n
cir
C.
re
d(
d<
v.
v.
V
g
1
h
t
I h
Kerk door een raam kon zien, was
tevens de weerspiegeling van een
belofte van trouw, die net Neder-
landsche volk vandaag voor de zoo-
veelste maal in zijn historie ailegt.
De bruidsklokken luiden over Den
Haag. De lucht is stralend blauw. Er
is een en al blijdschap, in de harten
van de talloozen, die langs den weg
staan geschaard, die voor ue vensters
hebben plaats genomen, ja aie zelfs de
daken van de huizen hebben bezet.
Voor het Paleis.
Het is een staalblauwe lucht, die
zich boven het paleis koepelt. De win-
tersche zonnestralen tril.en in de kale
boomtakken en geven den ironten van
de huizen een luister, die blij en feeste
lijk maakt. De zonnestralen hullen
dit schouwspel in een zee van licht.
De tribunes zijn overvol met men-
schen. Voor den vensters van de hui
zen zitten de toeschouwers. Ja, tot op
de daken, en allen kijken naar het
smalle plein voor het rustige paleis
der Oranjes, dat thans afgezet is met
de eereposten van de inianterie, die
een grauwen kring om het asfalt tee
kenen. Maar binnen dien kring we
melt het van kleuren.
Tegen de colonnades van het paleis
staat de eerewacht van de grenad.ers
en jagers. Het zijn twee secties van
elk honderd man, de vaandels van cie
beide regimenten zijn daar met de
vaandelwachten, de Koninklijke Mili
taire Kapel is er opgesteld, en het zon
licht fonkelt feestelijk op het koper
dpr blaasinstrumenten.
Voor de grenadiers staan de tam
boers met hun twaalf slagtrommels
aan de witte bandelieren, onder com
mando van een tambourmaitre, die
een rooden bandelier om het veldgrijs
van zijn uniform draagt, en witte
zeeinleeren handschoenen met groote
kappen.
Een vloed van kleuren is het, die
het plein vult. Achter het stanbeeld
van Prins Willem den Eersten, die
daar hoog en majesteitelijk te paard
zit er in zijn eenen arm een krans
draagt, staan 24 officieren van de hu
zaren in hun blauwe uniformen.
Hoe tintelt het zonlicht op hun
witte bandelieren, op hun zware kol
bakken met de trillende pluimen daar
boven. Voor het standbeeld te voet
andermaal 24 huzaren, de roode kol-
bakzakken, wederom de witte ban
delieren en de blauwe uniformjas.
Tusschen deze heide groepen huzaren
het militaire huis van Hare Majesteit
de Koningin in de wondrre schittering
van kleuren. De zon fonkelt op het
goud, op het rood en het zwart van de
uniformen. De zon blinkt dof op de
bruine ïijven van de paarden, waar
langs de sabels strak harden.
Er is een licht getrappel van paar
denhoeven te hooren en een gerinkel
van sabels en een getik van ordetee-
kenen, die door de bewegingen van
de paarden op hun beurt bewogen
worden.
In het militaire huis neemt ook
plaats de kleine gestalte van den
Mangkoe Negoro.
Zoo zitten daar allen hoog te paard,
een kleurig front tegen het paleis go-
wend. Voor het front met het groot
lint van de Huisorde van Oranje-
Nassau in zwarte tuniek de comman
dant van het Nederlandsche leger, de
luitenant-generaal jhr. W. Röell, gou
verneur van de residentie. Een steek
met pluimen op, zoo staat hij daar
aan het hoofd van al de troepen die
hun front naar het paleis richten.
Naast hem de vice-admiraal Bauduin,
de chef van het militaire huis.
Roerloos wachten a'Ien te paard, en
heel dit schitterende schouwspel wordt
Gvergoten door flonkerende zonne
stralen. die het eens zoo schoon en
statig maken. En alsof wij nog niet
genoeg kleuren zagen, komt daar uit
de straat van het paleis een vloedgolf
van roode en zwarte berlines, die de
bruidsmeisjes en bruidsjonkers zullen
voeren.
