tI'echoIan hei zuiden K iele fcf Reintje de Vos. EGHO GESCHIEDENIS DER HERVORMDE KERK TE BESOIJEN. f Tweede Blad. 3e PRIJS: Klooster ♦jLichtenthal 57. Zaterdag 27 Juli 1935. 58e Jg. 'Q Oorlog op komst. Het is toch vreemd, dat we in net aar 1935 kunnen spreken van den I ,/o.nenden oorlog, want dat de oorlog, Unie thans in voorbereiding is, straws 'l uitbreken, dat is met zeer groote HLatevan zekerheid te zeggen. Duizenden ionqe levens worden naar t slagvela iesiuurd, dat misschien over enkele panden reeds hun doodsbed zal 1} W°zTvvorden krijgshaftig toegesproken leen gaan in geesumihge sieninung nel n avontuur tegemoet, uat wciiiuu nun leven zal atsmjaen. Toch ncouen zij niets te hopen van den strija uie hen ■li/acht, ook niet al bienyi aie ae over ^juiinning van hun zijue. Z.y zullen geen overwinnaars zijn, als zij terugnomen Htullen zij verminkt zijn of voor hun leven geknakt. Het g^ett een beklemmend gevoel in ,en eeuw waarin ue Dcacnaving meent op een toppunt te z»jn genomen te weten, dat er een oorlog op ui is en Ljje toen niet, met al üc miuaeien aie jde bescnaving ons bieai, te kunnen tegenhouden. straws zal een der beide partijen de ■loverwinnaar zijn en het »recm« van .h t geweld doen gelden, flei is waar- scmjnlijK dat de meest geciviliseerde "Vane zal winnen, omdat ue civiiiaaiic nu eenmaal over meer en oeier ooriogs- tuig kan oeacnikken, dan volksstammen, üie op de ladder der cultuur nog een trapje lager siaan. Die volksstammen ÏTI kunnen siecnts menschen op ue Deen brengen, die met den moed der wan hoop zullen vecnien voor hel recht van Zp hun volk. Maar met machinegeweren bereikt men meer, de bescnaatde wijze van oorlogvoeren is meer atdoende, verdelgt en vernidigP sneller. Men kan dan ook nu reeds voorspellen wie de sterkste zal zijn, met andere woorden aan wiens zijde net recht zal zijn. Honderdduizenden menschen worden nod naar een poel van ellende geleld .in het jaar 1935, waarin wij onze ri' Volkenbond hebben, onze internationale vredesbewegingen» onze »lSooit meer oorlog* Deioognigen, onze internationale beloogingen van vredeswil, onze op- loopende oorlogsbegrootingen en onze winstgevende wapenfabrieken. 2; Wy» die denken dat we alles kunnen en alles weten, wij zien een mensch- gj onteérend bloedvergieten aankomen en wij kunnen het niet voorkomen 1610—1935. Door J. van der Hammen Nic.zn. XIV. Het zal den lezer wellicht opgeval len zijn, dat de Hervormde kerk al hier, evenals dat het geval was met^tle Besoyensche diaconie, omstreeks l636 no« weinig vaste goederen bezat, de Perk ongeveer l1/* bunder, de diaconie circa l3'* bunder land Oudtijds bezat de kerk - behalve dan den eigendom der buitendijksche tienden, der smal- enden in den binnenpolder en eenige landrenten of grondcijnzen twee stukken land, één in den binnenp - der. den kerkenakker genaamd, en éen in den buitenpolder, groot m het öe- heel één morgen, zijnde weiland, waarvan de wederhelft, dus drie bont, aan de Algemeene Armen toebehoorde. Gedurende het gansche bestaan dier kerk, dus ongeveer 32o jaren, heett zij nooit meer vaste goederen bezeten, dan de bovengenoemde; zelfs kwam er een tijd, dat zij, om zich te kunnen bedruipen, een gedeelte van den A-er- kenakker moest verkoopen (18de eeuw). Ook thans (1935) bezit zij niet meer dan het stukje weiland in den buitenpolder bovengenoemd en den geschonden kerkenakker. Even zoo moest zij in den loop der tijden, omstreeks het begin der 18de eeuw, de smaltienden verliezen, waarover later en te gelegener tijd uitvoeriger zal gesproken worden. Men kan dus niet zeggen, dat de Hervormde kerk alhier, op financieel gebied althans, er