GESCHIEDENIS DER HEGV. KERK TE DESOIIEN DANIEL DONKERS Hoofd- en Neusverkouden Tweede Blad Zaterdag 10 October 1936. No. 81 De Echo van het Zuiden DAMPO daar lucht je van op. 1610—1935. Door J. van der Hammen Nicz. XLIV. Hoewel de kerkeraadshandelingen van 1768 tot 1770 door Ds. Casteleijn nauwkeurig zijn ingeboekt, kunnen zij echter op geen bijzondere belangrijk heid meer aanspraak maken. Nog éénmaal werd gedurende die jaren door den kerkeraad censura momtn uitgeoefend en wel bij de vrouw van den „paruikmaker" Laurens Smits, n.l. Johanna Abkè, in 1768 met een borgbrief van Veere naar Besoijen overgekomen. De laatstgenoemde, n.l. Johanna Abké, hoewel lidmaat der Gereformeerde kerk zijnde, had reeds geruimen tijd verzuimd de Zondag- sche godsdienstoefeningen bij te wo nen, niettegenstaande zij meermalen bezoek had gehad van Ds, Casteleijn, die haar uit naam van den kerkeraad had vermaand trouwer de kerk te be zoeken en niet halstarrig thuis te blij ven, welke vermaningen echter steeds zonder uitwerking waren gebleven. Dientengevolge werd zij in de verga dering van Maart 1769 door den kerkeraad wegens haar ergerlijk en schandelijk gedrag onder kerkelijk censuur gesteld en haar dus ook ver boden aan het H. Nachtmaal deel te nemen. Dat het verzuim van kerkbezoek destijds als een ergerlijk en schande lijk gedrag werd aangemerkt, bewijst klaar en duidelijk, dat de opinies over het al of niet bezoeken der kerk eer tijds hemelsbreed verschilden van de legenwoodige opvattingen dienaan gaande. Thans, nu duizenden Neder landers, hoewel in de Hervormde en in veel mindere mate in de Roomsch- Katholieke kerk opgevoed, zich niet meer om de kerk bekommeren, wordt dat verzuim meer als een betreurens waardig feit dan als een ergerlijk en schandelijk gedrag beschouwd, al valt het, mijns inziens, niet te ontkennen, dat genoemde „onkerkelijken", door geen kerk meer te bezoeken, zich veel ontzeggen, wat hun anders in menig opzicht ten goede zou gekomen zijn. Want hoe men ook over de kerk moge oordeelen, het valt niet te loochenen, dat het verkondigen van de eeuwige waarheden des Christendoms door een bekwaam en bezielend predikant of geestelijke ook in dezen tijd en vooral in dezen lijd nu de wereld op veler lei gebied zulk een troosteloozen chaos vertoont nog steeds den heilzaam- sten invloed op het gemoed van den verdwaasden mensch kan uitoefenen. Hoe verheffend en hartroerend om iets te noemen mag net niet ge noemd woruen, wanneer de gansche gemeente, in het beuehuis samenge komen, in verheven psalmen en hoog gestemde lofzangen hare eerbiedige hulde voor den 'Troon ues Allernoog- sten poogt te brengen. Ook in ander opzicht was het ver blijf van bovengenoemd echtpaar Lau rens Smits en Johanna Abké met zijn twee minderjarige kinderen, dat spoe dig tot armoeoe geraakte, een groot bezwaar voor Besoijen. Gelijk men weet, moest oudtijds iemand, die van een andere plaats zich hier of elders vestigde (.en dat geschiedde bijna over al), een zoogenaamden borg- of ont- lastbrief medeorengen van zijn geboor teplaats, waarin de regenten, arm- meesters of diakenen dier plaats zich verbonden, om de vertrekkende per sonen, wanneer deze tot armoede ver vielen, mede te onderhouden. Nu had men te Veere, toen Ter Veer ge noemd, aan bovengenoemde personen wel een borgbrief medegegeven, maar enkel één, die slechts een jaar en zes weken geldig was. Toen dus het be wuste gezin van vier personen in 1769, na het verstrijken dier 12 maanden en 6 waken, in armoedige omstandigheden te Besoijen verkeer de en noch door de familie des mans noch door die zijner vrouw kon on dersteund worden, was de diaconie van Besoijen wel verplicht, wijl het een Hervormde familie gold, voortaan geldelijke ondersteuning le verleenen. En wijl dat gezin niet