GESCHIEDENIS DER GERIL KERK TE BESOMEN rTTTnn 0KRIEL DONKERS ABDUSb-^, Benauwd? Zaterdag 25 Juli 1936. No 59 De Echo van het Zuiden. Tweede Bla d 1610—1935. Door J. van der Hammen Nicz. XXXIX. Tijdens het verblijf van Ds. Hoffman alhier (17361745) hadden onder scheidene plaatsen in het land van Heusden en in de Langstraat groote rampen op maatschappelijk gebied te hoeken. Ik bedoel den doorbraak van den hoogen Maas- of rivierdijk bij He- dikhuizen op den 24 December 1740, daags voor Kerstmis, kort daarna ge- volgd door de doorbraken, van de zoo genaamde Heusdensche en Drunen- schc -zeedijken, die geweldige over- slrooiningen veroorzaakten. In de laat ste week van het jaar 1740 en nog veel later, tot Maart en April 1741, waren de meeste rondom Heusden ge legen landerijen en ook de buitenpol ders van Drunen, Oud-Heusden Baardwijk, Waalwijk en Besoijen als 'n een zee herschapen; en bovendien sloegen de woedende golven vermengd met groote ijsschotsen, in beroering gebracht door hevige stormwinden, meermalen met donderend geweld te gen de winterdijken dier vijf genoemde plaatsen. Geheele stukken van die dij ken werden weggeslagen, honderden hoornen ontworteld en de meeste brug gen en vonders in de buitenpolders van Baardwijk en Waalwijk totaal ver nield. Ook de brug over den Gantel in den Besoijenschcn buitenpolder en de vonders over de Ratteval, de schouw en schepensloot werden geheel wegge slagen. Wel had men te Drunen, met voor kennis en toestemming van de ge meenten Baardwijk, Waalwijk en Be soijen, den 23 Maart 1741 den Drunen- schen dijk op de meest geschikte plek met opzet doorgestoken, welk daar door ontstane hulpgat moest dienen, om het overtollige water een andere richting te geven, maar het baatte niet veel. Om nu alleen bij Besoijen te blij ven, moet ik vermelden, dat het vloed en opperwater nog de gansche maand Maart en het begin van April 1741 hoog tegen den ontzettend gehavenden winterdijk bleef staan. Met de uiterste krachtsinspanning had men dien dijk voor doorbreking weten te bewaren, maar men vrage niet hoe hij er na den watersnood uitzag: tientallen groote gaten en kuilen waren er in geslagen en hier en daar groote brokken grond afgescheurd. Toen in den loop van April 1741 de weersgesteldheid beter werd en het water langzamerhand begon af te zak ken, kon men eerst goed zien, hoe ontzettend de dijk had geleden. Met „bekwamen spoed" moesten schout en schepenen van Besoijen, als het toen malige polderbestuur uitmakende, de handen ineenslaan en met de drin gendste herstellingen een begin maken. Den 15 April 1741 werd de dijk door het dorpsbestuur, bijgestaan door ver tegenwoordigers van de Sprangsche dorpsregeering, zorgvuldig opgenomen en gekeurd en overal zoogenaamde keur palen ingeslagen, die moesten aan wijzen hoe hoog de dijk zou worden opgemaakt. Men besloot den geheelen (lijk, loopende over de lengte van een half uur van Capelle (SDrangsche Sloot) tot Waalwijk, van 1*/» voet tot 2 oefen te verfioogen en zoodanig te verzwaren, dat de afstand of helling van den kruin van den dijk tot aan den dijkvoet zou bedragen 18 voeten bui tendijks en 15 voeten binnendijks, ter wijl de kruin aan den „krommendijk" 6 voeten en achter de Besoijensche hui zen 5 voeten breed zou moeten worden. Aldus geschiedde, en de kosten aan benoodigd riet, stroo, rijshout, palen, aarde en arbeidsloonen bedroegen ruim 1100 gulden. Daarbij kwamen nog =t= 150 voor de door den timmerman Johan van Heijst gemaakte bruggen en vonders in den buitenpolder. En ein- delijk moest Besoijen, volgens vroeger gesloten