ooit goed voor heeft gestaan: Zij beeft altijd moeten sukkelen, om het hoofd boven water te kunnen houden. Met de diaconie is dat anders ge gaan. Wel bezat deze in het eerste kwartaal der 17de eeuw nog maar lut tel vast goed, doch dat werd van lie verlede al beter en beter: door schen kingen, legaten en eigen aankoopen be gon zij er omstreeks 1700 en vooral I later uitmuntend voor te slaan. Het eerste vaste goed, dat haar ten deel viel, werd haar den 7 Maart 1623 vermaakt bij testamentaire beschik king van den Besoyenschen burge meester Antonis Woutersz. Wilden, n.l. de schenking van den vogelsmer gen, zijnde een akkerlandleenroerig aan den adellijken huize van Dussen, en liggende ten Oosten der dorpssteeg of Besoyensche Steeg, hans Besoyen sche straat. Dat perceel land, hetwelk de dia conie tot aan de 19de of 20ste eeuw steeds heeft bezeten, was in 1613 door aa Jan Claesz. Haghen, ook een Be- soyensch ingezetene, aan den boven- genoemden Antonis Woutersz. Wilden, die het bij zijn overlijden in 1623 aan de diaconie legateerde, verkocht. Wijl het leenroerig was aan den huize van Dussen, moest het vaak, n.l. bij den dood van iederen sterfman, opnieuw op de diaconie verheven of verlijd worden. De sterfman was de persoon, die door den belanghebbende werd aangewezen en op wien het, ten behoeve der diaconie, moest verheven worden: hg vertegenwoordigde de diaconie, en voor het verheffen of ver lijden moest aan den leenheer ot diens gemachtigde zeker leenrecht worden betaald. Om dat verheffen of verlijden eenigszins duidelijker en begrijpelij ker voor te stellen, zal ik den vcrlijdbrief van 28 December 1623, waarbij de vogelsmergen aan Jan Claesz. Haghen kwam, hier even af schrijven: Wij Adriaen PeeterszStaal, als stadt- houder van ende over de leenen vanden Ed: Heere Walraven de Gendt, vrijheere tot Oyen, leenheere vanden huise ende heerlickheyt vander Dussen-Munster- kerek, doen condt ende bekennen over mits desen brieve, dat wij oirconden onsen mannen van leen nabeschreven, verlijdt ende verleendt hebben \Thonis Woutersz. Wilden tot Besoyen de helfte van eenen mergen landts, genaempt den vogelsmergen, hem aengecomen by coop ende opdracht van Jan Claesz. Ha ghen ofte inde wandelinge geheeten Jan Ikens, soo groot ende cleyn den sel- ven' gelegen is in Besoyen aende Oost- syde Joost Adriaensz. Vloots gelandt, me de wesende leen, ende aende Westensyde de weeskinderen van Huybert Dirckz. de Bie; het streckt van Aerdt Claessen (Haghen) erve aff suytwaerts tot der voorschreven weeskinderen landt toe; hem te houden van ons ende onse na- comelingen tot eenen rechten erffleen, te verhergewaden alset met recht ver valt ofte verschijnt, behoudelijck ons ende eenen iegelyken hier aen sijn goede rechten. Hier heeft ons ]Thonis Woutersz. Wilden tot Besoyen huldt ende eedt van gedaen, soo recht was. Daer dit aldus geschiede waren by, aen ende over onsen mannen van leen Hendrick Oldenborch ende Jacop PlonenszDes toirconden hebben wy onsen segelen ten saecke van onse leenen aen desen brieft doen hangen int jaer ons Heeren lbl-i, den 28 Decembris- In de bovenaangehaalde leenacte wordt Adriaen Peetersz. Stael „stad houder van de leenen" genoemd; hij was namelijk de plaatsvervanger van den leenheer, die voor het verheffen van leengoederen een officieel persoon noodig had. De uitdrukking verherge waden (verheergewaden) beteekent niet anders dan als leengoed verheffen met de daaraan verbonden rechten. Toen de vogelsmergen den 7 Maart 1623 aan de diaconie kwam, moest dat leengoed, ten behoeve dier diaconie, weder op een daartoe aange wezen sterfman verheven worden. •Den 