n cir C. re d( d< v. v. V g 1 h t I h Kerk door een raam kon zien, was tevens de weerspiegeling van een belofte van trouw, die net Neder- landsche volk vandaag voor de zoo- veelste maal in zijn historie ailegt. De bruidsklokken luiden over Den Haag. De lucht is stralend blauw. Er is een en al blijdschap, in de harten van de talloozen, die langs den weg staan geschaard, die voor ue vensters hebben plaats genomen, ja aie zelfs de daken van de huizen hebben bezet. Voor het Paleis. Het is een staalblauwe lucht, die zich boven het paleis koepelt. De win- tersche zonnestralen tril.en in de kale boomtakken en geven den ironten van de huizen een luister, die blij en feeste lijk maakt. De zonnestralen hullen dit schouwspel in een zee van licht. De tribunes zijn overvol met men- schen. Voor den vensters van de hui zen zitten de toeschouwers. Ja, tot op de daken, en allen kijken naar het smalle plein voor het rustige paleis der Oranjes, dat thans afgezet is met de eereposten van de inianterie, die een grauwen kring om het asfalt tee kenen. Maar binnen dien kring we melt het van kleuren. Tegen de colonnades van het paleis staat de eerewacht van de grenad.ers en jagers. Het zijn twee secties van elk honderd man, de vaandels van cie beide regimenten zijn daar met de vaandelwachten, de Koninklijke Mili taire Kapel is er opgesteld, en het zon licht fonkelt feestelijk op het koper dpr blaasinstrumenten. Voor de grenadiers staan de tam boers met hun twaalf slagtrommels aan de witte bandelieren, onder com mando van een tambourmaitre, die een rooden bandelier om het veldgrijs van zijn uniform draagt, en witte zeeinleeren handschoenen met groote kappen. Een vloed van kleuren is het, die het plein vult. Achter het stanbeeld van Prins Willem den Eersten, die daar hoog en majesteitelijk te paard zit er in zijn eenen arm een krans draagt, staan 24 officieren van de hu zaren in hun blauwe uniformen. Hoe tintelt het zonlicht op hun witte bandelieren, op hun zware kol bakken met de trillende pluimen daar boven. Voor het standbeeld te voet andermaal 24 huzaren, de roode kol- bakzakken, wederom de witte ban delieren en de blauwe uniformjas. Tusschen deze heide groepen huzaren het militaire huis van Hare Majesteit de Koningin in de wondrre schittering van kleuren. De zon fonkelt op het goud, op het rood en het zwart van de uniformen. De zon blinkt dof op de bruine ïijven van de paarden, waar langs de sabels strak harden. Er is een licht getrappel van paar denhoeven te hooren en een gerinkel van sabels en een getik van ordetee- kenen, die door de bewegingen van de paarden op hun beurt bewogen worden. In het militaire huis neemt ook plaats de kleine gestalte van den Mangkoe Negoro. Zoo zitten daar allen hoog te paard, een kleurig front tegen het paleis go- wend. Voor het front met het groot lint van de Huisorde van Oranje- Nassau in zwarte tuniek de comman dant van het Nederlandsche leger, de luitenant-generaal jhr. W. Röell, gou verneur van de residentie. Een steek met pluimen op, zoo staat hij daar aan het hoofd van al de troepen die hun front naar het paleis richten. Naast hem de vice-admiraal Bauduin, de chef van het militaire huis. Roerloos wachten a'Ien te paard, en heel dit schitterende schouwspel wordt Gvergoten door flonkerende zonne stralen. die het eens zoo schoon en statig maken. En alsof wij nog niet genoeg kleuren zagen, komt daar uit de straat van het paleis een vloedgolf van roode en zwarte berlines, die de bruidsmeisjes en bruidsjonkers zullen voeren. Hoog boven dit schouwspel tegen de staalblauwe lucht staat, strak en ernstig, de standaard van de Oranjes, symbool van onvergankelijkheid bo ven al deze schittering van aardsche pracht. Want schitterend is het schouw spel, dat zich nu ontwikkelt. Ach ter de ramen van het paleis zijn allerlei uniformen te zien, en dan opeens is er beweging op de tribu nes. Voor