overeenkomsten tusschen Drunen, Baardwijk, Waalwijk en Be soijen. nog zijn „contingent" betalen in de kosten van het dichtmaken van het bewuste „hulpgat" in den Drunen- schen dijk, wat in zijn geheel had ge kost 1220 gulden en waarin Besoijen dus viel voor een vierde of 305 gulden. De noodlottige doorbraak bij Hedik- huizen van den 24 December 1740 kostte aan Besoijen derhalve de aan zienlijke som van d- 1555! De predikants-vacature alhier, ont staan door het verleenen van emeritaat aan I)s. Godefridus Henricus Hoffman, duurde een jaar, van 28 Juli 1745 tot 31 Juli 1746. Na het hooren van eeni- ge predikanten besloot de kerkeraad eindelijk te beroepen dén 22-jarigen Botterdamschen proponent Henricus Casteleyn. Deze Henricus Castelcun was in 1723 te Rotterdam uit het hu welijk van Balthazar Casteleyn en An na van Lith geboren en den 10 Augus tus gedoopt. Zijn doopacte luidt aldus: Dmghdagh den 10 Augustus 1723 is gedoopt kind: Hendrik. Ouders: Bal thazar Castelein, Anna van Lith. Woonplaats: in de Rijstuin. Getuigen: diem van Lith, Anna van den Kerk- hove. De beroepingsbrief, d.d. 7 Februari 1/46, is van dezen inhoud: Wy, ouderlingen en diakenen der Christelyke gemeynte van Besooyen, getuygen hier mede (nadien onse ker ke is komen te vaceren door het gun stig verleenen van emeritusschap "aan D om in us G. H. Hoffmann, pre dikant alhier, gedaan door hun Ed. Gr. Mog. de heeren Staten van Hol- lant en West-Friesland op den 28 July 1745), dat wy met advys en toestem ming van onse Overheyt en alle die daar in te spreken hebben, als ook met approbatie van de E: Classis van Zuyd-Holland, in sijn E: plaats ver koren en beroepen hebben, gelijk wy beroepen mits desen tot onsen predi kant en herder onser gemeynte den eersamen Dominus Hendrik Casteleyn, proponent te Rotter dam, denwelken wy vriendelijk en gedienstig om Christus wille bidden, dit ons beroep in den name des Hee ren te willen aanneemen, en dienvol- gende als een getrouw dienaar onses Heeren Jesu Christi syne kudde, die onder ons is, te weyden met de suy- vere leere des Evangeliums en de be- dieninge der Sacramenten, en de3elve vóór te gaan met gemeene gebeden en eenen Christelyken en Godsaligen wandel, ook goede opsigt op deselve gemeynte te neemen en deselve met goede vermaningen, vretroostingen der kranken en andere bedroefde en be- naauwde herten te stigten en te bou wen, en voorts alles te doen, wat eenen goeden en getrouwen herder en opsie- ner van Christi gemeynte toestaat. Be lovende van onsent weegen den voor noemden onsen beroepen predikant alle behoorlijke eerbiedinge, liefde en trouwe te bewysen; ook onse gemeyn te daar toe te helpen vermanen, dat sy den selven haren herder en voor ganger in den gelove en godsaligheyt sodanige gehoorsaamheyt en onder- danigheyt, als eene goede gemeynte naar den regel van Gods Woort haren getrouwen herder schuldig is, betonen, opdat hy synen dienst sonder sugten onder ons moge bekleeden, waartoe wy God Almagtig bidden synen seegen te willen verleenen! Des t'oirkonde hebben wy, ten versoeke en overstaan van de naastgesetene en ondergeschre ven heeren predikanten, desen onsen beroepsbrief met onse eygene handen onderteykent op heden den 7 Febru ary 1746. (Geteekend): Dirk van B a r d e w y k, als ouderling, Peter van Emonts, ouderling, D e n (j s Koppen, diaken, A. H. de Rooij, diaken. Hierop volgt de verklaring van de consulenten G. Kloek, predikant te Sprang, en Zeylmans, predikant te Capelle, dat de bovenstaande beroeping is geschied „volgens kerkelijke ordre". Den 2 Maart 1746 werd het beroep geapprobeerd