iL'HiiMiinliei Zoiii
HUIZE B
TWEEDE BLAD,
ECHO'S.
GESCHIEDENIS
HERVORMDE KERK
TE BESOIJEN.
No. 91. Zaterdag 23 Nov. '35. 58e Jrg.
Het Roode Leger.
Dreigend staat aan de grenzen van
Europa de macht van hel Roode
Leger del* Sovjet-Republiek, waarvan
we de grootte niet kennen, doch
alleen weten dat die macht in staat
is met succes een greep te doen naar
het Westen, dat in onderlinge twee
dracht zijn kracht verliest.
De Russische volkscommissaris
voor het leger Worosjiloff neetteen
rede gehouden, waarin hij opmer
kenswaardige dingen zei over de
militaire macht van het Sovjet rijk
Na gewezen te hebben op de voor
treffelijke kwaliteit van de uitrusting
van het roode leger, verklaarde
Worosjiloff:
Wij zijn door tal van vijanden
omringd. Zeer zeker is het leger der
roode arbeiders en boeren ook thans
een geweldige macht Het is sterk
door de grenzenlooze overgave aan
de zaak van Lenin en Stalin, door
nimmer aanschouwde liefde van het
volk, door de organisatie en eenheid
en door de nieuwe bewapening. De
macht van het roode leger is on
aantastbaar, doch niettemin mogen
wij de krachten van onze vijanden
niet onderschatten, onze vijanden,
wier hartstochtelijke droom het is,
de sovjet unie te vernietigen.
»Thans, nu onze krachten ver
tienvoudigd zijn, vragen we ons
geenszins meer af, of wij den vijand
zullen kunnen overwinnen, of niet.
Wij zullen hem onvoorwaardeliik
overwinnen. Thans is deze vraag
niet meer aan de orde, doch wel
die, tegen welken prijs, tegen welke
opofferingen zullen wij overwinnen
»Wij moeten», aldus besloot Wo
rosjiloff, »een vijand, die het zou
wagen ons aan te vallen, met gering
bloedvergieten, met een mii imum
gebruik aan machtsmiddelen en met
zoo weinig mogelijk strijders over
winnen. Hoe beter onze fabrieken,
mijnen, spoorwegen en collectieve
bedrijven werken, des te sterker en
te beter georganiseerd zal het roode
leger zijn, waardoor tegelijkertijd de
vijandelijke pogingen, den strijd met
ons aan te binden, hopeloos worden.»
Zijn we te somber als we spreken
over dreiging voor Europa? Men
kan deze woorden toch moeilijk
misverstaan. Als het nog eens tot
een wereldbrand zou komen, dan
staan de sovjets klaar om het uit
geputte Europa te overweldigen.
En het beklemmende is dat we
desondanks geen stap nadir komen
tot de ontspanning der geladen sfeer,
die vroeg of laat tot uitbarsting moet
komen. Waar zijn staatslieden van
het formaat van een Briand of
Stresemann, die mogelijk deze ont
spanning nog zouden kunnen be
werken? Waarom is er juist nu
geen staatsman, die waardig bevon
den werd den Nobel-prijs voor den
Vrede te ontvangen
1610—1935.
Door
J. van der Hammen Nic.zn.
XXII.
Hiervoor is ons gebleken, dat tij
dens het verblijf van Ds. Hermanns
Plassius alhier (16701691), vooral
gedurende de eerste oorlogsjaren van
1672 tot 1678, de Hervormde kerk te
Besoijen in een weinig benijdenswaar-
digen toestand verkeerde en dat ook
zij, evenals alle dorpsgenooten, in
ruime mate haar deel had in de oor
logsrampen. Over het algemeen kan
men echter wel aannemen, dat de
Hervormde gemeente (ik bedoel de
Hervormde gemeenteledenondanks
den desolaten en onzekeren staat
harer geldmiddelen en woonhuizen,
tamelijk gelaten in hare zware zorgen
en benauwdheden wist te berusten,
en uit christelijke liefde en aanhanke
lijkheid ook haar best deed om het
levenslot van haren beminden predi
kant en zijn huisgezin te verlichten
en te veraangenamen, gelijk ook Ds.
