V.oja. tv/QJi kind&hm die, JCeSUtkitidje, t i mis was. Toen had een half .dozijn ijs- beeren een mooie gelegenheid om ook eens leest te vieren en toen ik terug keerde was heel myn schat opgevreten of weggesleept Julius Payer, de leider van de Oos- tenryk-Hongaarsche Noordpoolexpedi- tie van 18/1—18/4 die de geweldige troostelooze poolnachten met zijn ge zellen in de ijswoestijn van Nowaja- Semlja doorbracht, verhaalt ons van kerstmis een stemmingsvol avontuur. „ken kostelijk feestmaal van de meest uitgelezen spijzen", zoo schrijft de ontdeiviver van net Keizer krans Jo- zei'iand, „had ons samengebraent aan tafel en iedere hutbewoner kreeg een heeie flesch echte wijn; de gewone manschappen kregen een halve llesch en nog een kwart llesch kunstwijn en een heete grog die zoo slap was, dat een zuigeling er nog niet aroniven van geweest zou Zijn. btokvisch, een stuk je ijsberenvleesch dat we lang uit on zen mond gespaard hadden en gepofte kastanjes zouden de feestvreugde nog verhoogen. Een kist met geschenken die we had den meegenomen, werd uitgedeeld en diegenen die een flesch rhum en een paar sigaren hadden gekregen, waren de vroohjksteu van allemaal. Ook de Amerikaan R. C. Peary, die in 1909 op een afstand van twee en een halve kilometer de Noordpool be naderde, vierde in 1908 met zijn tocht- genooten het kerstfeest aan boord van de „Roosevelt" met een feestmaaltijd, tombola en andere gezelschapsspelen, alvorens zij het laatste gedeelte van hun moeizamen tocht begonnen. „Het was niet zoo koud dien dag", zoo schrijft hij in zijn boek „De ont dekking van de Noordpool", 's Mor gens begroetten wij elkander met den heilwensch „Vroolijk Kerstfeest", zoo als wij dat thuis gewoon waren. Bij het ontbijt hadden we allen brieven van thuis en ik verdeelde de Kerstge schenken, die ik voor dat doel had achtergehouden. Om twee uur begon nen wij een wedloop op het ijs iangs de kust bij het lichtschijnsel van vijf tig zeelantaarns, die. wij in twee rijen hadden opgesteld. Deze verlichte ren baan, die slechts zeven en een halve graad van het uiteinde der aarde ver wijderd was, leverde een fantas- tischen aanblik. De feestdisch be stond uit gebraden vleesch van Mus- kusdieren, een Engelsche plum-pud ding, schuimpudding met chocolade saus en bij ieder couvert stond een pakje met noten, amandelen en des sert, waarop een kaartje lag: „Een vroolijk Kerstfeest van Mrs. Peary". Terwijl het bij de boven omschre ven Noordpooltochtcn toch nog geluk te om in de barre ijswoestijnen althans nog eenigen schijn van het Kerstfeest, zooals het thuis gevierd werd, te red den, bij de Australische Zuidpool-ex- peditie van D. Mawson bereikte de ontbering wel haar hoogtepunt. Sta]) voor stap moesten de Poolreizigers vooruit zien te komen, terwijl ze ont zettend gebrek leden: de leider had De eerste sneeuwvlokken vielen uit de lucht, de kraaien vlogen schreeu wend over de akkers rondom het kasteel „De Hoge Steen", waar de mussen behaaglijk op de brede ven sterbanken gingen zitten, om te laten zien, hoe dicht hun vederbos was. Achter de grote vensterruiten ston den twee kinderen, 'n meisje van 10 en 'n knaapje van 5. Het was van daag Sinterklaas, en Hilda en Arnold kregen op die dag altijd gebraden ap pels, maar ze waren wel 'n beetje be zorgd, dat hel vandaag vergeten werd, nu het nieuwe broertje gekomen was. „Als moeder er maar aan denkt nu", zei Hilda net, toen de deur open ging en vrouw Draaiers, de oude kin derjuffrouw, die nu ook moeder en 't kleine broertje moest verplegen, met 4 ronde gebraden appels binnenkwam. „O, vrouw Draaiers, wat heerlijk, dat u daaraan gedacht hebt", jubelde Arnold. „Ik? wel nee! 