Hoe de Baron weer mensch werd. DE LAATSTE KERSTBOOM. DE ECHO VAN HET ZUIDEN gist, maar de bediende verzekerde hem, dat hij bij den heer Vincent Austry moest zijn en dat deze bloe men door een dame werden gezonden. Er zat dus niets anders op, dan ze aan te nemen. Hij zette ze in een vaas, plaatste die midden op tafel en ging tegen zijn pop voort: .Kijk nu eens hier, Darius, dat wordt mij door een dame gezonden. Lekker ruiken ze, hè? Een onbekende bewonderaarster, m'nstens een prin ses. Heel lief, maar wat mal, een bou quet, die misschien wel een paar hon derd francs kost, te zenden aan iemand, die voor zijn heele Kerstmaal nog geen 10 francs heeft kunnen uit geven. Weer werd er geklopt en nu trad een kamermeisje zeer gehe'mzinnig binnen. Vincent zei maar niets meer. Het meisje droeg een groote mand en daaruit haalde zij een ganzen'ever- pastei, ceri getruffeerden kalkoen, een prachtig opgemaakte kreeft, een Kerstpudding en ecnige flesschen champagne te voorschijn. Zij zette al les op tafel en vertrok weer, zonder een woord te zeggen. Toen zij weg was, hernam Vincent Nu begin ik toch werkelijk aan sprookjes te gelooven, Darius. Wel wat kinderachtig op mijn leeftijd, vind je niet? Stil, nu wordt er weer geklopt. Ditmaal zal het misschien de Kerstman zelf zijn. Maar het was de Kerstman niet, het was een dame, jong, mooi, blond. Met haar zweefde een fijn parfum bel atelier binnen. Zij vloog Vincent om den hals en riep: .Herken je mij niet, ouwe jon gen? Hij week een paar passen terug, cm haar goed te bekijken en stamelde: Jajau komt mij bekend voor. En je weet toch niet, wie ik ben. domoor? Ik ben Violetta, Violetta Vernier! Neem mij niet kwa'ijk, Violetta, dal ik je niet dadelijk herkend heb maar '1 is ook al zoo lang geleden. Ik moest vanavond in een voor naam gezelschap dineeren en toen dacht ik eensklaps aan jou, aan onze kinderjaren en hier ben ik. O! snaak, je was destijds tot over je ooren ver liefd op me. Ik bemin je nog a'tijd, Violetta, zei Vincent met een zucht. Je z et wel, dat ik alleen ben, of liever, ik wilde het gezelschap van Darius maar voor lief nemen. En hij wees lachend naar de pop. Darius zal het mij, hoop ik, niet kwalijk nemen, als ik op zijn stoel ga zitten zeide Violetta. terwijl zij de pop in een hoek neerlegde. Vincent was eensklaps een heel an der mensch geworden, zijn gelaat glansde, zijn ocgen kchten. Eensklaps was een groot, onverwacht geluk in zijn leven gekomen en hij praatte en lachte, terwijl hij allerlei grappen maakte, hij, een kwarti r gelrden nog zoo treurig. Terwijl Violetta den kal koen sneed zeide hij: Weet je nog wel, Violetta, van jc oude tante Baptistine, die nooit uitging zonder haar dikke wollen sjaal, al was 't ook in de hondsda gen! En dan je moedei*, Vincent, die niet wou hebben, dat je met mij liep, omdat jullie zoo deftig waren en ik maar de dochter van een tuinders knecht. Ja, er zou nu, zonder jou, van die deftigheid niet veel overgebleven zijn. De geheele maaltijd werd gevuld met „weet-je-nog-wel's"; vroolijke en treurige herinneringen werden opge haald en heel hun zonnige kindsheid leefde weer voor hen op. Weet je wel, wat al droomen wij op ons vijftiende jaar hadden. Jij wil de schilder worden en ik tooneelspeel- ster. Nu, wij zijn het geworden. Ja, maar jij hebt talent en geen succes, terwijl ik succes heb en geen talent. Jij geen talent? riep Vincent uit. En je bent een der meest geziene ac trices van Parijs! Och kom, ik zie er goed uit en ik draag prachtige toiletten. Dat juicht het publiek toe, maar talent.... kom kom! Zij lachten, dal het