het raam naast de deur komt de Koningin kijken, in het grijs gekleed, me grijzen hoed staart zij over het plein. Als Zij terugtreedt, gaat er eens klaps een donderend hoera op. Het Bruidspaar is daar voor het raam te zien. Gearmd, lachend elkander op iets wijzend, staan Zij er en in deze gemeenzaamheid met wat er zoo dadelijk staat te gebeuren, ligt iets ontroerends. Als eepvoudige kijkers willen zij ook iets zien van het brillante schouwspel voor het paleis. De kop van den stoet rijdt th^ns voorbij het Paleis. Voorop 'n officier van de marechaussee en daarachter acht ruiters. De gezichten gaan schu l onder den kolbak. Achter hen een vloed van gele tinten. Het is het corps rijdende artillerie in de oude tenue der gele rijders. Hoe prachtig zien zij er uit, met den kolbak op, de gele tres sen over de blauwe uniform, een oranjesjerp om. Negen trompetters vergezellen hen. Dan, onder comman do van een oflicier der huzaren, het blauwe tenue dragend, komt de stan daard en de muziek van het tweede half-regiment huzaren; de muziek te paard, de trompetters met roode wa pendoeken aan hun koperen instru menten, de muziek voorafgegaan door een paukenist met roode pauken. Daarachter komt een escadron van twee pelotons van het tweede halfre- giinent huzaren met kolbakken op. Een statige inleiding van den stoet. Doch voor het Paleis gaan de tin ten van den kop van den stoet schuil onder de wemeling van de uniformen die er zijn. Daar is jhr. Verheyen, opper-stalmeester van H.M. de Konin gin, in roode uniform met witte broek, vergezeld van een ordonnance-officier. Hij geeft de laatste aanwijzingen. De berlinen rijden nu voor. Jhr. Boreel van Oldcnaller, dienstdoend hofmaar schalk, doet den bruidsmeisjes en bruidsjonkers uitgeleide. Daar verschijnt langzaam de gou den koets. Met acht paarden is ze be spannen. Twee postillons in wijnrood gewaad gekleed gaan vooraf en statig loopen naast elk paard de vier lakeien en vier lakeien naast elk portier. De koets fonkelt en blinkt in het overdadige licht van de zon, die nu geheel het plein in een kleurentinte- ling zet. Achter de ramen van het pa leis is beweging merkbaar. Twaalf huzaren stellen zich voor de gouden koets op. Elf uur. Elf uur drie is het. De opperjager meester geeft een teeken. Kapitein Walther Boer heft zijn staf en dan, zeer plechtig ingezet, klinkt de mu ziek van het Wilhelmus. Zacht en me lodieus klinkt het oude lied over het plein. Hel koper schettert luid. De officieren strak eensklaps met de hand aan de kepi of den steek. Een fel commando: „Presenteert het geweer!" De soldaten van het eere-escorte houden het geweer vooruit. Navrant klinkt een hoorn signaal. De eerste tonen van het Wilhelmus. En als de muziek de tweede strophe heeft ingezet, ver- schijnen zij daar: Het Bruidspaar. Men kan niet anders zeggen, dan dat het precies een sprookje is. Het is van een sublieme en schoone wer kelijkheid. Een boeiend schouwspel, vol kleur en gloed, ter eere van de twee Jonge Menschen, die thans het paleis uit en het leven ingaan. De Prins en de Prinses stappen in de bruidskoets, met bazuinenengelen van goud op de gouden carosserie. De koetsier heft de zweep en trekt aan de witte leidsels. Even nog schuift de koets naar voren. Dan stappen Zij in. En welk een tafereel! Kan men schooner wenschen? Schoo ner dan dat van deze twee menschen, lachend en blij en gelukkig ook wei felend, ietwat verlegen over het vele, dat in den aanvang van hun jonge leven, hier wordt ontplooid. Het Wilhelmus klinkt plechtig en in drukwekkend solemneel. Langzaam rijdt de gouden koets voorwaarts. Ach ter de koets wederom de eerebegelei ding van de huzaren met blauwe uit monstering van de ceremonieele tenue. Ter weerszijden van de koets rijden twee officieren der huzaren in ceremo nieel blauwe tenue. Aan de rechterzijde de commandant van het tweede regi ment huzaren, de kolonel baron