hun uiterste best deden om het te verliezen of verloren gees telijk en wereldlijk gebied te behou den of te herwinnen onder den naam van retorsie-tijd bekend staat. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat juist de grensplaatsen op Hollandsch grondgebied, n.l. Vlijmen, Baardwijk, Besoijen, Sprang en 's-Gravemoer, die vlak tegen Brabant aan waren gele gen, het meest bij die retorsie te lijden hadden, Besoijen niet het minst. Het was van 1630 tot 1637, vooral ook in 1635 en 1636 een voortdurend en herhaald doortrekken, inkwartie ren, logeeren, soms voor weken en maanden lang, van Spaansche of Hol- landsche krijgsbenden, die elkander met afwisselende gelukskans bevoch ten of bestookten, en die vooral een ontzettende plaag waren voor de ar me en uitgemergelde buitenmenschen en dorpsbewoners. Om iets te noemen was 't Staatschc leger onder de graven Jan van Nassau en du. Bucoy in 1632 meer dan 4 maanden ingekwartierd of gelegerd in de Waalwijksche paro chiekerk, het klooster en in particu liere huizen, terwijl de Besoijensche kerk in 1635 en 1636 bijna voortdu rend door het ruwe krijgsvolk ukis in beslag genomen, met de gevolgen van dien: beschadiging der kerke het ver nielen der zitbanken, het afbreken van de afrastering rondom het kerkhof, het van het kerkdak afschieten van het ooievaarsnest, het plunderen der veldgewassen, enz. De totale schade, die Besoijen en Waalwijk gedurende den retorsietijd leden, beliep, volgens officieele bescheiden, 50 5 60.000 gulden. Gelukkig hadden de dorps- en kerk- autoriteiten van Besoijen in 1635 met vooruitzienden blik bijtijds de ge meente- en kerkepapieren en andere stukken van waarde, o.a. het avond- maals zilver met toebehooren, door ken, werk elke 1742 Uit het Deens van HANS AANRUD. Het is een klare, zonnige morgen in de lente. De morgenzon brandt reeds aardig warm op de droge zandhelling aan de overzijde dei rivier; maar deze zandhelling is dan ook het énige plekje, waar de zon nestralen heel tot de bodem kun- nen doordringen want overal elders staat dicht het woud. Hier, op deze énige onbeschutte plek, is wat gras gegroeid en staan een stuk ot wat losse bomen. En tussen twee van die bomen, heel boven, waar de zon het lekkerst brand, is een klein rond gat, dat in de heuvel is ge boord. Vóór deze opening ligt, met de spitse snoet tussen de voorpo ten, meester Reintje de Vos. Hij heeft het zich gemakkelijk gemaakt en laat de morgenzon zijn zachte, bruinrode vacht braden. Hij ligt heel vlak op de grond, met zijn groote pluimstaart sierlijk gebogen achter zich. De voorpoten zijn uit gestrekt. Op de ene heeft hij de kop gelegdde andere houdt hij waakzaam op een dode kraai, Reintje ligt nu niet op de loer, maar hij luiert wat en denkt na. Hij denkt na. Hij vindt, dat hij zich voor de komende winter voortreffelijk heeft ingericht. Reeds in het begin van de lente, zodra de vorst was afgetrokken, is hij op gedachte gekomen om zich hier met terwoon te vestigen. Hij en ook mevrouw Reintje begonnen dus hier te graven. Zij begonnen onder de grote steen daarginds, waar het varenkruid zo hoog en dicht groeide, dat niemand daar een gat vermoe den kon; en van daar groeven zij een lang gang, die een heel eind verder onder een zware boomwor tel weer aan het licht kwam. De uitgang was zó gemaakt, dat men hem van de plek, waar de ingang was, xniet kon zien voor zover het ongeluk mocht willen, dat iemand het echtpaar uit het éne einde zag te voorschijn sluipen. Het was een zwaar stuk werk geweest; want vaak, als zij aan het graven waren, stieten zij op een boomwortel cf een grote steen, waarvoor zij dan na tuurlijk moesten uitwijken. Maar daardoor was het dan ook een sterke en veilige burcht geworden. Onmogelijk daar een schot hagel doorheen te jagen. En midden in die burcht had den zij een ruime voorkamer aan gelegd en die heel huiselijk en ge moedelijk ingericht. Dat was dan ook wel nodig; want nauwelijks waren zij er mee klaar geworden, of mevrouw Reintje kreeg niet min der dan vier stuks welgeschapen jongen, en dus hadden zij wel een ruime woning nodig. Daarop was heer papa 'n beetje overmoedig ge worden en had nog een zijgang ge graven naar een soort van terras, recht tegen de middagzon, waar bij gunstige gelegenheden zijn vrouw en de kinderen zich eens lekker zouden kunnen koesteren. Mevrouw Reintje had dit wel een beetje ge waagd gevonden, want zij vreesde dat de familie daar op die opene plek misschien te veel in de kijker lopen zou. Maar papa praatte haar die bedenkingen uit het hoofd. Want vooreerst werd