Hoog boven dit schouwspel tegen
de staalblauwe lucht staat, strak en
ernstig, de standaard van de Oranjes,
symbool van onvergankelijkheid bo
ven al deze schittering van aardsche
pracht.
Want schitterend is het schouw
spel, dat zich nu ontwikkelt. Ach
ter de ramen van het paleis zijn
allerlei uniformen te zien, en dan
opeens is er beweging op de tribu
nes. Voor het raam naast de deur
komt de Koningin kijken, in het
grijs gekleed, me grijzen hoed staart
zij over het plein.
Als Zij terugtreedt, gaat er eens
klaps een donderend hoera op. Het
Bruidspaar is daar voor het raam
te zien. Gearmd, lachend elkander
op iets wijzend, staan Zij er en in
deze gemeenzaamheid met wat er
zoo dadelijk staat te gebeuren, ligt
iets ontroerends. Als eepvoudige
kijkers willen zij ook iets zien van
het brillante schouwspel voor het
paleis.
De kop van den stoet rijdt th^ns
voorbij het Paleis. Voorop 'n officier
van de marechaussee en daarachter
acht ruiters. De gezichten gaan schu l
onder den kolbak. Achter hen een
vloed van gele tinten. Het is het corps
rijdende artillerie in de oude tenue
der gele rijders. Hoe prachtig zien zij
er uit, met den kolbak op, de gele tres
sen over de blauwe uniform, een
oranjesjerp om. Negen trompetters
vergezellen hen. Dan, onder comman
do van een oflicier der huzaren, het
blauwe tenue dragend, komt de stan
daard en de muziek van het tweede
half-regiment huzaren; de muziek te
paard, de trompetters met roode wa
pendoeken aan hun koperen instru
menten, de muziek voorafgegaan door
een paukenist met roode pauken.
Daarachter komt een escadron van
twee pelotons van het tweede halfre-
giinent huzaren met kolbakken op.
Een statige inleiding van den stoet.
Doch voor het Paleis gaan de tin
ten van den kop van den stoet schuil
onder de wemeling van de uniformen
die er zijn. Daar is jhr. Verheyen,
opper-stalmeester van H.M. de Konin
gin, in roode uniform met witte broek,
vergezeld van een ordonnance-officier.
Hij geeft de laatste aanwijzingen. De
berlinen rijden nu voor. Jhr. Boreel
van Oldcnaller, dienstdoend hofmaar
schalk, doet den bruidsmeisjes en
bruidsjonkers uitgeleide.
Daar verschijnt langzaam de gou
den koets. Met acht paarden is ze be
spannen. Twee postillons in wijnrood
gewaad gekleed gaan vooraf en statig
loopen naast elk paard de vier lakeien
en vier lakeien naast elk portier.
De koets fonkelt en blinkt in het
overdadige licht van de zon, die nu
geheel het plein in een kleurentinte-
ling zet. Achter de ramen van het pa
leis is beweging merkbaar. Twaalf
huzaren stellen zich voor de gouden
koets op.
Elf uur.
Elf uur drie is het. De opperjager
meester geeft een teeken. Kapitein
Walther Boer heft zijn staf en dan,
zeer plechtig ingezet, klinkt de mu
ziek van het Wilhelmus. Zacht en me
lodieus klinkt het oude lied over het
plein. Hel koper schettert luid. De
officieren strak eensklaps met de
hand aan de kepi of den steek.
Een fel commando: „Presenteert
het geweer!" De soldaten van het
eere-escorte houden het geweer
vooruit. Navrant klinkt een hoorn
signaal. De eerste tonen van het
Wilhelmus. En als de muziek de
tweede strophe heeft ingezet, ver-
schijnen zij daar: Het Bruidspaar.
Men kan niet anders zeggen, dan
dat het precies een sprookje is. Het
is van een sublieme en schoone wer
kelijkheid. Een boeiend schouwspel,
vol kleur en gloed, ter eere van de
twee Jonge Menschen, die thans het
paleis uit en het leven ingaan.
De Prins en de Prinses stappen in de
bruidskoets, met bazuinenengelen
van goud op de gouden carosserie.