door den ambachtsheer van Besoijen Paul Scbastiaan le Leu de Wilhem in deze termen: Wy Paul S e b as t i a a n 1 e Leu de Wilhem, Heere van Besooyen etc., doen kennelijk by deesen, dat al- soo door het gunstig verleenen door hun Ed: Groot Mog: de heeren Sta ten van Holland ende West-Friesland op den 28 July 1745 van een acte aan D s. G. H. H o f f m a n, predikant te Besoyen, waarby denselven emeritus is verklaart, den, predikdienst aldaar is komen te vaceeren, ende den ker- kenraat binnen denselven dorpe met ons advys en toestemminge, in desselfs plaatse heeft verkoren en beroepen den E: heere Hendrik Casteleyn, proponent te Rotterdam, volgens de acte van beroepinge in dato 7 Febru ary 1746, aan ons gepresenteert en overgegeeven; gesien ook de onder staande verklaringe van de E: heeren G: Kloek en J: Zeylmans, res pective predikanten tot Sprang en ('appel en consulenten in de voorschre- en kerke van Besooyen, waarby con- steerf, dat de voorschreven beroepin ge ten dnge als voren in hare tegen- woordigheyt na ordre der kerke is ge daan. Ende aangesien de kerkenraat van Besooyen, volgens regt ons als Heer van Besooyen competerende, op de voorschreven beroepinge heeft ver- sogt onse approbatie: Soo is 't, dat wy t selve beroep gesien en geëxamineert hebbende, ook door getrouwe en ge loofwaardige personen geïnformèert ende versekert van de beqiyaamheyt, geleertheyt en bysondere goede hoeda- nigheeden van den voorschreven heer Hendrik Casteleyn, 't selve be roep approberen ende ratificeeren, ge lijk wy t selve approberen en ratifi ceeren by deesen, om by de E: Clas sis van Dordrecht gepresenteert en by deselve na kerkenordeninge geconfir- meert en bevestigt sijnde, het leeraars- VII. Zo was dan alles weer goed ge worden. Ook op school. Maar daar gebeurde iets eigenaardigs. De oude meneer Kollar was weer op school gekomen en gaf weer als gewoonlijk zijn Latijnse lessen. Toch was het niet zoals gewoonlijk. Frits werd zelfs een baas in Latijn. Maar het vreemdste was wel, dat meneer Kollar niets meer merkte van de vroegere plagerijen der jongens. Hier was de oude man zó aan ge wend geraakt, dat hij er nu niet meer buiten kon. Iets wat bij zijn leven hoorde, was daaruit verdwe nen. Nu de jongens het niet meer deden, begon hij zelf met plagen. Maar hoe vreemd, de jongens waren er niet toe te bewegen, hem met gelijke munt te betalen. Meneer Kollar beviel dat vredige leven niet. Hij werd er nóg bleker en nóg grijzer onder. Maar zo lang Frits in de klas zat, werd de vrede tussen leraar en leerlingen geen énkele keer meer verstoord. Het goudvinkje had een plaats gekregen boven op het dakkamertje, maar hij wilde niet fluiten. Frits had daar zijn kamertje gekregen, sedert hij op de Latijnse school ging. Daar sliep hij tevens. Midden in de zomer kon het op dat kleine kamertje ontzettend warm worden. Dan hing hij het kooitje ook wel eens buiten naast het raam, in de schaduw van de lindeboom. Maar ook daar wildie het vogeltje niet beginnen zijn vers regeltjes te fluiten. Meer dan een paar klanken zonder enige melodie wilde hij niet laten horen. «Och, dat ding kan niks», zei de knecht spottend, »je heb je ook wat in de vingers laten drukken, Frits «Geduld maar, Maarten», zei Frits dan, »in het huis van een kuiper moet zo n voorname vogel eerst wat wennen I» En ja, Frits had gelijk. Toen hij, enige dagen later, uit school kwam, en zachtjes en zeer behoedzaam de trap opliep, bleef hij plotseling stil staan. Hoorde hij goed? Ja, warem pel Daar klonk de melodie van de eerste regel Wat pikt er tegen 't vensterglas...» Van