Plassius, in overeenstemming met zijn
kerkelijk en geestelijk ambt, als een
getrouw herder en leeraar 1) zijn
uiterste best deed zijn gemeenteleden
of zijn geestelijke „schapen" door
woord en daad op den rechten weg te
leiden, hen te troosten en op te beuren
en op hoogere dingen te wijzen dan op
louter aardsche en vergankelijke goe
deren.
Ook de godsdienstoefeningen
hoewel dikwijls voor weken onderbro
ken door het oorlogsrumoer wer
den des ondanks, zelfs in het ergste
oorlogsjaar 1673, tamelijk geregeld
gehouden; en de meeste gemeentele
den schijnen aandachtige toehoorders
van des predikants predicaties te zijn
geweest, hoewel het ons, wegens het
ontbreken der noodige gegevens, niet
mogelijk is dienaangaande veel posi
tiefs mede te declen. Wij moeten ons
veelal verlaten op hetgeen sommige
overgebleven kerkerekeningen of som
mige losse stukken uit kerk- of ge
meente-archief ons te dezen opzichte
leeren. En dit is natuurlijk niet zoo
heel veel, want die bewegen zich
veelal op materieel terrein. Omtrent
den inhoud en het geestelijk karakter
der Zondagsche predicaties weten wij
niets, en het is wel jammer, dat Ds.
Plassius, die in zulk een gewichtig en
veelbewogen tijdperk te Besoijen
leefde, geen persoonlijke aanteeken'n-
gen heeft nagelaten omtrent kerkbe
zoek, omtrent dagelijksche voorvallen
onder de leden zijner gemeente of
omtrent het zieleleven zijner „scha
pen". Zelfs zijne officieele kerke-
raadshandelingen (notulen) zijn
gelijk ik vroeger reeds meldde
uiterst mager en dus van niet veel be-
teekenis. En wat weten wij van de
toenmalige Besoijensche Roomsch-
Katholieken en hunne geestelijke ver
houding tot de Gereformeerden? Heel
weinig. En het weinige, dat wij daar
van meenen te weten, moet nog bij
benadering en zeer omzichtig aange-
duid worden. Natuurlijk staat het
vast, dat de Besoijensche Roomsch-
gezinden sedert 1648 de Waalwijksche
schuurkerk bezochten, voor de Waal
wijksche pastoors huwden en door
hen hunne kinderen lieten doopen.
Tevens kan men veilig aannemen, dat
de onderlinge verhouding nog ver
scherpt door de talrijke kerkelijke re
glementen der Staten-Generaal of der
Staten van Holland, die geen scherts
verstonden meestal vrij scherp zal
geweest zijn. Maar hierbij moet ik na
drukkelijk opmerken, dat men zich
omtrent die minder vriendelijke ver
houding geen al te overdreven voor
stelling moet maken en die scherpe
kanten, tengevolge van gemeenschap
pelijke belangen op materieel gebied,
op den duur wel eenigszins zullen af
gesleten zijn.
Hoewel de Hervormde gemeente te
Besoijen over het algemeen meegaande
en geschikte lidmaten telde, werd er
wel eens een zwart of weerbarstig
schaap onder aangetroffen en zal ook
bij hen wel eenig kaf onder het koren
geschuild hebben. Wij hebben dat
vroeger, n.l. in 1670, gezien bij Gerrit
van Andel, die bij de beroeping van
den toenmaligen predikant de kerke-
raadsleden den voet dwars zette en
een diaken op een onhebbelijke ma
nier wist te verleiden tot een minder
edele handelwijze. Ook in het jaar
1673 juist in een tijd, dat het dorp
zoo ontzettend had te lijden van den
oorlogsjammer, deed genoemde van
Andel zich van een minder gunstige
zijde kennen. Wij willen dat hier, niet
met doel om iemand de kroon van
het hoofd te benemen, maar om te
doen zien, hoe iemand uit den be
schaafden stand zich kon vergeten,
eens nader mededeelen.