schaterde, ter wijl de champagne bruiste in de gla zen. O, alle zorgen waren verre! Zij zagen zich weer te Bandol, het lieve Provencaalsche dorp waar zij kinde ren waren geweest, omringd door vel den vol bloemen en waar boven de diepblauwe hemel van het Zuiden welfde. Zij vonden hun lierde, hun geloof, hun jeugd, hun geestdrift weer en aan het^ dessert sloeg Vincent zijn arm om het middel van Violetta en fluisterde aan haar oor: Houd je nog een klein beetje van me Violetta? Zij sloot hem den mond met een kus. De hertog De Campo Formio bracht eenige dagen later Violetta weer een bezoek in haar kleedkamer en ver weet haar, dat zij niet aan zijn Kerst diner gekomen was. De schoone ac trice bekeek haar toilet in den spiegel en antwoordde: Ik vraag u wel excuus, waarde hertog, maar ik had vergeten, dat ik reeds ergens anders was gevraagd. En met wien heb je dan op Kerstmis gedineerd? Met mijn aanstaanden man. Een Kerstverhaal. Hè, als ik daarbij die heerlijke Kerst avonden uit mijn kindsheid verge lijk Zij voltooide haar toilet en ging naar het tooneel, maar cis zij niet op was, moest zij gedurig aan haar g> lukkige kinderjaren denken en dan zag zij weer voor zich het gelaat v. n Vincent Austry, haar besten vriend haar speelkameraad van toen. Hij was sch lder geworden, een schilder met veel talent, maar het scheen hem niet voorspoedig te gaan, want in geen vijf jaar had zij iets van hem gehcord. Zou hij nog te Parijs wonen? Wacht eens, misschien zou Riche- bert, de kunsthandelaar, haar dat wel kunnen vertellen. Toen het bedrijf was uitgespeeld, snelde, zij naar d" te'efooncel. Hallo! No. 1750 a's 't u blieft Ben jij daar, Richebcrt?Ie spreekt met Vio!elta Vernier.... Je kent Austry toch, nietwaar?.... Heb je hem giste ren nog ontmoet? Dat treft bijzonder... Zit hij nog altijd in de nrsère?.... W. et je ook, waar hij woont?.... Mooi zoo, dank je wel, bonsoir! Vincent Austry was voor de Kerst mis nergens ten eten gevraagd en hij vond dat maar be'er ook, dan behoef de hij n'emand te vervelen met.zijn armoede en zijn verdriet. Hij zag te gen de Kerstmis op afs t'gen een b:rg. Kerstmis! Het feest voor hen, die ge lukkig waren. Toch wilde hij zijn Kerstmis vieren in zijn atelier, dat hem tevens (ot woonkamer strekte. Hij had zijn tafer gedekt met twee couverts en. om zijn Kerstmaal niet alleen te gebruiken, had hij tegenover zich op een stoel aan tafel een ledenpop neergezet, zooals de schilders wel gebruiken, om de houding der figuren voor hun schil 'e- rijen te bestudeeren. Hij roemde zijn pop Darius hij w:st zelf n;et waar- I cm en hij had hem g k'ecd met een paar klecdingstukken, die hij nog over had. ©m zich te suggcreeren, dat hij niet alleen was, sprak hij tegen de Po? Hel is hier maar heel eenvoudig, zie je, Darius. Ik heb je op een Kerst maal genoodigd, maar je behoeft je niet in gala te kleeden. Wij zijn maar onder ons. Het menu is ook heel so ber, geen nood dat je er je maag aan overladen zult. Wat koude ossetong, een sneedje cervelaatworst en een flesch wijn, bij den kruidenier op den hoek gekocht. Och, als je zooveel eet, dan slaap je maar onrustig en van veel drinken heb je den volgenden morgen haarpijn. En dan, met zoo'n houten tong a!s jij hebt, proef je tcch bet verschil niet tusschcn dit Kerstmaal en het lijnste souper. De pop zat met een elleboog op de tafel geleund, de beenen over elkaar. r Maar jij antwoordt niet. ging Vincent voort. Wat ben jij toch een vervelende kameraad! Als je zoo voor'gaat, verschaf ik je nog een uit- noodiging voor het Elvsée. Op hetzelfde cogenblik werd er ge klopt. Vincent