't kleine broertje stuurt me daarmee", ant woordde de vrouw met 'n ernstig ge zicht. „En", ging ze verder, „weet je wel, dat vandaag Zwarte Piet komt kijken, of jullie je versje wel goed kent, en 't hele jaar door braaf zijt ge weest, want die vertelt 't weer aan Sinterklaas en die weer aan het Kerst kindje, dat met Kerstmis komt om aan allen, die vlijtig en gehoorzaam zijn geweest, geschenken te brengen". zich genoodzaakt gezien om het rant soen hondenvleesch te beperken tot 50 gram per dag en de hond was reeds zoo mager als een geraamte en dreigde te bezwijken van uitputting. In de reisbeschrijving van Mawson lezen we: Den 24sten December 's avonds om 11 uur stonden wij op. Omdat 't Kerst nacht was wilden we toch een stuk hondenvleesch braden en we waren er mee bezig tot 's morgens half drie. We wenschten elkaar een vroolijk Kerst feest en ik verdeelde twee beschuiten die ik als droeve overblijfsels uit be tere tijden in een van mijn zakken ge vonden had. Sven Hedin, de beroemde ontdek kingsreiziger de dappere veroveraar van de binnenlanden van Azië be schrijft in zijn kleurig geschreven boek „Hoe ik als ontdekkignsreiziger leef de" verschillende Kerstnachten, waar bij echter de echte feeststemming maar niet wilde loskomen. Vooral geduren de de wintertocht van 1899 door de binnenlanden van de Aziatische woes tijnen, die zoo doodsch zijn als de kra tervelden op de maan, was het buiten gewoon droevig met ons gesteld. Het was Kerstnacht, doch de Kerstengelen gingen ons voorbij. Van de heuveltop pen dwarrelde het fijne zand door de lichte maan-beschenen nacht. Wij kro pen derhalve maar gauw in onze pels- zakken om te slapen". Het volgende jaar vierde Sven Hedin het Kerstfeest in Tibet in gezelschap van enkele zendelingen der Hernhut ters. Bij deze gelegenheid was hij zoo gelukkig om in het kleine kerkje de kaarsen te zien branden, maar deze Fata Morgana van den Kerstnacht zou den spoedig weer plaats maken voor de stompe ellende van den strijd om het harde leven. En zelfs toen de Zweedsche ontdek kingsreiziger in Noord-Tibet was en hij bij een koude van 30 graden onder nul gedwongen werd om te rusten, daar de bewoners van Tibet niet wil den toestaan dat hij verder naar Lhas- sa trok, toen zelfs kon hij het verlan gen niet onderdrukken om het Kerst feest te vieren. „Toen ik mijn dagtaak volbracht had", schrijft Sven Hedin, „wilde ik toch op eenigerlei wijze Kerstnacht vieren. Ik had ongeveer 40 eindjes kaars bewaard en die zette ik nu op een kist en stak ze aan. Alle dragers werden uitgenoodigd om plaats te ne men voor de gesloten tent; toen allen gezeten waren werd ineens het zeil doek weggerukt en de aanwezigen za gen plotseling die wondere lichtglans. Zij haalden hun primitieve muziekin strumenten voor den dag en begonnen te zingen. De herders uil de buurt dachten zeker dat wij een soort gods- dienstigen dans uitvoerden om de dui vels te bezweren. De Lamas zongen een lied ter eere van hun klooster Taschi- lumpo en toen alles stil geworden was las ik het oude Bijbelverhaal voor, zoo als dat in de Christenwereld gebruike lijk is. „Vrouw Draaiers, hebt u 't Kerst kindje wel eens gezien?" De oude vrouw antwoordde na en:ge tijd: „Nee, m'n beste jongen, daar voor moet je 'n Zondagskind wezen en dat ben "ik niet". „Vrouw Draaiers", fluisterde 't knaapje opgewonden, „ben ik 'n Zon dagskind?" „Ja, lieveling, jij bent geboren toen de Paasklokken luidden". 