Creutz. Ter linkerzijde de officier, die het esca dron commandeert, de ritmeester La- touf. De Glazen Koets. Als de gouden koets langzaam weg rijdt en het Paleis verlaat, zijn er weer wijnroode tinten zichtbaar. De glazen koets, bespannen met vier paarden, rijdt voor. Opnieuw wordt het Wilhelmus in gezet. Opnieuw zijn het de duizenden toeschouwers, die meezingen. Opnieuw staan star en strak de officieren van het Militaire Huis, salueerend voor hun Landsvrouwe. Want het is de Koningin, die ver gezeld van Prinses Armgard, het pa leis verlaat. Zij wordt omstuwd door een waarlijk schitterend gevolg. Ter linkerzijde van de glazen koets de gouverneur der residentie, luitenant- generaal jhr. W. Röell, ter rechter zijde de chef van het Militaire Huis, de vice-admiraal Bauduin. En ach ter de koets alle overige leden van het Militaire Huis, in hun ceremoni eele tenue. De koets wordt van den bok af bereden door een koetsier, met roode leidsels. En zoo gaan de tinten van het blinkend goud van de glazen koets langzaam weer over in het wijnrood van de berlinen, die nu volgen. Op den Kneuterdijk staat een eere front van gepensionneerde officieren, behoord hebbende tot een der drie dee- len van de Nederlandsche weermacht, onder leiding van den gepensionneerd luitenant-generaal Prins. Links daar van staat een eerefront van bijzondere beteekenis. Het zijn de ridders van de Militaire Willemsorde. Zij staan daar nog eenmaal militaire- ment opgesteld, het eeremetaal op de borst. Oude doorgroefde, verweerde gezichten, mannen, die voor Nederland iets beteekend hebben en wien thans de eer te beurt valt den Vorstelijken stoet voorbij te zien rijden. Wanneer dan de Gouden Koets genaderd is, staan zij allen stram en waardig in de houding, roerloos en stil. Het is een prachtig gezicht als de stoet het Buitenhof opzwaait, het Bui tenhof waar de contouren van het Bin nenhof oprijzen, strak en statig, met de Hollandsche driekleur er boven. Plaats waar de historie van Holland zich van oudsher heeft geconcentreerd. De stoet gaat voorbij het standbeeld van Johan de Wit, die op deze plaats het leven liet. Het is een onafzienbare menschen- menigte, waaruit het gejubel opklinkt. Telkens weer schalt het op: Hoera! en „Leve de Prins en Prinses" en de gevels van het Buitenhof weerkaatsen het gejuich; hoe schoon is dit alles on der de wintersche lucht, die aan al deze statige gevels een bijzondere be koring geeft. Een klare wintersche dag wordt het, die elk detail van den stoet in een glanzend licht zet. Men-hoort het geluid, het geschetter der trom petten. Het geluid van de muziek ver mengt zich er nu mede. Men ziet de paukenisten te paard op de pauken slaan. Men hoort de trompetten schal len; het is één en al feestelijkheid. BIJ HET STADHUIS. De smalle Gravenstraat, de Groen markt met het stadhuis, dat daar mas sief oprijst. Voor het stadhuis staat we derom een eerewacht, namelijk de ko loniale reserve van honderd man met vaajfidehvacht en den corpscomman dant. Het muziekcorps van het vijfde regiment infanterie zet het Wilhelmus in, wanneer de stoet naderbij komt. Op het smalste gedeelte van de Groenmarkt en tegenover het raadhuis is geen publiek meer toegelaten. Stram staan de hier opgestelde cadetten der Koninklijke Militaire Academie in de houding, en eerbiedig brengen zij het militaire eerbetoon als de Vorstelijke stoet het stadhuis nadert. De tribunes in deze buurt zijn tot berstens toe bezet. De huizen zijn tot de nok toe vol menschen. Hier is alle beweging wederom verstard. Men wacht en kijkt naar den solemneelen stoet die majesteitelijk voorbijtrekt tot aan de poort van het stadhuis, waar een baldakijn is opgesteld. Het gejuich verstomt. Roerloos staan zij allen. De oogen van tienduizenden zijn gericht op de twee gestalten, den Jongen Officier en de Jonge Vrouw in het bruidstoilet, den Prins en de Prin ses van