Het is bekend, dat de schoolmees
ters van vroegere eeuwen, behalve het
schoolmeestersambt, nog verscheidene
andere baantjes uitoefendenzij wa
ren doorgaans ook koster, voorlezer,
voorzanger, doodbidder, doodgraver
en aflezer der dorpspublicaties. Deze
publicaties werden gewoonlijk eiken
Zondag na het eindigen van de mor
gengodsdienstoefening voor het in de
kerk verzamelde volk van den kathe
der afgelezen. Tot die publicaties be
hoorde ook het bekendmaken van de
te drijven schouwen in den binnen-
en buitenpolder. Er werd schouw ge
dreven over de schoorsteenen, de
straatvrêe, de dorpssteeg, de voet
paden, den winterdijk, de Luncke, de
Gantel, de Ratteval en de onderschei
dene sluizen; en dat geschiedde van
Januari tot December.
Het was Zondag 20 Augustus 1673.
De ochtendpredicatie door Ds. Plas
sius was juist geëindigd en het kerk
volk, benevens de dominé en de
kerkeraad maakten zich gereed het
bedehuis te verlaten. Alvorens men
echter de kerk verliet, begon de
schoolmeester Antonie de Brugn
oudergewoonte de verschillende be
kendmakingen af te lezen. Hij maakte
o.a. ook bekend op welken dag de
schouw zou gedreven worden over de
„uitgangen" of uitwateringen van
den Besoijenschen buitenpolder, vol
gens welke publicatie elke bezitter of
gebruiker van land in dien polder op
tijd zijn slooten moest opmaken en in
orde brengen. Nog amper had mees
ter de Bruijn gepubliceerd, wanneer
99
(Naar het Duits)
van Theodor Storm,
door
1
Het Huis Boeleman is een oud
en vervallen huis. Het staat in een
NoordDuitse stad, in de zoge
naamde Düsternstraat. Het huis is
niet breed, maar wel hooghet
heeft drie verdiepingen. Midden voor
het huis, van de grond tot bijna in
het topje van de gevel, is de muur
uitgebouwd in de vorm van een
erker. Deze erker heeft op elke
verdiep:ng van voren en opzij ramen,
zodat in de nacht het licht van de
maan naar binnen kan schijnen.
Het is al heel lang geleden, dat
iemand in dat huis is geweest; ook
heeft men er sedert tal van jaren
niemand uit zien komen..De zware
koperen klopper op de huisdeur is
bijna geheel zwart verroest en tussen
de stenen van de trap groeit jaar in
jaar uit het gras ongestoord.
Wanneer een vreemdeling langs
dit huis komt en vraagt: »\Vat is
dat toch voor een huis?» dan
zal men hem zeker antwoorden:
«Dat is Huis Boeleman». En als hij
dan nog meer wil weten en soms
vraagt: »Maar wie woont daar dan
in dan krijgt hij zeker te
horen »Daar woont niemand in».
Ieder kind op straat kent het
versje, dat ze reeds aan de wieg
hebben horen zingen
»In Boeleman's Huis,
In Boeleman's Huis,
Daar kijken de muisjes
Het venster uit».