ging open doen en stond te genover ren knecht in livrei, d e een bos prachtige rozen in de hand hield. Hij wilde reeds zeggen, dat de man zich zeker in de verdieping had ver- Weer had het dennewcud ;ijn wan deling aangevangen en was van de met sneeuw bedekte toppen der ber gen naar 't vlakke land afgedaald. Overal op de hoeken der straten en O!» de groote ple'nen stonden de Kerstboomen in hun tenveudig groen: Irctsehe, mooi opgeschoten dennen naast bescheiden boompjes. Maar steeds grooter werd de ope ning in hun rijen. Vele waren reeds verkocht en afgehaald, want de Kerstavond was daar en binnen wei nige uren zou het Kerstfeest om den boom beginnen. In een dakkamertje van een afge legen straat zalen op dit uur twee kin deren, Paul en Mar e. Zij zaten ron dom de oude kachel, want het was koud en het vuur dreigde uit te gaan. Wat blijft moed.r tcch lang weg, zei Marie. Gij weet het, dat zij nog vele wasschen heeft af te leveren, ant woordde Paul. Wacht maar, ze zal spoedig komen, dan doet ze nieuwe kolen op de kachel. Zou moeder een Kerstboom mee brengen? Neen, Marie. De boomen zijn van het jaar zoo duur. Moeder zeide eergisteren al dat ze dit jaar er geen kon koopen. Marieke liet treurig haar hoofdje hangen. Haar mooie hoop was plotse ling vervlogen. Ach, indien we maar niet zoo arm waren, zei ze na een poos. Ind en moeder thans nog maar drie stuivers over had, dan wist ik wel, wat ik zou koopen. En wat dan? vroeg Paul nieuws gierig. Den laatsten Kerstboom die over blijft en dien niemand wil. Maar waarom ju st de laatste? Marieke bracht haar mond aan Paul's oor en fluisterde geheimzin nig De laatste boom brengt geluk in huis. Waar hebt gij die wijsheid van daan gehaald? Keetje van onze buurvrouw heeft het mij verteld. En die weet het. D e gaat reeds in haar tweede jaar naar de school. Maar waarom juist de laatste boom? Dat zal ik u zeggen: Wijl hem niemand wil en hij zoo veracht en bescheiden tot het laatste moet wach ten, heeft hem het Kerstkindje tot be looning bijzonder gezegend. Wie hem koopt, hoeft maar zijn wenschen met gesloten oogen lusschen de takken te 'luisteren, dan gaan ze alle in ver vulling. Indien dat waar was, Marieke? Natuurlijk is het waar. Anders zou Keetje het toch niet verteld heb ben. Paul dacht na. Wal zou dan zoo'n klein boomke, hel laatste, kosten? Ik weel het niet, Paul. Voor niets krijgt men hel niet en geld hebben we beiden toch niet. Toch wel. Gisteren heb ik voor een heer een pak naar het station gebracht en daarvoor twee stuivers gekregen. Paul probeer eens. Wellicht kost het niet meer. Doe het, goede Paul. Paul was al opgestaan. Hij trok zijn muts over de ooren en zeide. Maar niet weenen, Marieke, als ik lang wegblijf. Ik moet eerst wach ten, tot alle andere boomen verkocht zijn. Hij legde zijn deken over den rug van zijn zusje en ging op den tast de trap af. Daarna ging hij haastig de straat over. Vandaag keek hij niet links en rechts naar de mooie uitstallingen, waarvoor hij anders zoo gaarne bleef staan. In ons dorp van visschers en niet te kleine, maar ook niet te groole boeren, woonde, toen ik nog school ging, behalve de dominé, de dokter, de notaris en de „bovenmeester" r.og een vijfde notable, maar dat was een eigenaardig iemand. „De baron" heette hij in den volksmond en het was ook een baron, want op zijn vi sitekaartje stond een soort kroontje boven zijn naam en op de twee zuilen voor de oprit naar zijn groot heeren huis, dat even buiten de kom van het dorp lag, stonden leeuwtjes, die een wapen hielden. Maar dat heerenhuis was in geen jaar meer opgekalefaterd