het eenige was, dat onderstand noodig had want het medebrengen van borgbrieven was toenmals veelal versloft was de diaconie tevens gedwongen de hulp in te roepen van den Besoijen- schen magistraat. In de kerkeraads- vergadering van 28 Augustus 1769 werd besloten een schrijven te rich ten aan den schout Antonie Iieer- mans Antoniezoon, met verzoek om, in samenwerking met de dorpsregee- ring, maatregelen te nemen ten einde de van elders nieuwaangekomen per sonen te dwingen voortaan een ne- hoorlijken ontlastbrief te vertoonen, wat tot gevolg had, dat in 1770 en 1771 door den Besoijenschen magi- Wij vinden het prettig dat we vandaag weer een aardige bijdrage van een onzer jeugdige lezeresjes aan onze »jeugdhoekers« kunnen voorzetten. Zij geeft hiermee weer een goed voorbeeld, dat tot navol ging prikkelt, zoodat wij nog vele bijdragen hopen te ontvangen. Een voorbeeld van ambitie voor ons Jeugdhoekje is Céhadé, die de vorige week het sëin gaf. Zoowaar ontvingen we weer een interessant opstel van hem. De volgende week vindt 't gaarne plaatsing. En nu is 't woord aan Nelly. Tineke was een meisje van 7 jaar, en moest dus net als andere kleine meisjes om half acht naar bed. Doch nu moesten vader en moeder nog even een boodschap doen. »Tineke«, zei moeder, »ik moet nodig met vader nog even weg, en het is nog geen half acht, dus je hoeft nog niet naar bed. Maar ik durf jou niet alleen thuis te latencc. »Och moeder« zei Tineke verontwaardigd, »ik ben toch groot, ik kan toch wel even op het huis passen, heus ik ben al groot genoeg«. »Nu goed dan«, zei moeder. Ze zette haar hoed op en trok haar mantel aan. »We zijn over een half uurtje terug en goed wakker blijven hoor Tineke, dag kind«. »Dag moeder, dag vader«, en met een bons viel de straatdeur dicht. »Hé,« dacht Tineke, »nu mag ik eens alleen op het huis passen« Ze ging in vaders stoel zitten en keek naar het porseleinen herde rinnetje op de schoorsteenmantel. »Dag Tineke« hoorde ze opeens, en ze zag dat het herderinnetje van de schoorsteenmantel was afgespron gen. »Ga je met mij mee«. »Waar naar toe?«, vroeg Tineke. »Wel naar Zwitserland, daar kom ik im mers vandaan«, zei't herderinnetje. Sjjiett, daar vlogen ze met hun beiden door de lucht naar Zwitser, land. Ze kwamen in een groene bergweide terecht. Ze liepen door de wei en kwamen op een berg paadje. In de verte hoorden ze het getjingel van de belletjes van de koeien die van de bergweide kwa men. Beneden hen lag een klein vriendelijk dorpje. »Kijk daar kom ik vandaan«, zei het herderinnetje. »Daar heette ik Trude«. »Wat een mooie naam», zei Tineke, »en wat een leuk dorpje«. »Daar is de kerk, en daar deschoo en naast de school het huis waar ik vandaan kom«. »Kom nu gaan we verder naar het tneer«. En ja, daar zag Tineke een helder blauw meer, waar de zon zo mooi op scheen. Hier en daar zag ze een wit zeil van een bootje. »Wat is het hier mooi«, zei Tineke verrukt van wat ze zag. »Ja,« gaf straat zeer verscherpte resoluties be treffende de borgbrieven werden ge nomen, waardoor in het vervolg o.a. de diaconie ten zeerste werd verlicht of ontlast. Niet alleen op trouw kerkbezoek werd in voorgaande eeuwen en be paaldelijk in de 18e eeuw scherp ge let, maar ook op de ontheiliging van den sabbath en de zoogenaamde dank-, vast- en bededagen, op welke laatste in de kerk o.a. werd gebeden voor het behoud van het vaaerland, als het in gevaar verkeerde, en o.a. werd gedankt voor den gunstig bin nen gekomen oogst. Eén voorbeeld moge dit bewijzen. Den 28 Febr. 1762, zijnde een Woensdag, werd te Besoij en en in geheel Holland (men ver- gete niet, dat Besoijen in Holland en Waalwijk onder de Generaliteit wa ren gelegen) een dank- en bededag gehouden, waarbij alle buitenwerk zaamheden der Hervormden (en mis