Nederland, die voor hun hu welijk staan. Langzaam schrijden Zij onder het glazen afdak het stadhuis binnen, vergezeld van bruidsmeisjes en bruidsjonkers. En op dat oogenblik, als de klanken van het Wilhelmus nog door de lucht zweven, heft het publiek een donderend hoera aan. De Prinses, met licht armgebaar, wuift nog eenmaal naar de menigte. In de trouwkamer. Als de bruid en de Bruidegom op de voor hen bestemde zetels hebben plaatsgenomen, zegt de burgemeester: „Bruid en Bruidegom, Gij zijt voor mij, ambtenaar van den burge lijken stand, verschenen, opdat uit voering zal worden gegeven aan Uw voornemen om in bet huwelijk te treden. Nu aan de formaliteiten, bij de wet voorgeschreven, is voldaan en de afkondiging van het huwe lijk zonder sluiting is verloopen, be staan er geen bezwaren tegen thans tot de voltrekking van Uw huwelijk over te gaan, mits de moeder van den Bruidegom en de moeder van de Bruid hare toestemming verlee- nen." Vervolgens richt de burgemeester zich onder doodsche stille in de zaal eerst tot de moeder van den Bruide gom en vraagt haar of zij haar toe stemming verleent tot het huwelijk van haar zoon met H.K.H. Prinses Juliana Louise Emma Marie Wilhel- mina der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Hertogin van Meck lenburg, enz., enz. Nadat deze vraag bevestigend is be antwoord, richt mr. De Monchy zich tot de moeder van de Bruid. Duide ijk klinkt ook het bevestigend antwoord van H.M. de Koningin, en dan richt de burgemeester ontroerd, maar zich volkomen beheerschend, zich weer tot Bruid en Bruidegom. Hij verzoekt hun op te staan, elkander de rechterhand te geven en de vragen, welke hij hun stellen zal, bevestigend te willen be antwoorden. Eerst vraagt de burge meester den Bruidegom: „Prins Bernhard Leopold Frede- rik Everhard Julius Coert Karei Godfried Pieter van Lippe-Biester- feld, verklaart gij in tegenwoordig heid Uwer getuigen, H.K.H Prinses Juliana Louise Emma Marie Wil- helmina der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, hertogin van Mecklenburg, enz., enz. aan te ne men tot Uw echtgenoote?" Na de bevestigende beantwoording van deze vraag gaat de burgemeester voort „Verklaart Uwe Hoogheid getrou welijk alle de plichten te zullen ver vullen, welke de wet aan den huwe lijken staat verbindt?" Nadat Prins Bernhard ook deze vraag bevestigend heeft beantwoord, richt de burgemeester beide vragen in gelijken zin tot Prinses Juliana en als ook de Prinses met een stem die dui delijk de spanning en de ontroering van het oogenblik verraadt, „Ja" heeft geantwoord, spreekt de burge meester: „Dan verklaar ik, als ambtenaar van den burgelijken stand in den echt verbonden Prins Bernhard Leopold Friedrich Julius Kurt Carl Gottfried Pieter van Lippe-Biester- feld en H.K.H. Prinses Juliana Louise Emma Marie Wilhelmina der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Hertogin van Meek.- lenhurg, enz., enz.". Langzaam en met nadruk spreekt de burgemeester zijn verklaring uit, terwijl hel in de kamer hoorbaar'stil is. Allen zijn zeer onder den indruk als het groote oogenblik in de histo rie van Vorstenhuis en Vaderland zich voltrekt. Dan als Bruid en Bruidegom aan het verzoek van den burgemees ter weder op Hun zetels plaats te ne men, hebben voldaan, houdt de burge meester zijn toespraak. De plechtigheid loopt nu ten einde. Rustig overhandigt de burgemeester dén Bruidegom het trouwboekje en den grootmeester der Prinses een ex tract uit de huwelijksacte den zoo- genaamden kerkbrief hetwelk ba ron Rengers in de kerk aan prof. Obhink ter hand moet stellen. NAAR DE KERK. De route van het stadhuis naar de kerk is de plechtigste van den gehee- len bruidsstoet. De berlines met de roo de koetsiersplaatsen zijn al voor de kerk gereden. Langzaam komt dan de gouden koets. Voor de kerk staat een eerewacht van de Koninklijke Marine, bestaande uit een sectie mariniers en