En men zegt: dat er vrolijke
klanten vooi bijgekomen zijn, laat in
de nacht, toen ze van feestpartijen
naar huis gingen, die achter de
donkere ramen een piepen hebben
gehoord, een geluid als van ontel
bare muizen. Iemand die een
oogenblik zelfs overmoedig werd,
heeft een paar maal de klopper op
de deur laten vallen, om te horen,
hoe dit door de lege ruimten zou
weerklinken; en hij beweert, dat hij
die schouw zou gedreven worden, of
Gerrit van Andel, die ook tot het
kerkvolk behoorde en meermalen bur
gemeester, schepen, kerk- of arm-
meester was geweest, stond, heetge
bakerd als hij was, plotseling kokend
van woede van zijn zitplaats op en
begon, geheel vergetend waar hij was
en welken eerbied hij aan het bede
huis verschuldigd was, met hard-
klinkende en brutale woorden luide te
protesteeren tegen het doen der
schouw en segde ten aenhooren van
het kerckvolck, met harde hevige
woorden ugtbarstende, dat het nu
geenen tijd was om schouwe te drij
ven ende dat hg sijn schouwe niet
maecken en wouden ende dat de
schouwe onbehoorlijck gdijt was ende
dat hg soo wel ofte beter wist wat tof
de schouwe van nooden was, als de
geene, die se gelegt hadden
Die brutale, onbeschofte en van
weinig opvoeding getuigende uitdruk
kingen, gebezigd in het kerkgebouw,
waar nog pas het Evangelie van liefde
en vrede den volke was verkondigd,
kwamen niet alleen niet te pas in de
kerk, maar waren ook hoogst straf
baar. Geen wonder dat ze door de
dorpsregenten als muiterij werden be
schouwd, als berispende hg (n.l. van
Andel) over sulex de regeerders al
hier, welcke heftige canaillieuse
manieren van spreecken niet anders
en schenen te strecken als tot iriole-
ringe van de goede justitie ende poli
tie ende mngterge ende opruginge
der gemeente te verwecken
Over deze onverkwikkelijke zaak (ik
heb niet kunnen vinden, hoe de kerke
raad er over oordeelde), die wel een
schril licht werpt op de lompheid
van sommige lieden uit de 17de eeuw
en den „goeden ouden tijd" in een
vreemd daglicht plaatst, zijn onder
scheidene „attestaties" gemaakt door
het dorpsbestuur, door meester An
tonie de Brugn en door den dorps-
secretaris 2), maar of zij aanleiding
hebben gegeven tot rechtsvervolging
van den schuldige, heb ik niet kun
nen vinden. De resoluties van de
dorpsregenlcn zwijgen er geheel over,
zelfs ontbreken die resoluties over de
oorlogsjaren 16721675, wat ik, om
verschillende redenen, een niet te ver
dedigen fout van het toenmalige
dorpsbestuur moet noemen.
Gerrit van Andel, vermoedelijk
niet weinig prat op zijn betere af
komst en zijne betere financieele po
sitie dan de meeste Besoijenarcn
(één zijner naaste familieleden was
secretaris van Oirschot en één ander
advocaat te Den Haag), schijnt een
ongemakkelijk en wispelturig heer
schap te zijn geweest, geheel verschil
lend met zijn zoon Mr. Peter van An
del, die in 1679 schout van Besoijen
werd en als zoodanig deze gemeente
gedurende 20 jaren met de meeste ge
trouwheid en toewijding heeft ge
diend. Gelijk ik vroeger reeds mede
deelde huwde deze Mr. Peter den 19
November 1679 te Sprang met de
waarschijnlijk aldaar gehoren juf
frouw Catharina Sprangers, bij wie hij
eenige kinderen verwekte, die later
een eigen rol te Besoijen gespeeld
hebben 3).
Van hem vond ik indertijd tus-
schen vele andere papieren een zoo-
genaamden minnebrief, geschreven
omstreeks 1678, toen hij nog op de
secretarie alhier zich bekwaamde
voor zijn toekomstig schoutambt, en
bedoeld voor zijn „liefste" of aan
staande vrouw. Men vrage mij niet,
hoe die brief in het gemeente-archief
te recht kon komen. Dat was heel
eenvoudig: de verliefde zal bij zijn
studie voor de dorpsadministratie nog
al veel vrijen tijd hebben gehad en
toen zich wel eens hebben overgegeven
gelijk zoo menig jonge borst deed
en nog doet aan persoonlijke lief
hebberijen of zoete droomerijen, en
zoo is gemelde brief tusschen geheel
andere soort stukken blijven berus