schien ook wel der Roomsch-Katho- lieken, wat ik niet precies weet) stil lagen en zij zeiven een- of tweemaal %le kerk bezochten. Op dien voor dien lijd gewichtigen dag had een vroolijk gezelschap Waalwij kers de vrijheid genomen want er lag een dikke laag sneeuw met narre- of arre- sleden meermalen onder luid geklin gel en geraas door Besoijen te rijden, zoo onder als na de predicatie van den predikant. Dit werd door Ds. Casteleijn (tegenwoordig zouden vele menschen misschien om zoo iets glimlachen) als een grove ontheili ging van den dag des Heeren aange merkt, want een dank- en bededag was toen even gewichtig als een Zon dag. Genoemde predikant richtte daarom een schrijven aan schout en schepenen, dringend verzoekende op die „ergernissen" te letten en die te verbieden. Wijl echter de magistraat van Besoijen niets te Waalwijk had ie pretendeeren, wist men in het eerst niet best hoe te handelen. In de magi straatsvergadering van 5 Maart 1769 besloot Besoijen daarom het advies dienaangaande in te winnen van twee Bossche rechtsgeleerden: de heeren C. Santvoort en T. T. Santvoort, die, onder dagteekening van 9 Maart, het volgende advies gaven: Mijn heeren den schout en scheepe nen van Besoyen, lande van Zuyd- Holland, considereerende, dat by den biddagsbrieff van dato denge- praefigeert is den solemneelen en plechtigen dag van Woensdag den... deses loopenden jaars en daar by verbooden niet alleen de stooringe van den publicquen godsdienst, gelijck zulks altoos by andere placaaten van den ïande verbooden is geweest, maar Irude ten antwoord, »dit is bier maar een klein stukje van ons mooie Zwitserland, kom we gaan verder. Nu bier langs deze smalle kloof, pas op dat je daar niet valU. Maar pas had ze dit gezegd, of Tineke struikelde en viel in de kloof. »Help, help«, riep ze, en »kindje, kindje, waarom schreeuw je zo V« Opeens was Tineke klaar wakker toen ze de woorden \an moeder hoorde. »0«, zei ze ver schrikt, »ik heb geslapen, en niet op het huis gepast, maar ik heb fijn gedroomd en ik ben op reis geweest naar Zwitserland®. »Dat is fijn«, zei moeder, «maar je kon er niks aan doen, dat je ingeslapen bent want inplaals dat we een half uurlje wegbleven, zijn we een uur weggebleven«. »Ja«, grapte vader, »dat je op mag blijven want datje al geslapen hebt«. »Kom«, zei moeder, «uitkleden en vlug naar bed«. In tien tellen was Tineke uit gekleed en in bed en sliep als een roos. Nelly Juursema Loonsche Dijk 102 Kaatsheuvel. .TAN DE JONGE. XVIII. Zonder een ogenblik te rusten be woog zich de troep verder. Ze waren nu buiten de stad gekomen. In plaats van de huizen aan weerszijden, was er nu aan hun linkerzijde de stenen muur met de hoge meidoornstruiken en rechts de stadsweilanden. Nu ging het nog sneller. Gauw waren ze op de plaats van bestemming. Onderweg had niemand van de jongens meer een wroord tot den ouden Daniël gespro ken. Waarom probeerden ze nu toch niet den ouden man tegen te houden? Waarom riepen ze geen oudere men sen tehulp, maar schudden ze zwij gend met het hoofd, wanneer deze ook het op dien geheelen plechtigen dag het oeffenen en exerceeren van alle andersins gepermitteerde exerci tiën en vermaaknemingen, waar door de oprechten van den lande in hunne godvruchtige gebeeden en godsdienst- oeffeningen in hunne huysen gestoort, en anderen aangeset worden, om, in navolging van anderen, die in aansien zijn, tot voorschreven vexmakelijck- heydtsnemingen op zoo eenen plechti gen dag uyttespatten en dus tegens de intentie en het heylzaam oogmerek van de Hooge Overigheyd aan te druyssen, waarvan mogelijk al te veel voorbeelden zijn en gevonden zouden kunnen worden: Soo is het, dat hee ren schout en schepenen van Besoyen, willende voor zoo veel in hun is coö pereren tot en aan het voorschreven