en ook de naam „oprit" moet men euphemis- tisch verstaan, want zij werd wel ge vormd door twee prachtige rijen beukeboomen, maar was in 't geheel niet onderhoudener was alleen een iooppaadje, waar de baron iederen nacht overheen wandelde en weer te rugkwam, en dat zoo dus een paadje bleef, maar voor de rest kon op dien oprit alles welig tieren wat er tieren wilde. Verder stonden er machtige boom groepen. die van een verren afstand den indruk mochten maken van een gioot landgoed, wat hel ook geweest is; maar kwam men naderbij, dan zag men hoe ook in dit eens zoo prachtige park allerlei onkru:d door elkaar woe kerde tot onontwarbare kluwen, ter wijl er zich in hel grasveld nieuwe struiken hadden gezet en de groote vijver een dichte rietpoel geworden was vol goor en kikkerzong. Dit alles was van de buitenwereld afgescheiden door de twee zuilen met de leeuwtjes, waarlusschen een ijze ren hekwerk hing en een breede sloot die om het heele goed liep. De baron was schatrijk. Een vrouwelijk wezen dat voor de huis houding zorgde, en, hoewel zij al even vervallen was als hel heele goed, nog steeds „de meid" heette, kwam af en toe naar het dorp om eetwaren en an dere dingen en vertelde dan heel ge heimzinnig allerlei, waaruit de ge willige dorpsfantasie opmaakte, dat er veel goud, edelgesteente en andere kostbaarheden in kelders en andere geheimzinnige en min of meer grieze lige ongenaakbaarheden voor het grij pen moesten liggen. Waar dat precies was en hoe men er komen kon, dat wist zelfs de meid niet te vertellen en misschien is "t daaraan te wijten, dat niemand er ooit toe is gekomen, daar te gaan plunde ren. Want de baron was niet zoo jong meer en behalve hem en de nrnd, was er geen levende ziel op het oude land goed te bekennen. Wel doode zielen? Ik zal hier niet veel zeggen over de vreemdsoortige verhalen, die men zooal vertelde, en waarvan men nooit wist of de grieze lige verteller er zelf iets van afwist, ofwel ze onmiddellijk ontleende aan het haardvuur en de donkere schadu wen op den wand op winteravonden, die zich 't meest voor zulke vertelsels lecndtii. In ieder geval zei de meid, In de gesloten handjes hield hij krampachtig zijn twee stuivers. Als de laaste boom nu maar niet meer kost dan twee stuivers dacht hij. Zijn blik zweefde over de markt. Alles was reeds ïeeg.... Maar daarginds schemerde het nog groen. Hij liep er op af. De koopman had nog elf boomen, mooie groote zilveren dennen... maar daartusschen stond ouk nog een klein, nietig boompje, niet hooger dan de tafel tauis, met korte spaarzame tak jes. Dat is de laatste Kerstboom, zeker, dat is hij, zei Paul bij zich zei ven. Zijn handen waren stijf van de kou, zijn neus blauw en toch gloeiden zijn wangen van opgewondenheid. Als nu maar niemand hem vócr mij verlangt. Thans moet ik eerst wachten, totdat de andere verkocht zijn, dacht hij en liep op en neer, steeds het Kerstboomke in het oog houdend. De koopman bemerkte hem en trad op hem toe.... Maar Paul trok zich schuw terug.... Eindelijk kwam een heer, kocht den mooisten den en liet hem door een dienstmeisje dragen. Tien, telde Paul. Na een poosje kwam een dame, die ook een boom kocht. Negen, zeide Paul weer en stampte met de koude voeten op den grond om zich te verwarmen. Weer werd een boom verkocht, en dal de iiaron 's nachts met zijn voor vaderen sprak. En inderdaad scheen de baron al leen 's nachts te leven. Overdag sliep hij, maar als het duister werd stond hij op en nam zijn ontbijt. Dan liep hij door het stikdonkere huis, wan delde naar buiten een eind de wijde wereld in hoe somberder