verrassing en blijdschap bleef Frits onbeweeglijk op de trap staan. »Wat pikt er tegen 't vensterglas...» klonk hét weer van het kamertje. En nog eens. En nog eens. De melodie was heel zuiver, en Frits zong steeds die regel mee. Maar verder kwam de vogel nooit. Nog steeds stond Frits daar stil op de trap te luisteren, maar toen de vogel nóg eens begon, rende hij naar de werkplaats. Daar moest hij vader bijhalen. Met zijn beiden stonden ze nu achter de deur van het ka mertje te luisteren naar het goud vinkje, dat blijkbaar vandaag héél goede zin had! Onophoudelijk zona het diertje hen dezelfde regel voor. De oude Donkers had nog nooit in zijn leven zoiets gehoord, netzomin als zijn zoontje en ze luisterden, alsof ze een lieflijk wonder aan schouwden. Tenslotte kwam de knecht er ook nog bij en leunde zijn oor tegen de deur, waar hii muisstil bleef staan. »Frits», fluisterde hij, toen hij ook een paar maal goed gehoord had »Wat een vogel! Zoiets heb ik m'n ganse leven nog niet gehoord Weer zette het diertje opnieuw in. Toen opende Frits zachljes de kamer deur, maar meteen brak het vogelte zijn liedje af. »Fi-juuh» deed het nog even, poetste toen zijn zwarte snavel langs het stokje af en kroop weer in elkaar. De toehoorders van de kleine concertzanger bleven nog enige tijd vol van stille bewondering staan. »Frits», zei vader Donkers, terwijl hij stevig de hand van zijn zoon drukte. »Frits, als dót je moeder nog eens had moge beleven Zo verliep de tijd. Langzameihand stoorde de vogel zich niet meer aan de aanwezigheid van de huisgenoten. Die werden ook aan die kunststuk ken gewoon, brits bleef de trouwe verzorger, 's Winters in het dak kamertje was geen kachel hing de vogel voor het raam in de voor kamer, boven de stoel, waar eens tante Hermina en later, maar voor zo héél korte tijd, de goede vrouw Lina hun plaats hadden gehad. Veel kinderen, die langs het huis kwamen, bleven staan en luisterden naar het wonderbare vogellied. Een paar jaar gingen er zo voorbij, rrits was nu een stevige kerel ge worden, met in zijn hoofd een paar eerlijke, dappere ogen. Al lang had hij de Latijnsche school verlaten en werkte flink met zijn vader mee in de werkplaats. Bijl en drijfhamer kon hij goed hanteren. Wel was hij meestal nog wel ól te rap met de aibeid en maakte hij daarbij watól te veel drukte. Eens kwam tante Hermina de werkplaats ingestrompeld dat ge beurde nu niet vaker dan hoogstens tweemaal in de zomer, want de oude vrouw kreeg erg veel last van haar ouderdoms kwalen en toen ze Frits zó druk bezig hoorde, zei ze: »Nou, nou, je maakt een lawaai voor drie! Is je werk er dan ook naar, Frits »Fiks of niks tanle» riep de jongen en sloeg meteen op de banden, dat ze in splinters uit elkaar vlogen. »Och, och Wat een bedoening is me dat hier!» riep ze uit. »Daniël, je hebt een dure leerjongen. Nou, nou Maar vader Daniël lachte; hij kende zijn Frits wel. In dien jongen brandde immers een vuurtje en dat moest op de een of andere wijze toch ergens zij.i vlammen naar bniten kunnen laten slaan. En op een of meer kuipbanden kwam het ook niet aan. Frits was een waag hals, dat wist hij wel. Voor hem was gevaar hetzelfde als de lijsterbes voor de lijster. Hoe sterker de jongen werd. des te beter was het. Ja, bang was Frits allesbehalve. Met den koster, die tevens klokke- luider was, had hij ook al sedert lang vriendschap gesloten, maar niet omdat hij koster, maar omdat hij klokkeluider was. De drie grote klokken, die daar zo geheimzinnig boven in de toren hingen, hadden zijn nieuwsgierigheid geprikkeld. Wanneer