heylzaam oogmerk van-de Hooge Ove righeyd, en willende weeren de erger nissen, die uyt het exerceeren van alle vermackelijkheidsnemingen op eenen bedendag, het zy vóór, onder of naar (na) de publicque godsdienstoeffenin- gen in de kerk en dus op die geheelen dag, verbieden by deesen en interdi- ceeren aan allen en een ygelijck, zoo ingesetenen van Besoyen als van naast aangelegen plaatsen, binnen Besoyen te plegen, te exerceeren en te neemen eenige de minste exercitien en ver makelijkheden, zoo in herbergen, pu blicque straiaten als anderssins, op poene dat de transgresseurs van den biddagsbrieff en deese waarschouw inge, op de versse daad bevonden wordende, zullen worden gearresteerd en verzekert tot de voldoe- ninge van de boetens daar door geincurreert, en tegens anderen, niet inflagrante bevonden wordende, op het rigoureust zal wor den geprocedeert, zoo als men in goe de justitie zal vinden te behooren Al dus salvo meliori geadviseert binnen 's-Bosch den 9 M'aart 1762 Waaren onderteekent J. C. Santvoort en T. T. S a n t v o o r t. Het bovenaangehaalde advies eigenlijk opgemaakt in den vorm eener door schout en schepenen geno men resolutie w:rd door de Besoij- cnsche dorpsregeering aanvaard, met de bedoeling dat advies als een pu blieke bekendmaking aan den volke te publiceeren en voortaan te blijven publiceeren daags vóór iederen te houden bede- en dankdag. Heel belangrijk kunnen de verdere gebeurtenissen op kerkelijk gebied te Besoijen gedurende het verblijf van Ds. Casteleijn alhier niet genoemd worden. Alleen moet nog vermeld worden, dat de kerkmeesters in 1751 en 1757 heel wat reparaties aan de kerk en het predikantshuis (pastorie) vroegen, „wat er toch aan de hand was?" Niemand zou het nu nog kun nen zeggen. Hoopten ze soms in stilte, dat Donkers voor het water op het laatste ogenblik nog zou terugschrik ken? Of leefde er in hen allen de hoop, dat ze vandaag eens iets ver schrikkelijks zouden zien, wat mis schien nóóit weer in hun leven nog eens voorviel? De oude Daniël liep met steeds groter haast. Zoals eens, wanneer hij uil de werkplaats naar Lina in de keuken snelde. Hij wilde nu ook naar Lina. Hij was er ineens niet meer te vreden mee, dat hij alleen maar naar haar graf kon gaan. Hij wilde naar een Poort, waardoor hij uit de wereld kon komen. Hij wilde naar haar, en naar Frits. Hij kon niet meer in de lege wereld blijven! De stoet boog naar rechts en kwam op een dam, waar op 't eind het wa ter kolkte. Het was daar heel diep; men zei zelfs, dat het daar bodemloos was. Niemand durfde zich daarin tb wagen, dan de beide „zwemmers", maar dan nog steeds samen en nooit alleen. Een paar meter beneden de dam begon de oppervlakte al. Ieder een dacht, dat Daniël wel terugschrik ken zou, wanneer hij het water zag. Die er het eerst waren aangekomen, zagen dadelijk een paar hoopjes kle ren liggen en ze wisten, dat de „zwem mers" er reeds waren. Stil en onbe weeglijk lag beneden het diepe wa ter. Daniël bleef staan. Zie je wel? dachten de jongens, hij durft het niet. Maar voor ze er goed erg in hadden, wat er gebeurde, had Daniël een aan loop genomen en de sprong in de diepte gewaagd. Ze zagen iets boven het water zweven, even maar, toen sloegen de golven met klappend ge luid omhoog en hadden Daniël door gelaten in de diepte zonder eind. Een ogenblik maar, toen was het weer stil op het water en stil op de wal. Sidderend stonden de jongens aan de oever en begonnen om hulp te roe pen. Maar het was niet meer nodig, de hulp was er al en vanaf dat ogen blik kwam er een keerpunt in het le ven van den ouden Daniël Donkers; Doe wat Dampo in bei le neusgaten. Doos 30, Pot 50 ct. Rij Apoth.en Drogisten lieten doen, n.l. ongeveer voor 300 gulden en 800 gulden. Op maatschappelijk terrein werd alhier