De koetsier heft de zweep en trekt
aan de witte leidsels. Even nog
schuift de koets naar voren. Dan
stappen Zij in. En welk een tafereel!
Kan men schooner wenschen? Schoo
ner dan dat van deze twee menschen,
lachend en blij en gelukkig ook wei
felend, ietwat verlegen over het vele,
dat in den aanvang van hun jonge
leven, hier wordt ontplooid.
Het Wilhelmus klinkt plechtig en in
drukwekkend solemneel. Langzaam
rijdt de gouden koets voorwaarts. Ach
ter de koets wederom de eerebegelei
ding van de huzaren met blauwe uit
monstering van de ceremonieele tenue.
Ter weerszijden van de koets rijden
twee officieren der huzaren in ceremo
nieel blauwe tenue. Aan de rechterzijde
de commandant van het tweede regi
ment huzaren, de kolonel baron Creutz.
Ter linkerzijde de officier, die het esca
dron commandeert, de ritmeester La-
touf.
De Glazen Koets.
Als de gouden koets langzaam weg
rijdt en het Paleis verlaat, zijn er weer
wijnroode tinten zichtbaar. De glazen
koets, bespannen met vier paarden,
rijdt voor.
Opnieuw wordt het Wilhelmus in
gezet. Opnieuw zijn het de duizenden
toeschouwers, die meezingen. Opnieuw
staan star en strak de officieren van
het Militaire Huis, salueerend voor hun
Landsvrouwe.
Want het is de Koningin, die ver
gezeld van Prinses Armgard, het pa
leis verlaat. Zij wordt omstuwd door
een waarlijk schitterend gevolg. Ter
linkerzijde van de glazen koets de
gouverneur der residentie, luitenant-
generaal jhr. W. Röell, ter rechter
zijde de chef van het Militaire Huis,
de vice-admiraal Bauduin. En ach
ter de koets alle overige leden van
het Militaire Huis, in hun ceremoni
eele tenue. De koets wordt van den
bok af bereden door een koetsier,
met roode leidsels. En zoo gaan de
tinten van het blinkend goud van de
glazen koets langzaam weer over in
het wijnrood van de berlinen, die nu
volgen.
Op den Kneuterdijk staat een eere
front van gepensionneerde officieren,
behoord hebbende tot een der drie dee-
len van de Nederlandsche weermacht,
onder leiding van den gepensionneerd
luitenant-generaal Prins. Links daar
van staat een eerefront van bijzondere
beteekenis. Het zijn de ridders van de
Militaire Willemsorde.
Zij staan daar nog eenmaal militaire-
ment opgesteld, het eeremetaal op de
borst. Oude doorgroefde, verweerde
gezichten, mannen, die voor Nederland
iets beteekend hebben en wien thans
de eer te beurt valt den Vorstelijken
stoet voorbij te zien rijden. Wanneer
dan de Gouden Koets genaderd is,
staan zij allen stram en waardig in de
houding, roerloos en stil.
Het is een prachtig gezicht als de
stoet het Buitenhof opzwaait, het Bui
tenhof waar de contouren van het Bin
nenhof oprijzen, strak en statig, met de
Hollandsche driekleur er boven. Plaats
waar de historie van Holland zich van
oudsher heeft geconcentreerd. De stoet
gaat voorbij het standbeeld van Johan
de Wit, die op deze plaats het leven
liet.
Het is een onafzienbare menschen-
menigte, waaruit het gejubel opklinkt.
Telkens weer schalt het op: Hoera!
en „Leve de Prins en Prinses" en de
gevels van het Buitenhof weerkaatsen
het gejuich; hoe schoon is dit alles on
der de wintersche lucht, die aan al
deze statige gevels een bijzondere be
koring geeft. Een klare wintersche dag
wordt het, die elk detail van den stoet
in een glanzend licht zet. Men-hoort
het geluid, het geschetter der trom
petten. Het geluid van de muziek ver
mengt zich er nu mede. Men ziet de
paukenisten te paard op de pauken
slaan. Men hoort de trompetten schal
len; het is één en al feestelijkheid.
BIJ HET STADHUIS.