er een deftige begrafenis was, werden ze alle drie geluid Dan was Frits reeds voor het luiden boven op de derde verdieping van de toren geklommen. Weerklonk het eerste gebrom, dan klom hij langs de dwarslatten tegen de recht opstaande balk naar boven, vlak langs de grootste klok. Wanneer ze dan zo langs hem heen suisde, en het klokgebrom hem bijna oorver dovend omgalmde, probeerde hij toch nog de letters en de woorden te lezen, die daarop gesmolten stonden Hoest- Cr/ep -Bronchitis A sthma [VérhöoqSe werking 75 cent! i Verlaagde prijzenjys^fr ampt in onse voorschreven heerlijk- iieiu te kunnen waarneemen, waarover wy den ryken zegen des Heeren wen- sctien. Dese aldus met ons gewoonlijk caciiet besegeit en by ons geteykent. Rotterdam den 2 Maart 1746. (Onder stond): P. S. le Leu de Wilhem. De approbatie van de Classis van Zuid-Holiand te Dordrecht, geieekend door ue predikanten Johan de Ridder, praeses, Johan Thoe Poell, assessor, en Jacobus van Meurs, scriba, is van 21 Juni 1746. De bevestiging van Ds. Casteleyn te Besoijen geschiedde den 31 Juli 1746 door Ds. D. Halmmans, en de beves tigde hield des namiddags zijn int ree- preek. 1 oen Ds. Casteleyn ruim drie jaren het Evangelie te Besoijen had verkon digd, huwde hij den 7 October 1749 in de Oude Kerk te Delft met Josina Ja coba van Wageningen, dochter van Dirk van Wageningen en Maria Blom. Die huwelijksacte luidt aldus: Domi nus Hanricus Casteleyn, j.m., predi kant te Besoijen, (en) Josina Jacoba van Wageningen, j.d. alhier (Dellt), aangetcekent 20 September, qetrouwt 7 Oct. 1749. Gelijk later zal blijken hebben Ds. Casteleyn en Josina Jacoba van Wage ningen verscheidene kinderen alhier verwekt. »Sum regina Poli, virgo Maria, to na ntis!» Tensloite bereikte hij weer de bodem, terwijl hij bijna duizelig was. W anneer de hemel vol stormweer zal, dan school er dikwijls een boot de ha ven uit de wilde, woeste golven in. Elke schipper was wel zo ver standig. aan land te blijven. Wie zat er dan in die snel wegschietende boot? Natuurlijk Frits Donkers! Je hoefde het maar aan den eersten besten schipper op de kade te vragen. Wordt vervolgd. Oplossingen raadsels vorige week. 1 Hij had zes koeien, en enige zeven om de melk te zuiveren. 2 Op de Veluwe in het dorp Putten 3 De Koetsier. 4 De vijf wonden van Christus. 'o Vergeven. 6 Buren. 7 Ede. 8 Udenhout. RAADSELS. 1 Weet gij ook één van allen goed wat de oude Keizer van Duitschl. doet, eei hij een woordje spreken moet. 2 Door de tram werd een hond één poot afgereden. Hoeveel hield hij er nog over. 3 Wie spreekt altijd de waarheid. 4 Wie het heeft, zegt hel niet Wie het neemt, weet het niet Wie het kent, wil het niet. 5 Twee ogen heb ik Twee vingers gebruik ik Wat lang en groot is, maak ik klein Ik scheid wat niet te samen mag zijn. 6 Ik blijf wat ik ben, zoolang gij mij niet kent, maar weet ge wat ik ben dan houd ik op, te zijn wat ik ben. 7 Er is een rood kasteel dat be waakt wordt door 32 soldaten, allen in witte uniform. Welk kasteel is dat? DOOR JAN DE JONGE. Als Gij 's nachts niet slapen kunt door de benauwdheid op Uw borst. Als Uw ademhaling moeilijker en pijn lijker wordt door de verstopping van Uw luchtpijptakken, neem dan Akker's Abdijsiroop. Gij zult Uw benauwdheid overmeesteren, want de slijm zal zon der moeite loskomen. Vanaf den eersten lepel begint de verlichting. Dot opgeblazen, benauwde gevoel zal verdwijnen en na korten tijd zult Gij geen spoor meer van die borst- benauwdheid bemerken. Neem dus bij .-_-J/-n«i 0^.1

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1936 | | pagina 5