30 Maart 1644 was deze sterfman overleden, dus moest het goed nog maals door den leenheer op een nieu- 't Is een wonder boven wonder, De concurrenten die gaan onder Vrouwen krijgen blij gezicht Dat heeft 't Wondermerk verricht. Koopt daarom in Wonderzaken Dat kan U gelukkig maken. wen sterfman worden verlijd. De ver- lijdbrief van 1623 schijnt verloren en die van 1644, die uitgegeven werd door den toenmaligen Dussenschen leenheer Eduard Jacott van Axele, heb ik slechts gedeeltelijk te mijner beschikking. Aldus werd de vogelsmergen meer malen verheven, o.a. nog den 8 Fe bruari 1700 op Gerard van Andel, oud 13 jaren, en toen deze in 1730 was ge storven, werd hij opnieuw verheven op den zestienjarigen Bastiaen *Hen- dricksz. de Roogd.d. 23 Augustus 1730. Het verheffen moest altijd ge schied zijn binnen een jaar na het overlijden van uen sterfman. Wijl de pasgenoemde verlijdbrief van 1730 de laatste is, dien ik heb kunnen vinden na 1795 werden geen verheffen van leengoederen meer gedaan, omdat de heerlijke rechten toen vervallen wa ren wil ik dien, met het oog op zijn belangrijkheid en ook om hem voor t nageslacht te bewaren, eveneens af schrijven. Boven de acte staat: „Pro pauperibus", d.i. voor de armen. Hij luidt aldus: Wy Alexander Frangois, geboren Gra ve van Groesbeek, Wemeling, des Heyli- gen Roomschen Rijcks etc., vryheere van tiyndonck ende naaghoort, heere van Munsterkerk, Heeraardswaard, etc-, ende als leenheere van onsen huyse en slote van Bussen, doen cond allen luyden, uat wy beiioudens ons en yuers goed regt, vermits d'aflyvighijt van d'heere Gerard van Andel, schouth van Besoyen, op wiens naam, ten behoeve van den diaconie armen van Besoyen voornoemt, is verleyd geweest het leen, hier onder gementioneertverleyd en verleend hebben, verleycn ende verleenen by de sen onsen brieven Bastiaen Hendrikse. de Roog, oud omtrent sestien jaren, woo- nende tot Besoyen, eenen mergen leen- lands, genaamt den vogelsmergen, gele gen tot Besoyen voornoemt, belent vol gens laatste verly Oost ten naasten de weduwe van Gijsbcrt de With, West de dorpssteeg, streckende voor van voor schreven weduwe de With haar land af zuydwaarts op tot Jan Laurgs cum suis erve toe, leggende onverdeelt met de diaconie voorschreven. Te houden den voorschreven mergen lands van ons, on se erven, Heeren en Vrouwen van Dus sen, bij den voornoemden Bastiaan de Roog tot een regt en onsterflijk erfleen, ende te verhergewaden soo menigmaal als 't met regt vervalt, ten behoeve van de voorschreven diaconye. Ende heeft hier van ons hulde, eed en manschap gedaan Hendrick Bastiaansz. de Booy, svnen vader, in handen van Cornells van Brandwijk, stedehouder van'onse leenen. Welverstaande, dat de diacony van Be soyen inder tijd sal gehouden sijn bin nen sjaars naar 't overlijden van Bastiaan de Roojj voornoemt, ons weder een an der persoon te stellen, om het voornoem de leen te verheffen ende de behoorlijke regten daartoe staande te betalen. Aldus gepasseert ten presentie van Willem Pis- torius en Jan Berkenbos, onse respective leenmannen. Ten oirconde hebben wy onsen leenzegele aan desen brief doen hangen op onsen huyse van Dus«en de sen 22 Augusti anno 1700 en dartig- Mogelijk zal de een of andere lezer willen vragen„Waarom werd de vo gelsmergen en in het algemeen de meeste leengoederen op zulke jeug dige personen verheven?" Ik kan hierop antwoorden, dat zulk een ver hef zeer natuurlijk en juist ten voor- deele der diaconie kon genoemd wor den. Hoe jonger de sterfman was, hoe meer kans er onder normale omstan digheden bestond, dat hij nog gedu rende langen tijd in leven bleef, en dus