De smalle Gravenstraat, de Groen
markt met het stadhuis, dat daar mas
sief oprijst. Voor het stadhuis staat we
derom een eerewacht, namelijk de ko
loniale reserve van honderd man met
vaajfidehvacht en den corpscomman
dant. Het muziekcorps van het vijfde
regiment infanterie zet het Wilhelmus
in, wanneer de stoet naderbij komt.
Op het smalste gedeelte van de
Groenmarkt en tegenover het raadhuis
is geen publiek meer toegelaten. Stram
staan de hier opgestelde cadetten der
Koninklijke Militaire Academie in de
houding, en eerbiedig brengen zij het
militaire eerbetoon als de Vorstelijke
stoet het stadhuis nadert.
De tribunes in deze buurt zijn tot
berstens toe bezet. De huizen zijn tot
de nok toe vol menschen. Hier is alle
beweging wederom verstard. Men
wacht en kijkt naar den solemneelen
stoet die majesteitelijk voorbijtrekt tot
aan de poort van het stadhuis, waar
een baldakijn is opgesteld.
Het gejuich verstomt. Roerloos staan
zij allen. De oogen van tienduizenden
zijn gericht op de twee gestalten, den
Jongen Officier en de Jonge Vrouw in
het bruidstoilet, den Prins en de Prin
ses van Nederland, die voor hun hu
welijk staan. Langzaam schrijden Zij
onder het glazen afdak het stadhuis
binnen, vergezeld van bruidsmeisjes en
bruidsjonkers. En op dat oogenblik,
als de klanken van het Wilhelmus nog
door de lucht zweven, heft het publiek
een donderend hoera aan. De Prinses,
met licht armgebaar, wuift nog eenmaal
naar de menigte.
In de trouwkamer.
Als de bruid en de Bruidegom op
de voor hen bestemde zetels hebben
plaatsgenomen, zegt de burgemeester:
„Bruid en Bruidegom, Gij zijt
voor mij, ambtenaar van den burge
lijken stand, verschenen, opdat uit
voering zal worden gegeven aan Uw
voornemen om in bet huwelijk te
treden. Nu aan de formaliteiten, bij
de wet voorgeschreven, is voldaan
en de afkondiging van het huwe
lijk zonder sluiting is verloopen, be
staan er geen bezwaren tegen thans
tot de voltrekking van Uw huwelijk
over te gaan, mits de moeder van
den Bruidegom en de moeder van
de Bruid hare toestemming verlee-
nen."
Vervolgens richt de burgemeester
zich onder doodsche stille in de zaal
eerst tot de moeder van den Bruide
gom en vraagt haar of zij haar toe
stemming verleent tot het huwelijk
van haar zoon met H.K.H. Prinses
Juliana Louise Emma Marie Wilhel-
mina der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, Hertogin van Meck
lenburg, enz., enz.
Nadat deze vraag bevestigend is be
antwoord, richt mr. De Monchy zich
tot de moeder van de Bruid. Duide ijk
klinkt ook het bevestigend antwoord
van H.M. de Koningin, en dan richt
de burgemeester ontroerd, maar zich
volkomen beheerschend, zich weer tot
Bruid en Bruidegom. Hij verzoekt hun
op te staan, elkander de rechterhand
te geven en de vragen, welke hij hun
stellen zal, bevestigend te willen be
antwoorden. Eerst vraagt de burge
meester den Bruidegom:
„Prins Bernhard Leopold Frede-
rik Everhard Julius Coert Karei
Godfried Pieter van Lippe-Biester-
feld, verklaart gij in tegenwoordig
heid Uwer getuigen, H.K.H Prinses
Juliana Louise Emma Marie Wil-
helmina der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, hertogin van
Mecklenburg, enz., enz. aan te ne
men tot Uw echtgenoote?"
Na de bevestigende beantwoording
van deze vraag gaat de burgemeester
voort
„Verklaart Uwe Hoogheid getrou
welijk alle de plichten te zullen ver
vullen, welke de wet aan den huwe
lijken staat verbindt?"