ten. Mr. Peter zal wel nimmer ver
moed of gedroomd hebben.dat zijn
kattebelletje eenmaal, meer dan 250
jaren later, zou dienen, om bij de ge
schiedenis der Gereformeerde kerk
alhier nog eens voor den dag getoo-
verd te worden en ons eenige oogen-
blikken van genot te verschaffen. Ik
hoop niet, dat men mij van onbe
scheidenheid of onkiesheid zal be
schuldigen, als ik dat briefje van
hetwelk men nu juist niet beweren
kan, dat het overvloeiend is van beval
ligheid of teederheid, maar, dat zich
wel laat lezen hier even wil af
schrijven. Het luidt aldus:
Mejuffrou ende seer waerde Lieff,
Op verleden Sondag is door Corne-
lis uwen neve aen mijn van uwen
twegen de gebiedenis 4) gedaen, die
mg ten alderhoogsten tot ver-
quickinge 5) van mijn ontrust qemoet
aengenaem was. Hope ende bidde tot
mgnen hoogcren troost, dat den alleen
wgsen Godt uwe herten gemoet tot
mg sal buggen, gelijck mijn gemoet
tot U boven alle andere vrouwen ter
werelt genegen is, om vervolgens met
malcanderen den Hegligen egten
staet aen te gaen ende die ter eere van
Godes Hegligen naem, onser sielen
salichegt ende stichtinge van onsen
even naesten te beleven. Indien ick dan
het gelue ende eere sal mogen hebben
van Uwe gunste ende trouwe, tot ver-
geldinge van mgne groole lieffde
tuwaert, te mogen genieten, soo bidde
seer gedienstig de goethegt te hebben
mg een letterken tot antwoordt door
brenger deses te laten toecomen, om
te weten waer naer mg sal gedragen;
doch off UE. mijn alderliefsten den
tijt niet mocht hebben hier op een
letterken van antwoort te schrijven,
de goethegt belieffde te hebben mg
niet langer in soo groote droeffhegt te
laten, maer tot een leuse off teecken
van uwe gunste alleen aen den bren
ger deses te seggen dese naer volgende
woorden: „ofte hg niet en weet off
„Bastiacn de Gester tot Waelwijck 6)
thuya is, dat ghg daer eens wesen
„moet". Hope dat UEd. mgne alder-
liefste dit mijn seer ootmo"d!g vrsonk
wel suit laten gevallen, sal naer bc-
velinge, desen egndigende ende aff-
brekende, mg teeckenen, die ick on-
veranderlick ben:
Mejuffrou ende seer waerde
Lieff Uwen alderootmoedich-
sten ende alderonderdanich-
sten dienaer
Peter van Andel.
't Is wel jammer, dat ik ook het
antwoord op bovenstaand briefje niet
heb kunnen machtig worden; dat
zou nog interessanter geweest zijn;
maar wij weten toch, dat zij elkander
kregen, elkander beminden en een
goed jaar later met elkander in hel
zelfs op de trappen daar binnen
heel duidelijk grote dieren heelt
horen springen. Als hij dit vertelt,
voegt hij ernogaantoe: »Het klonk
net als het springen van grote roof.
dieren in hun kooien, zoals je dat
soms in een dierentuin kunt /ien».
Aan de overzijde van Boelemans
Huis zijn de woningen een verdie
ping lager, zodat het maanlicht altijd
ongehinderd in de bovenste ramen
van het oude Huis kan vallen.
De wachter, die 's nachts natuur
lijk ook wel eens langs dit huis
komt, beweert ook eens wat gezien
te hebben het was maar een
klein, oud mensengezicht, met een
bonte slaapmuts op, dat hij boven
achter de ronde erkerramen zegt
gezien te hebben. De buren willen
dit echter niet geloven die zeggen,
dat de wachter weer eens dronken
is geweestzij hebben daar boven
voor het raam nog nooit iets gezien,
dat op een mens leek.
In een ander deel van de stad,
ver van Huis Boelemans vandaan,
woont iemand, die er nog meer van
weet te vertellen; hij is jaien gele
de organist van de St. Magdalena-
kerk geweest
Toen men hem er eens naar ge
vraagd heeft, vertelde hij het vol
gende: »Ik weet nog heel goed, dat
er mensen in dat huis woonden. Ik
was nog een jongen, en ik kan me
nog heel goed dien mageren man
voorstellen. Bij hem woonde ook
nog een vrouw, die zeker voor de
huishouding moest zorgen. Je moet
•weten, dat m'n vader uitdrager was
en een paar jaar drukke zaken met
dien man deed. Heel vaak werd ik
er met boodschappen heen gestuurd.