behoefde men dan niet zoo spoe dt hel bovengenoemde telkens terug komende leenrecht te betalen. Er kon tusschen het ééne verhef en het an dere in het allergunstigste geval wel eens een tijdruimte van 60 of 70 jaren liggen: het kwam er maar op aan hoe lang de sterfman bleef leven. De min derjarigheid des sterl'mans deed niels ter zake en veranderde niets aan de wettigheid des verhefs: de vader hier was dat Hendrick Bastiaansz. dt> Boog of een ander bloedverwant, was slechts gehouden voor den min derjarige hulde en eed aan den leen heer of diens lasthebber te doen. Behalve het bovengenoemde leen goed de vogelsmergen verkreeg de dia conie in den loop der tijden vele an dere allodiale goederen: landerijen en huizen, en gaf zij ook, bij batige sloten der jaarlijksche rekeningen, obligatien en hypotheekbrieven uit, tegen 4, 5 of 6 procent. Onder meer andere verwierf zij de volgende vaste goederen: a. 20 Januari 1624. Joost Adriaensz. Vloots transporteert aan de diaconie een perceel zaailand in den binnen- Uit het Deens van HANS AANRUD. (Slot). Thuisgekomen, vermaanden hij en mevrouw Reintje de kinderen om zich weer als muisjes zoo stil te houden; de moeder zou aan stonds terugkomen. Daarop gingen zij beiden naar buiten en posteer den zich zó, dat men hen van daór uit, waar de jongens gegraven had den kon zien. Zij hadden nog niet lang zo ge zeten, toen het tussen de struiken reeds kraakte. De knapen kwamen aan, en nu hadden zij een bijl meegebracht. Zij gingen op het gat toe. De boomstronk lag zoals hij gelegen had. Maar wat was dat nieuwe gat er nóést Zo had dus werkelijk in de nacht de schelm zich uitgegraven. Op hetzelfde oogenblik maakte Reintje eene snelle beweging en ver oorzaakte daardoor een geritsel De jongens keken op en werden hem gewaar. »Daarl» riep de ene. Mevrouw Reintje deed alsot zij schrikte, deed een groten sprong naar den kant van het woud liep echter slechts een klein eindje weg en sloop door het gat onder de stenen naar hare kleintjes in de bouw terug. Reintje zelf draafde heel op zijn «emak door de struiken, zodat de jongens juist nog zijn langen staart verdwijnen zagen. En zij hem achterna. Reintje draalde heel langzaam vooruit en paste op dat de twee knapen altijd juist nog een puntje van zijn staart te zien kregen. Zij liepen en liepen, alle drie. Het ging nu omlaag naar de rivier en daar zagen de jongens hoe Reintje met een paar sprongen over het water wipte en vervolgens langzaam omhoog naar de steenhoop draalde. Zij stortten hem na, dat het water hun tot over de oren spatte en juist toen zij aan de andere oever gekomen waren zagen zij hem net nog in het vers gegraven gat boven bij den steenhoop verdwijnen. Vat? Had de leperd zich daar een nieuw hol gegraven Of was hij vannacht daarheen verhuisd Goed dat zij nog tijdig gekomen waren en hem nog net te zien gekregen had- Heni Hij was waarschijnlijk naar de oude bouw terug geweest, om nog iets te halen. De een stelde zich nu voor net nieuwe gat op post, terwijl deander terugliep om spaden, schoffel en bijl te halen. Daarop togen zij aan het werk. Toen zij Hink daarmee doende waren, sloop Reinlje echter aan de andere kant van de steenhoop weer naar buiten, wipte over de voorde heen en ging naar zijn oude huis. Hij had hun nu werk genoeg ver schaft voor de ganse zomer En de twee jongens beulden zich af, groeven en delfden, en stopten 's avonds de uitgegraven gaten stevig dicht, om de volgende morgen weer van meet af te beginnen dag in, dag uit. En eindelijk geen twijffel meer nu hadden zij hem 1 Nu kon hij zich onmogelijk meer er weer uitgraven Maar Reintje de Vos zat daarginds op