Nadat Prins Bernhard ook deze
vraag bevestigend heeft beantwoord,
richt de burgemeester beide vragen in
gelijken zin tot Prinses Juliana en als
ook de Prinses met een stem die dui
delijk de spanning en de ontroering
van het oogenblik verraadt, „Ja"
heeft geantwoord, spreekt de burge
meester:
„Dan verklaar ik, als ambtenaar
van den burgelijken stand in den
echt verbonden Prins Bernhard
Leopold Friedrich Julius Kurt Carl
Gottfried Pieter van Lippe-Biester-
feld en H.K.H. Prinses Juliana
Louise Emma Marie Wilhelmina
der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, Hertogin van Meek.-
lenhurg, enz., enz.".
Langzaam en met nadruk spreekt
de burgemeester zijn verklaring uit,
terwijl hel in de kamer hoorbaar'stil
is. Allen zijn zeer onder den indruk
als het groote oogenblik in de histo
rie van Vorstenhuis en Vaderland zich
voltrekt. Dan als Bruid en Bruidegom
aan het verzoek van den burgemees
ter weder op Hun zetels plaats te ne
men, hebben voldaan, houdt de burge
meester zijn toespraak.
De plechtigheid loopt nu ten einde.
Rustig overhandigt de burgemeester
dén Bruidegom het trouwboekje en
den grootmeester der Prinses een ex
tract uit de huwelijksacte den zoo-
genaamden kerkbrief hetwelk ba
ron Rengers in de kerk aan prof.
Obhink ter hand moet stellen.
NAAR DE KERK.
De route van het stadhuis naar de
kerk is de plechtigste van den gehee-
len bruidsstoet. De berlines met de roo
de koetsiersplaatsen zijn al voor de
kerk gereden. Langzaam komt dan de
gouden koets. Voor de kerk staat een
eerewacht van de Koninklijke Marine,
bestaande uit een sectie mariniers en
een sectie matrozen met het vaandel
van het corps mariniers. Als de gouden
koets verschijnt klinkt weer statig het
Wilhelmus van Nassouwe, gespeeld
door de marinekapel, versterkt met
tamboers en pijpers. Maar behalve door
het Wilhelmus wordt dit gedeelte van
den stoet wederom begeleid door een
donderend gejuich. Alle plaatsen zijn
hier bezet: propvol zijn de huizen en zit
plaatsen. Te midden van de blauwe hu
zaren komt de stoet nu bij de kerk.
Voor den ingang staat opgesteld de
Leidsche Vrouwelijke Studentenver-
eeniging en het is naar het vaandel van
deze vereeniging, dat de Prinses even
kijkt. Zij groet de meisjes vriendelijk.
Daar staan de meisjes uit de stad en
uit de corporatie, waar ook Zij zulke
gelukkige jaren heeft doorgebracht. Het
is of Zij afscheid neemt van Haar meis-
jesjeugd. Voor de kerk, waar het hu
welijk zal worden ingezegend, staan
nog eenmaal de attributen van Haar
jonge jaren.
Baron Van Lynden en baron Van
Geen, in het ceremonieele tenue van de
hofhouding, treden naar voren om den
Prins en de Prinses te ontvangen. Twee
bruidsmeisjes en twee bruidsjonkers
dragen den langen witten bruidssluier
van de Prinses. De deuren van de kerk
zijn wijdgeopend. Plechtige orgelmu
ziek ruischt Bernhard en Juliana tege
moet. Achter Hen ligt de wintersche
dag, vóór Hen de kerk met een uitge
lezen gezelschap gevuld, dat wacht in
het gedempte licht, dat door de hooge
ramen naar binnen valt. Allen staan op
als het bruidspaar verschijnt, en een
tint van jongheid en blijheid in'de sta
tige ruimte van de kerk brengt.
De glazen koets houdt voor het
kerkportaal stil. De Koningin en Prin
ses Armgard stappen uit.
Als zij binnengetreden zijn, betreden
de begeleidende cavalerie-officieren,
zoomede de chef van het militaire huis,
de gouverneur der residentie en de an
dere officieren van het militaire huis
het kerkgebouw, evenals alle lakeien.