in 1747 en 1748 uitbundig feest gevierd bij de verheffing van den prins van Oranje tot Stadhouder (Willem IV). Aan eerebogen, vlaggen en teertonnen werd een bedrag van ongeveer 300 gulden uitgekeerd, ter wijl in 1766, toen de ambachtsheer Daniel Adriaan Le Leu de WHhem was overleden en zijn weduwe Maria Philippina Jacoba baronesse Pieck werd ingehaald of ingehuldigd, werd alleen aan vuurwerk, dat door den kapitein II. Creefts werd afgestoken, 125 gulden besteed. De geheele ver teering van den Besoijenschen magi straat in 1766 beliep de respectabele som van 479 gulden 18 stuivers. Ja, ja! men kon ook in vorige eeuwen uitstekend feestvieren en men zag niet op een gulden. Den 9 November 1770 na een verblijf alhier van 25 jaren over leed Ds. Ilcnricus Casteleijn, van w'en niet anders kan getuigd worden dan dat hij een voorbeeldig Evangeliedie naar en een zeer accuraat predikant is geweest. Hij werd den 16 Novem ber onder groote en treffende belang stelling in de Besoijensche kerk be graven. Zijne weduwe, Jacoba Josina van Wageningen, bleef nog eenige jaren hier wonen en vertrok om streeks 1776 naar Sprang, terwijl ha re drie kinderen, Jan, Anna Jos'na en Henrietta Jacoba Casteleijn, den 9 September 1776, voorzien van een be hoorlijken borgbrief, zich te Rijswijk bij Den Haag vestigden. Onder de meest bekende personen, die tijdens Ds. Castelegri's predikant schap alhier overleden of begraven werden, moeten de volgende genoemd worden a. 25 Juli 1748: De heer Willem van Andel, van 17311733 schout te B. b. 1 November 1757: De heer Arnoldus van Gennep, in leven predi kant te Eethen en Prongelen. c. 23 April 1761: De oud-school- ineester Simon Colthoff. d. 20 April 1762: Juffrouw Aletta van Andel, weduwe van Jacobus Ver meulen, van 17331735 schout en van 17291758 secretaris van B. e. 5 Augustus 1763: De heer Wil- lem van Gennep. f. 30 Augustus 1765: Mevrouw de jeugd zou zich thans over hem ont fermen. Het begon in het diepe water. Daar kwamen uit de tegenover elkaar liggende schuilplaatsen tussen het riet twee sterkgespierde mannen te voorschijn. Daar kwam de gestalte van den grijsaard weer uit de diepte op duiken. Ze schoten er op af en hieven hem met krachtige zwaai op hun schouders. „Hoer-a-a!!" riepen de jongens aan de oever en nog eens: Hoera-a-a steeds sterker weergalmde dit vreug degeroep langs het water. Hoe dich ter de redders de kust naderden,hoe luider en wilder het gegalm weer klonk. De drenkeling was gered en zijn snode plan zeker nrslukt. Met schrik en ontzetting hadden de jongens aan de oever den ouden man in de diepte zien verdwijnen, maar nu werden er onder Hoera-geroep talrijke armenparen uitgestoken, om de heide „zwemmers" van hun zware vracht te verlossen. In de ogen van velen jonge en oude mensen (die er intussen ook bij gekomen waren) stonden tranen van blijdschap, toen ze de beide red ders weer naar hun kleren terug za gen zwemmen. Wie gold dat gejuich en die tranen? De redders of den ge redde? Allebei? Maar wie dan het meest? Enkele jongens waren al naar het strandwachtershuisje gerend. De vrouw opende dadelijk de deur, om de ganse troep binnen te laten, die den ouden Daniël in hun midden droegen. „Hij leeft nog! Ja, hij leeft nog!" riepen ze de dodelijk verschrik'e vrouw toe. Hun jeudige gezichten gloeiden daarbij van dankbare vreug de. Plotseling ontdekten ze midden tus sen het gedrang een klein vrouwen figuurtje. Op het hoofd droeg ze een klein hoedje, twee lange haarvlechten vielen links en rechts neer op de schouders en waren onder de kin sa men gebonden. „Rika! Juffrouw Therebint!" rie pen ze. Ze hadden haar spoedig her kend. En ze was het werkelijk. Ze had in de stad haar kamenierswerk verricht DOOR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1936 | | pagina 5