'n Blijde glans vloog over z'n ge zicht en even later wendde hij zich tot z'n zusje en zei: „Zeg, H'lda, zouden wij samen erom bidden, of we 't Kerst kindje zouden mogen zien?" Ze spra ken af, dat ze elke keer wanneer ze Amen hadden gezegd, er nog zachtjes aan toevoegen zouden: „Ik zou toch ook zo graag 't Kerst kindje willen zien". Zo deden ze elke avond, wanneer ze voor hun bedje geknield lagen, en ze wisten ook, waar ze 't Kindje moesten zoeken. Toen Zwarte Piet ge komen was, hadden ze heel keurig hun versjes opgezegd, en bij 't weg gaan had Arnold nog gevraagd, waar ze moesten zoeken, om Het te vinden. „In 't bos", was 't antwoord geweest en meteen was de brenger van dit ver rassende nieuws in de donkere gang van 't kasteel verdwenen. Hilda geloofde er niet veel van, maar Arnold wel. „Zo staat het ook in mijn platenboek; daar loopt het door 't bos met 'n denncboompje in de hand". O, dan zou het daar zeker wel een ijspaleis onder de dennen hebben, dacht Hilda. Boven zat op diezelfde tijd de kasteelheer op de sofa behaaglijk met 'n boek in de hand en wou juist be ginnen te lezen, toen de huisknecht hem meldde, dat er buiten 'n man stond, die hem wenste te spreken. "Ken je hem, Frederik?" vroeg de Baron. „Ja", aarzelde Frederik, „het is Antoon van de bosrand". Eerst wilde de baron bevel geven, den man dade lijk w?eer weg te zenden, maar hij be dacht zich, wat z'n lieve, zachte vrouw zou doen, die nu niet bij hem was, omdat kleine broertje haar niet mis sen kon. „Laat hem maar binnenkomen", klonk het zachter dan Frederik had kunnen verwachten.... Bescheiden bleef de aangediende bij de deur staan. Baron van Zuylen was opge staan en keek den man voor hem on derzoekend aan. „En wat wou je van mij, Antoon?" vroeg hij eindelijk. „Meneer de baron", sprak deze met bevende stem, „ik smeek u, geef me werk. De betrekking van boswachter is open, heb ik gehoord, ik heb ver stand van het werk in hel bos De baron lachte honend: „Ja, óf je daar verstand van hebtReeën en ha zen schieten, waar je vrouw 'n lekker maaltje van klaar maakt!".... 'n Rode gloed vloog over Antoon's gezicht: „Dat is niet waar, meneer de baron, dat heb ik nooit gedaan!" „Niet?!" spotte de baron, „en wat was 't dan, wat je zo zorgvuldig ver stopte, toen ik drie weken geleden bij je kwam?" Nu werd de man voor hem bleek en aarzelend kwam 't eruit: „Meneei de baron, m'n vrouw was ziek, m'n kinderen leden honger, ik was zonder werk. In wanhoop liep ik 't bos in. Daar zag ik 'n aangeschoten haas, ik liep 'in na en greep hem, en tegen Lies, m'n vrouw, heb ik gezegd, dat.... de boswachter 'm mij had gegeven, anders had ze er zeker geen stukje van willen-eten. Het was verkeerd van me, maar ik wilde m'n gezin van den honger redden". „In de buurt van je huisje zijn strik ken gevonden, wie heeft die daar dan neergelegd?" „Ik weet niet, wie die stroper is, maar ik hen 't niet, zo waar ik hier voor u sta". „Een ieder in 't dorp gelooft het". Antoon zuchtte diep, maar nog eer hij kon antwoor den, ging de baron verder: „Waarom heb je dan 'n geweer?" „Dat heb ik van m'n vader gekregen, die bos wachter is geweest. Ik heb niet best opgepast in m'n leven; daar heeft m'n vader veel verdriet van gehad, maar op z'n sterfbed heeft-ie me vergeven, en als teken daarvan me 't dierbaarste wat-ie had geschonken. En al zou ik ook van honger moeten sterven...., dat geweer geef ik nooit af!" „Je had 't beter kunnen hebben in je le ven, Antoon", sprak de baron ernstig. „Ik heb zeer lichtzinnig geleefd, maar m'n vader heeft me vergeven en ik hoop, God ook. Meneer de baron, hebt medelijden met ons en geeft u mij die betrekking". Maar de baron wilde er nog niet van weten: „Kom nog maar 'ns terug. Enpas met Pasen is de plaats open". Wanhopig verborg de arbeider z'n gezicht in de handen en snikte: „Me neer de baron, in die tijd komen we allemaal om van de honger". „Dat hoeft niet, ga maar naar m'n opzich ter en meld je aan als knecht". Zuchtend nam Antoon dit aanbod aan, want dan waren ze toch voor 't grootste gebrek