een sectie matrozen met het vaandel van het corps mariniers. Als de gouden koets verschijnt klinkt weer statig het Wilhelmus van Nassouwe, gespeeld door de marinekapel, versterkt met tamboers en pijpers. Maar behalve door het Wilhelmus wordt dit gedeelte van den stoet wederom begeleid door een donderend gejuich. Alle plaatsen zijn hier bezet: propvol zijn de huizen en zit plaatsen. Te midden van de blauwe hu zaren komt de stoet nu bij de kerk. Voor den ingang staat opgesteld de Leidsche Vrouwelijke Studentenver- eeniging en het is naar het vaandel van deze vereeniging, dat de Prinses even kijkt. Zij groet de meisjes vriendelijk. Daar staan de meisjes uit de stad en uit de corporatie, waar ook Zij zulke gelukkige jaren heeft doorgebracht. Het is of Zij afscheid neemt van Haar meis- jesjeugd. Voor de kerk, waar het hu welijk zal worden ingezegend, staan nog eenmaal de attributen van Haar jonge jaren. Baron Van Lynden en baron Van Geen, in het ceremonieele tenue van de hofhouding, treden naar voren om den Prins en de Prinses te ontvangen. Twee bruidsmeisjes en twee bruidsjonkers dragen den langen witten bruidssluier van de Prinses. De deuren van de kerk zijn wijdgeopend. Plechtige orgelmu ziek ruischt Bernhard en Juliana tege moet. Achter Hen ligt de wintersche dag, vóór Hen de kerk met een uitge lezen gezelschap gevuld, dat wacht in het gedempte licht, dat door de hooge ramen naar binnen valt. Allen staan op als het bruidspaar verschijnt, en een tint van jongheid en blijheid in'de sta tige ruimte van de kerk brengt. De glazen koets houdt voor het kerkportaal stil. De Koningin en Prin ses Armgard stappen uit. Als zij binnengetreden zijn, betreden de begeleidende cavalerie-officieren, zoomede de chef van het militaire huis, de gouverneur der residentie en de an dere officieren van het militaire huis het kerkgebouw, evenals alle lakeien. Het Bruidspaar schrijdt binnen, voor afgegaan door de twaalf paren bruids meisjes en bruidsjonkers, terwijl het or gel speelt. De vier bruidskinderen vol gen. Daarna treden twee aan twee binnen H. M. de Koningin met Prins Aschwin aan Haar linkerzijde, H.D.H. prinses Armgard met Z.H. Hertog Adolf Fried rich van Mecklenburg, H.H. Hertogin Adolf Friedrich van Mecklenburg met Z.D.H. prins Julius zur Lippe, H.D.H. prinses Julius zur Lippe met Graaf Ra- be Oeynhausen-Sierstorpff, jonkvrou- we L. P. van de Poll met jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland met prof. dr. J. Huizinga en gravin von Oeynhausen- Sierstorpff met kolonel von Pantschu- lidzew. Het jonge Paar knielt uooi den grijzen Dominee. Aan den voet van den steilen kan sel staan twee stoelen, de ruggen ge weven niet vorstelijke wapens, en een kleine bank, om te knielen: daarop valt het sterken en stille licht van Hol land. Daaromheen staan de groote witte zuilen der kerk, daarboven sche mert het geweldige gewelf, met een flonkering van goud en kleuren, en 't morgenlicht van den zevenden Januari staat buiten, achter de verlichte pracht der hooge groene dwarsgetraliede ven sters. Voor 't boek, dat de stamvader van Haar geslacht met zijn bloed bezegeld heeft, knielt straks de Prinses van Oranje met den man van Haar hart op een lage bank onder een steilen en rij ken kansel, dicht bij de pracht van dit lichte jonge groen en beneden den les senaar, waar de Bijbel glanst, die eens de Heercn Staten drukken deden. Voor den kansel liggen op een zil veren schaal twee ringen gereed. De kerk vult zich met vorsten van alle zijden. Zwart en goud overheer schen. Men ziet minister Colijn de hand drukken der Indische vorsten. In fijn brocaat, in purperen mantel doorschrijdt de aartsbisschop van Utrecht de steeds dichter wemelende menigte, men hoort een vage muziek van buiten, het orgel speelt, de witte muren van het koor blinken van hard zonlicht, een ceremoniemeester in zijn zwaar met goud geborduurden rok