Och, ik weet nog zo goed, hoe 'n
hekel ik er aan had, daarheen te
gaanaltijd probeerde ik een uit
vlucht te bedenken, dat ik er afkon
komen. Zelf over dag was ik nog
bang, de smalle, donkere trappen
op te klimmen naar de kamer van
mijnheer Boeleman op de derde
verdieping. Onder de mensen had
bij een verschrikkelijke naam
»zielenverkoper» en die naam al
leen al vervulde mij met angst
vooral omdat ze verder nog allerlei
geheimzinnige dingen van hem ver-
lelden. Na de dood van z'n vader
was hij daar pas komen wonen
voor die tijd had hij vele jaren als
ladingmeester op een koopvaardij
schip naar West Indië gevaren.
Daar in de We-t mot t hij met een
zwarte vrouw getrouwd zijn geweest
maar toen hij zich hier voor goed
kwam vestigen, heeft men er lange
tijd tevergeefs op gewacht, of die
vrouw met enkele zwarte kinderen
op een goeie dag zouden arrive
ren. Totdat, enige tijd later, men
wist te vertellen, dat hij op de
ihuisrtis een slavenschip had aan
getroffen en aan den kapitein daar
van moet hij z'n eigen kinderen
tegen snoodgeld hebben ver
kocht. Wat daarvan waar is. weet
ik natuurlijk niet», voegde de oude
man er dan gewoonlijk aan toe,
»want ik wil van een dode geen
kwaad spreken. Maar zoveel weet
ik wel een gierige en mensen
schuwe snaak was t-ie zeker, en z'n
ogen flikkerden zo, alsof ze boze
daden hadden aanschouwd. Geen
ongelukkige of een hulpzoekende
zou het wagen zijn drempel te over
schrijden en zo vaak ik er geweest
ben, altijd was van binnen de deur
met een ijzeren ketting gesloten.
Herhaaldelijk moest ik dan dezware
klopper laten vallen, totdat ik ein
delijk boven aan de trap de schel
dende stem van den huisheer ver
nam »VrouwAnken I vrouw Anken 1
Ben je doof? Hoor je dan niet?
Daar wordt geklopt 1» Spoedig daar
op hoorde je dan in het achterhuis,
door de mooie kamer en de gang,
de sloffende stap van de oude vrouw
nader komen. Maar voor ze open
deed, vroeg ze met een heesestem
«Wie is daar?» en pas als ik ge.
antwoord had »Het is .lohan 1»
werd van binnen de ketting los
gemaakt. Vlug klom ik dan de
zéven en zeventig traptreden op
ja, ik heb ze eens geleld en dan
stond bo en op de klei: e, halldon
kere overloop meneer Boeleman
gewoonlijk op me te wachten, vlak
voor de deur van z'n kamer; ver
der ben ik nooit geweest, nooit heeft
hij me binnen gelaten. Ik zie 'in
daar nog voor me staan, in z'n
geel-gehloemde kamerjapon of
misschien was het wel z'n slaaprok,
zo precies kon ik het in het sche
merduister niet onderscheiden
met de spitse, bonte slaapmuts op,
terwijl hij met één hand op z'n rug
de knop van de kamerdeur vast
hield. Onderwijl ik m'n boodsc h ip
deed, stond hij mij met z'n sch» rpe,
ronde ogen ongeduldig aan te kijken,
om me even later hard en kort af
te snauwen. Het meest belangwek
kende voor mij waren een paar
kolossale katten, een gele en een
zwarte, die soms uit d kamer naar
buiten wisten te dringen en hun
dikke koppen langs z'n knieën wre
ven.
Het zaken.doen met m'n vader
heeft maar enkele jaien geduurd,
en ik kwam er later niet meer in
huis. Tit alles is nu al meer dan
zeventig jaar geleden, en meneer
Boeleman is natuurlijk al lang daar
heen gedragen, waarvan niemand
wederKeert».
Wordt vervolgd.
JAN DE JONGE.