de overkant en keek toe en verkneukelde zich. Een paar malen schenen toch de jongens niet zo zeker van hunne zaak en kwamen op de oude plek nog eens kijken, of de leperd hen temet voor den gek gehouden had. Maar er was geen spoor van hem te ontdekken. Alleen, de weelde van een zonne bad moest de familie Reintje zich voortaan ontzeggen. Een sage uit het Zwartewoud door JAN DE JONGE. Het gebeurde in lang vervlogen tijden, dat de Fransen het Rijnland binnenvielen. Door de stille dalen van het Zwaitewoud trokken de wilde horden en het gerucht van het naderend gevaar drong ook door tot 'tklooster »Lichtenthal», De weerloze, vrome vrouwenschaar in dit vredige klooster werd niet weinig beangstigd. Dag en nacht brachten de nonnen door in het kloosterkerkje nu een grafkapel en knielden daar aan de voet van het altaar, den hemelsen Bruidegom om hulp en bescher ming smekend. Toen ze eens de vespers zongen, kwam een landman in gescheurde kleren het kerkje binnenstormen. «Vlucht, eerwaarde vrouwen, vlucht de vijand is voor de deur», stamelde hij. Daar verhief zich de abdis, als gedreven door een hogere ingeving, vol waardigheid van haar zitplaats, schreed naar een kunstvol gesneden madonnabeeld en hing haar vol vertrouwen de sleutel aan de arm. Op dit ogenblik verlangden de vijanden voor de poort te worden toegelaten. De abdis, door de zusters gevolgd, verliet het kerkje door een zijpoort en vluchtte door de kloos tertuin, beschut door de muur en verder door de bomen, het d il in. Intussen hadden de vijanden de poort geopend en stormden, begerig naar buit, de kloostertuin in. Wat zagen echter daar. hun verbaasde blikken?! Vanzelf sprongen de grote vleugel deuren van het kerkje open, het Mariabeeld zweeh'e naar buiten en reikte de wilde horde dreigend de sleutel aan. Ontzetting greep hen aan en in wilde haast verlieten ze de gewijde ruimte. Pas de volgende dag waagden de nonnen, die 's nachts bij vrome landslieden een gastvrij onderdak gevonden hadden, stilletjes, evenals ze weggevlucht waren, naar haar ge liefd klooster terug te keren Haar eerste gang was naar de kerk. Hier vonden ze alles net zo als voor de vlucht; het wonderdoende beeld was nog op zijn plaats en bewaarde nog getrouw de sleutel. De abdis zette plechtig een le Deum in, terwijl de nonnen accom pagneerden, tranen van dankbaar heid in de ogen. Zonder dat iemand het aanraakte speelde het orgel uue. Van die dag af kreeg de aanvoer der van de kloosterbestormers een heilige vrees voor de kloosters en nooit meer deed hij mee, om er een te plunderen. Hij schreef de gebeurtenis op na zijn dood vond men het document. Het Mariabeeld wordt tot op de dag van heden nog in het koor van het klooster »Lichtenthal» vereerd. VERVOLGVERHAAL. Volgende week zal in »Ons Jeugd boek je» weer een vervolgveihaal beginnen getiteld »de Morgenklok». Het is uit het Duits vertaald door Jan de Jonge, en is ook voor de oudere jeugd een zeer mooi feuille ton. Oplossingen vorige week. 1 Het slakkenhuis, 2 Een kaal hoold, 3 Geen van beiden branden niet langer, maar wel korter, 4 Door meer meel te gebruiken, 5 Die het eerst begint. Raadsels. 1. Welk onderscheid bestaat er tus sen een papiermolen en een kroeg. 2. Als een neger in warm zeep- water gewassen wordt, wat wordt hij dan? 3. Wat is zwaarder een pond lood of een pond veren 4. Het behoort U toe en wordt door een ander meer gebruikt dan door U zeiven. 5. Wanneer stopt een boer zelf zijn kousen Ingez. door Adr. M. te Beesd. Lijst voor uitzoeken der geschenken werd aan den heer A. M. t. B. reeds toegezonden.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1935 | | pagina 5