leidt een klein wit trippelend bruids kind met haar rozenkransje in het haar over dè wijnroode tapijten. Alleen acher de zetels van het bruidspaar staan nog enkele leege stoelen te midden van al deze kalme praal. Men wacht. Eindelijk: er moet iets zijn bij de deur, men hoort de plotselinge afwis seling van stilte en geruisch van een groote menigte in spanning. En eensklaps rijst ieder op: men ziet eerst nu al den rijkdom der kleuren. Het orgel zet in, zeer lang zaam schrijden de bruidsmeisjes en jonkers de kerk binnen en daar ein delijk is hel Vorstelijk Paar. De witte Prinses leunt onder het voortschrijden 'n weinig tegen den schouder van Haar Gemaal, Zij wis selen een gefluisterd woord. De stoet nadert den kansel, het hoofd der Prinses is even terzijde gene gen hel gezicht is zeer stil, vredig en ontroerd. Als beiden gezeten zijn, is het of de bloemen van den groolen ruiker kort beven. Een glimlach van den Prins en - zijn gemalin ziet op, en de kerk rond. rond. Prof. Obbink spreekt het votum, de gemeente zingt „Dank, dank nu allen God" en het gebed volgt. Diep buigt de Prinses zich over haar bloemen. Als zij daarna te zamen luisteren naar de toespraak, zijn het twee zeer verbonden menschen te midden dezer groote gemeente. Het is nog vóór prof. Obbink zich lot de beide vorstelijke moeders ge wend heeft, als Bruid en Bruidegom zich langzaam van den rechter hand schoen ontdoen. De oude wijze stem van dominee Weiter klinkt en stelt de vragen, vrien delijk en vol wijsheid. Hij spreekt dan als volgt: „Moge ik U thans eerbiedig verzoe ken, op te staan van uwe plaatsen, el kander te rechterhand te reiken, U ten volle te doordringen van de heilig heid en heerlijkheid van dit oogen blik en zoo staande, als voor Gods aan gezicht. God, die U ziet en hoort, te antwoorden op de vragen, die ik U thans van zijnentwege ga voorleggen. Bernhard Leopold Frederik Ever- hard Julius Coert Karei Godfried Pie ter van Lippe-Biesterfeld, bekent gij voor God en allen die hier zijn verga derd, dat gij genomen hebt en neemt lot uw wettige vrouw haar, wier hand in de uwe rust, haar nimmer te zul len verlaten, haar lief te hebben en te eeren gelijk een getrouwe en godvree- zende man zijn wettige vrouw schul dig is, dat gij heiliglijk met haar leven wilt naar uitwijzen van het heilig evangelie? Wat is daarop uw antwoord? Het is een sterk, kalm „ja" dat ten antwoord komt. De Prinses schijnt even later slechts te knikken. En het is nu of een wijze vader te gen twee kinderen spreekt, die voor hem geknield liggen. Het is of hij slechts tot hen spreekt: „De Vader der Barmhartigheid, die U tot dezen heiligen staat des huwe lijks geroepen heeft, verhinde U met rechte liefde en trouw en geve U Zijnen zegen. Ja, de Heer zegene U en behoede U. De Heer doe Zijn aangezicht over U lichten en zij U genadig. De Heer ver- heffe Zijn aangezicht over U en geve U vrede, Amen." Ringen gewisseld. Prof. Obbink neemt de plaats van dominee Weiter weder in. Men wis selt de ringen, gezang klinkt. De plech tige inzegening voltrekt zich. De stoet gaat de kerk verlaten. Beneden onder ons schrijdt de Prin ses en de Prins voorbij en, eerder dan eenig ding over al den ernst en pracht en statigheid van dit alles, moet men dit zeggen: Haar gezicht is dat van een waarachtig gelukkig mensch, het heeft den onmiskenbaren glans van een vrouw die den hoogsten dag van haar bestaan beleeft, het is stil, sterk en vol van een groot wonder en een diep licht. BUITEN DE KERK. De ceremonie in de kerk is afgeloo- pen. De Prins en de Prinses treden naar buiten, omstuwd door een einde loos gejuich. Het Bruidspaar knikt vriendelijk en buigt naar alle kanten, statig zwelt weer het Wilhelmus aan. Trompetten schetteren en temidden van klokgelui en gejuich nemen de Prins van öuitenianuscnc V. i i 1 h d n

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1937 | | pagina 2