die droge grasbank onder de zon al gauw even bruin als hun eigen vossenpelsen ten tweede was het niet waarschijnlijk, dat iemand hen c.aar in het oog zou krijgen. Geen mensch immers had daar iets te zoeken. Het pad naar de koehut, die boven op de heuvel lag, ging een heel andere kant langs, zodat voorbijgangers niet te duchten waren. E11 wat honden be trof, zo was er in het ganse dorp geen enkele snuggere jachthond niets dan domme hofhonden, die Reintje gemakkelijk om de tuin zou kunnen leiden. Neen, neen, er was werkelijk geen enkele reden om angstig te zijn I En hoe ongelofelijk gunstig was ook dit plekje gelegen om zich den nodige mondkost te verschaffen. De kraaien hadden Reintje niet ont dekt. Ettelijke hadden er hunne nesten inde onmiddellijke nabijheid gebouwd. Dat zou dus een kostelij ke overvloed van jonge kraaien geven, als het nog een beetje verder was. En de andere kraaien, die geen nest hadden, sliepen 'n nacht in de struiken aan de waterkant! Daar had hij heden deze hier ge kaapt, en zó sluw had hij dit aan gelegd, dat de anderen er heel niets van gemerkt hadden. Fazanten huis den boven op de heuvel. Een paar lammetjes weg te snappen, daartoe zou later in de herfst wel gelegen heid zijn. En tot zolang kon hij zich altoos met een haas behelpen, wan neer hij zich de moeite daartoe geven wou. Het allerbeste echter waren de eenden, die in het riet langs de waterkant broeiden. Want eendebout dat was van Reintje en zijn vrouw het lievelingskostje. Ja dat mochten zij zeggen zij hadden zich verstandig en tegelijk aangenaam genesteld en Reintje was al zeide hij 't zelf een welge steld man, een stoffelijk bevoorrechte onder de vossen. Van morgen, bij voorbeeld, was hij maar heel even op expeditie geweest, en toch lag hij reeds hier en koesterde zich, met het binnenhalen van het ontbijt kant en klaar, terwijl zijn vrouw naar buiten kwam om een hapje te ïalen voor de kinderen, die nog te Gein waren om te kunnen uitgaan. En Reintje bleef dus rustig liggen, liet zich warmen door de zon en tuurde knipogend naar de overkant van het dal, waar in de verte grote boerenhoeven lagen, met kippen rennen en duiventillen en allerlei lekkers. Wat was het overal stil! Het was dan ook Zondagmorgen en Reintje bedacht dat de Zondag voor hem en zijn gelijken niet juist de beste der dagen iswant dan dwaalden de menschen wel eens af naar plekjes, waar zij anders nooit heen kwamen. Maar, geen nood Hierheen kwam toch wel niemand. Hier was het veilig. Dat zou een zomertje kunnen woeden Daar opeens draaide Reintje blik semsnel de kop om. Er kraakte dichtbij iets in de struiken en twee jongenshoofden zag hij te voor schijn gluren. Gauw nam hij de kraai in de snuit, draaide zich laag bij de grond om, buigzaam als een slang, en sloop het hol in, de lange staart achter zich trekkend. Daar binnen liet hij de kraai vallen, draaide zich nogmaals om en keek voorzichlig met zijn éne oog uit het gat. Of zij hem hadden gezien?... Ja ja! Zij zakten van spanning letterlijk op hun knieën, hun ogen stonden als ronde schijven in hun gezichten, en zij hielden de adem in net zoals Reintje zelf deed, wanneer hij op een fazant loerde. Dat kwam er van, als men zoo'n lange staart had! Hij was er stellig van overtuigd zij hadden enkel die staart Q gezien Inderdaad was het een fraaie staart, waar Reintje trots op was; maar niettemin kon dit uiterlijke aanhangsel soms wel eens lastig worden omdat het zo zeer in de ogen stak. Ach ach! Nu was het gedaan met de lieve rust en veiligheid. Want, als Reintje de mensen juist beoordeelde en vooral zulke vlegels van jongens dan zou hij nu den gansen zomer streng op de wacht moeten staan ja, en bij slot van rekening zou hij met zijn gezin misschien wel moeten ver huizen!... Hoe erg onaangenaam nu toch 1 Daar kwamen zij aan. Geen twij fel meer, dat zij het gat zouden ontdekken. Reintje moest nu naar de andere uitgang en zien wat zij uitvoerden. Hij sloop dus in de burcht terug, bracht de kraai aan vrouw en kinders en vermaande hen zoo stil te blijven als muizen Daarop sloop hij door de gang, kwam een heel eind hooger onder de groote steen er weer uit, kroop dicht langs de grond naar de kam van de heuvel, verborg zich daar tusschen struikgewas en keek. (Wordt vervolgd). Raadsels. 1 Een ieder wil het worden, en niemand wil het zijn. 2 Wat doen alle menhen te gelijk 3 Van boven dicht, van onder open, ziet men de mens en ermee, de straat op lopen. 4 Wat is het tegenovergestelde van Java. p

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1935 | | pagina 5