bewaard. Bij 't weg gaan zei de baron nog: „Ga naar de keuken en neem 'n brood mee Toe Arnold", wendde hij zich tot den jongen, die juist kwam binnenstor men, „breng jij die man 'ns naar de keuken". Onderweg vroeg de knaap, die wel wist dat Antoon aan de bosrand woonde, of hij 't Kerstkindje daar wel eens had gezien. „Nee, dat komt niet bij arme mensen, het komt alleen bij de rijken". „Niet waar", gaf Arnold ten antwoord, „alle mensen kunnen het zien, maar dan moet je 'n Zon dagskind wezen, en ik kan wel zien, dat je dat niet bent. Ik wel". Antoon zuchtte, bleef staan en zei: Thuis heb ik 'n klein meisje; dat is net zo oud als jij en ook 'n Zondags kind; ik zal 't haar vertellen, dat zij 't Kerstkindje zien kan. Dus Het is in 't bos?,, „Ja". „Goed", her nam Antoon, „als 't maar waar is". Nu vertelde Arnold wie 't hem had verteld en hoe Het in z'n plaatjesboek stond afgebeeld. In de keuken kreeg Antoon van de oude huishoudster behalve brood, ook nog 'n stuk vlees; ze kende Lies, z'n vrouw zo goed, die vroeger bij haar als keukenmeisje had gediend; ze wist wel, hoe arm ze 't hadden. Antoon knoopte alles in z'n rooie zakdoek, gaf de huishoudster 'n hand en be dankte haar hartelijk. Maar voor hij was vertrokken, stopte Arnold hem nog gauw Wat appels en noten en 'n stuk van 'n peperkoek in de handen voor „hoe heet dat meisje ook?" „Liesje, en dan is er nog 'n Jacob en 'n klein zusje, dat voor 'n paar weken is geboren". Spoedig ging Antoon nu weg en bedankte den kleinen jongen voor wat hij ook nog had meegegeven. „M'n kinderen zullen erg blij zijn, hoor!" „Zeg, Antoon, als je '1 Kerstkind je in 't hos ziet, zul je 't dan zeggen? Ik wou Het toch ook zo graag zien!" „Ja, dat beloof ik je". Arnold bekeek nu gedurig zeer nauwkeurig 't platenboek, om goed te weten, hoe 't Kerstkindje er uitzag; ook piekerde hij erover, hoe hij onbe merkt in 't bos zou komen, zonder dat Moeder, vrouw Draaiers of een van de anderen het merkte. De volgende dagen waren koud, en brachten sneeuw en ijs. Elke morgen keek Arnold het eerst naar de lucht, of het weer nog mooi was. want dan alleen zou immers 't Kerstkindje in 't bos komen, dacht hij. De 22ste December was eindelijk het zonnetje doorgebro ken. Urenlang ging Arnold met z'n slee over de vijver in 't park rijden. Vader wist wel, dat hem in de grote tuin niets kon overkomen, en.... nu kleine broertje er was, was hij de grote broer! Dat ging elke dag zo door, tot de 24ste December aabnrak. Fijn! vanavond was 't Kerstavon 1, dan kregen ze hun geschenken. Iedereen was druk met het maken van verras singen of versieringen. Arnold moest 's morgens in de keuken helpen, ap pels poetsen en walnoten tellen, die werden uitgedeeld aan de arbeiders. Toen hij daar 'n grote schort voor had, vroeg hij opeens aan vrouw Draaiers: „Juffrouw, krijgen de kinderen van die man ook appels?,, „Van welke man?" „Nou, dat weet u toch wel! Die u dat brood hebt gegeven". „O! Nee, die hebben niets". „Maar-eh- is Liesje dan niet zoet geweest?" „Jawel, dat is een zoet en lief klein meisje". „Maar.Zeg juffrouw, zou vandaag 't Kerstkindje ook bij hen komen?" „Dat weet ik niet, m'n jongen, ik geloof het niet" Een poosje zwegen beiden. Toen begon Arnold weer: „Zeg, juffrouw, mag ik deze mand vol doen met appels en no ten en suikergoed, en die stille'jes aan Antoon geven, als ik 'm builen zie?" Dat vond de juffrouw goed; ze spraken af, dat ze het aan niemand zouden vertellen en dat Arnold er nog 'n Kerstboompje, versierd met bont papier en kleine vergulde vlaggetjes,1 bij in zou doen; ook drie kaarsen kwa men er nog bij. Toen het mandje klaar, was, verstop!e Arnold het in de kin derkamer. Na 'n poosje zag Arnold de arbeiders naar huis gaan, en ging vlug zoeken, of hij Antoon kon vinden;', maar die was al naar huis, vertelden1 ze hem. 1 's middags na het eten zei z'n va der tegen hem, dat-ie nog maar wat' moest gaan sleeën op de vijver, want1 er zou wel gauw veel kouder weer ko men. Vrolijk ging Arnold weg, terwijl- z'n vader hem door 't kasteelraam na keek. 