en guur der het weer was, hoe liever het hem scheen! of zat bij een armzalig oliepitje te werken. Te werken had hij altijd: hij tim merde, schaafde, lapte zijn schoenen, .verstelde zijn kleeren en stond af en toe ook met een verfpot in de hand. „Een echte man werkt!" zei hij al- lijd tegen de meid, die alleen mocht schrobben en dweilen, het bed opma ken, eten koken en boodschappen doen. Hij was gieriger dan de mieren en de eenige reden waarem er op iederen Nieuwjaarsdag een visitekaartje waarvan ik me het kroontje herin ner, op de tafel der vier andere no tabelen verscheen via de meid, moet geweest zijn, dat hij er in zijn jonge dagen wat veel heeft laten drukken, en dat hij er zoo heel zuinig ieder jaar vier van opmaakte. Wat was dat voor een vreemd en zonderling karakter? Hij was de laat ste zoon van een uitgebloeid geslacht, dat in een ver verleden roemrijk was, maar dat zijn traditie niet voortzette in de krachtelooze en willooze zonen, die dik en rijk waren, maar als. lint wormen den vroeger verworven rijk dom langzaam opteerden. Toen de baron op de wereld ver scheen, was hij een slappe futlooze zoon van eendergeaarde ouders, die op zijn vierentwintigste jaar a leen op het landgoed achterbleef, dat toen reeds geheel in verval was. Hoewel er in het dorp een spotliedje gezongen werd op zijn bruid, en hoe mager die het had, heeft hij nooit een bruid ge had en bleef hij ongetrouwd, totdat hij op een nacht verdronk. Maar daar. over later. Hij leefde eenigen tijd na den dood van zijn moeder, die het laatst stierf, alleen zijn eentonige leven voort, maar aan zijn hart begon een groot zelf verwijt te vreten. Want aan de wan den in het huis hingen de portretten van zijn machtige voorvaderen, die al maar naar hem keken. En in oude analen van de huisbibliotheek las bij over hen, en hij las in pijnlijke zelf kwelling meer en meer over hun ijze ren werkkracht en machtige daden, naarmate het zelfverwijt grooter in hem werd. En onder hun bestraffende blikken gloeide de laatste vonk van de kracht van zijn geslacht in hem op uit de smeulende asch: hij wilde de eer van zijn voorgeslacht redden en weer ar beidzaam zijn als zij. Zoo begon zijn zonderlinge neiging om alles zelf te willen doen en zoo werd hij gierig. Want op een scrupuleuze wijze voelde hij, te misdoen door ook maar eenig werk door anderen te laten weer een, en weer een, en steeds telde Paul: ...acht, zeven, zes, vijf... tot twee cn tenslotte werkelijk het kleine boomke alleen overbleef. Met kloppend hart trad hij thans op den koopman toe. Wat wilt ge, jongen, zei de koopman. Ik zou het laatste boomke willen hebben. Hebt ge geld? Ja, twee stuivers. Is te weinig Watkost.... het dan? vroeg Paul verschrikt. Drie stuiversIndien gij er maar twee hebt, hoepel dan maar op. Dit zeggende draaide hij den armen jongen den rug toe en lachte over zijn ruwe scherts. Met gebogen hoofd stond Paul daar. Een paar dikke tranen rolden over zijn wangen. Al zijn vreugde en hoop had die man door zijn ruwe woorden verstoord. Met lange schreden stapte hij door dè sneeuw naar een drukke straat, wellu-ht vond hij een heer, die iets naar het station had te dragen, maar dan was de boom zeker reeds weg Hij dacht ook aan zijn zusje. Ma rieke zat thuis in de koude, donkere kamer en wachtte geduldig op hem en op den wmderboom... nu kwam hij met l'-ege handen. Opnieuw liepen den armpn jongen de tranen over de wangen. Hij trachtte ze met de vlakke hand weg te wis- schcn. Iemand had ze echter bemerkt. Het VOOR DE KIND

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1936 | | pagina 6