't Mandje voor den arbeider hadt hij in de slee gezet. Meestal was het opi de vijver vol met speelgenootjes, maan nu was er nog niemand, doordat; Arnold reeds zo vroeg was. Het- knaapje lachte luid en zei: „Nu ga ik 't Kerstkindje zoeken". De slee ver stopte hij achter 'n hoge struik, nam het mandje mee en ging op stap, het grote bos in. In 't begin kende hij dc weg nog wel. Daar was de stenen bank, waarop ze 's zomers zo dikwijls gezeten hadden, even verder kwam 'n vijvertje, waarop in de herfst de w:lde' eenden tekeer gingen. En eindelij in kwamen de hoge bomen, waar Arno'd' niet zo goed de weg wist. Een sinalki weg liep naar 'n open plek tussen de- bomen, dat wist-ie; daar zou nu ze ker 't Kerstkindje wel wonen. Hij liep en liep, wel 'n uur lang. Hij keek go°c rond, of hij 't Kerstkindje nog niei zag. Hij begon moe te worden: zou hi maar niet weer terug gaan? Maar hi^ was toch 'n grote jongen, had z'n va der gezegd. Nog 'n kwartiertje ging hi verder, daar was de open plek, ni zou hij 't Kerstkindje zien! Daar rit selde wat naast hem; ach, 't was inaai^ 'n haasje! Teleurgesteld bleef d«, knaap eindelijk stil staan. Hij vouwdi' z'n handen en bad halflird, of hij toclj 't Kerstkindje mocht vinden. O' waj was-t-ie moe! Daar lag 'n grote steen5 hij ging er op zitten, en hield de ogei strak op 't smalle pad gericht. Daa hoorde hij lichte voetstapjes. Zou somsHa! er kwam iets d' hoek om! Maar.... 't zag er ander, uit dan in z'n prentenboek. Het hai 'n dun rokje aan en droeg 'n doek oiij de blonde krulharen, en het had ooi; geen boompje in de hand. Het meisj' stond plotseling verlegen stil en keelj naar den jongen, en zei dan met 'i| blijde stem: „Ben jij het Kerstj kindje?" „Ik?" zei de knaap ver wonderd, „ik zoek 't Kerstkindje!' Ongelovig keek 't me'sje hem evcfl aan, maar toen zei ze: „Dat kan nietf Je bent het Kerstkind. Je lokken zijl goudblond, je jasje is wit als snecnvs en moeder zegt, dat ze in de heme allemaal witte kleren dragen". Toej» zag ze 't mandje en vroeg, of ze c* even in mocht kijken. „Waar is a dat moois en heerlijks voor. Kerslj kindje?" „Voor Liesje aan de bos. rand". „Dat ben ik!" juichte het kin en nu vertelde ze, wat haar vader haas' had verteld van de Zondagskindcrer die 't Kerstkindje konden zien, wan' ze elke avond zo om gebeden hao Onder 't vertellen had ze niet gezieii dat Arnold's ogen zich gesloten hai den, totdat ze ineens zag, hoe z'( hoofdje op de borst zakte. „Kers kindje, ben je moe?", maar 'l knaapj' verroerde zich niet. „Kerstkin-.ljj je mag niet inslapen hier; vader zeg., dan vriezen we dood". Ze greep hei-, bij de hand en schudde net zo lan;( lot de slaper wakker werd. „Kers-, kindje, je moet met me mee gaan zei ze heel beslist, „o, wat zal Jacri blij zijn!" Arnold liet zich gewill door Liesje meevoeren; ze droeg i de ene hand 't mandje en leidde heii voort met de andere. Het begon donker te worden, maar Liesje keni: hier goed de weg. Arnold begon steei langzamer te lopen; ineens schoot li meisje iets te binnen: „Kerstkindj waar zijn je vleugels?', Antoo die z'n gedachten niet meer bij elka; had, dacht aan z'n vader en moede, aan Hilda en 't kleine broertje en anj woordde: „Thuis". „O, maar als 't volgend jaar weer komt, moet jt Een Kerstverhaal door M. Rüdiger naverteld door Jan de Jonge.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1935 | | pagina 7