Het Bruidspaar schrijdt binnen, voor
afgegaan door de twaalf paren bruids
meisjes en bruidsjonkers, terwijl het or
gel speelt. De vier bruidskinderen vol
gen.
Daarna treden twee aan twee binnen
H. M. de Koningin met Prins Aschwin
aan Haar linkerzijde, H.D.H. prinses
Armgard met Z.H. Hertog Adolf Fried
rich van Mecklenburg, H.H. Hertogin
Adolf Friedrich van Mecklenburg met
Z.D.H. prins Julius zur Lippe, H.D.H.
prinses Julius zur Lippe met Graaf Ra-
be Oeynhausen-Sierstorpff, jonkvrou-
we L. P. van de Poll met jhr. mr. F.
Beelaerts van Blokland met prof. dr. J.
Huizinga en gravin von Oeynhausen-
Sierstorpff met kolonel von Pantschu-
lidzew.
Het jonge Paar knielt uooi
den grijzen Dominee.
Aan den voet van den steilen kan
sel staan twee stoelen, de ruggen ge
weven niet vorstelijke wapens, en een
kleine bank, om te knielen: daarop
valt het sterken en stille licht van Hol
land. Daaromheen staan de groote
witte zuilen der kerk, daarboven sche
mert het geweldige gewelf, met een
flonkering van goud en kleuren, en 't
morgenlicht van den zevenden Januari
staat buiten, achter de verlichte pracht
der hooge groene dwarsgetraliede ven
sters.
Voor 't boek, dat de stamvader van
Haar geslacht met zijn bloed bezegeld
heeft, knielt straks de Prinses van
Oranje met den man van Haar hart op
een lage bank onder een steilen en rij
ken kansel, dicht bij de pracht van dit
lichte jonge groen en beneden den les
senaar, waar de Bijbel glanst, die eens
de Heercn Staten drukken deden.
Voor den kansel liggen op een zil
veren schaal twee ringen gereed.
De kerk vult zich met vorsten van
alle zijden. Zwart en goud overheer
schen. Men ziet minister Colijn de
hand drukken der Indische vorsten.
In fijn brocaat, in purperen mantel
doorschrijdt de aartsbisschop van
Utrecht de steeds dichter wemelende
menigte, men hoort een vage muziek
van buiten, het orgel speelt, de witte
muren van het koor blinken van hard
zonlicht, een ceremoniemeester in zijn
zwaar met goud geborduurden rok
leidt een klein wit trippelend bruids
kind met haar rozenkransje in het
haar over dè wijnroode tapijten.
Alleen acher de zetels van het
bruidspaar staan nog enkele leege
stoelen te midden van al deze kalme
praal.
Men wacht.
Eindelijk: er moet iets zijn bij de
deur, men hoort de plotselinge afwis
seling van stilte en geruisch van een
groote menigte in spanning.
En eensklaps rijst ieder op: men
ziet eerst nu al den rijkdom der
kleuren. Het orgel zet in, zeer lang
zaam schrijden de bruidsmeisjes en
jonkers de kerk binnen en daar ein
delijk is hel Vorstelijk Paar.
De witte Prinses leunt onder het
voortschrijden 'n weinig tegen den
schouder van Haar Gemaal, Zij wis
selen een gefluisterd woord. De
stoet nadert den kansel, het hoofd
der Prinses is even terzijde gene
gen hel gezicht is zeer stil, vredig
en ontroerd.
Als beiden gezeten zijn, is het of de
bloemen van den groolen ruiker kort
beven. Een glimlach van den Prins en
- zijn gemalin ziet op, en de kerk rond.
rond.
Prof. Obbink spreekt het votum, de
gemeente zingt „Dank, dank nu allen
God" en het gebed volgt.
Diep buigt de Prinses zich over haar
bloemen.
Als zij daarna te zamen luisteren
naar de toespraak, zijn het twee zeer
verbonden menschen te midden dezer
groote gemeente.
Het is nog vóór prof. Obbink zich
lot de beide vorstelijke moeders ge
wend heeft, als Bruid en Bruidegom
zich langzaam van den rechter hand
schoen ontdoen.
De oude wijze stem van dominee
Weiter klinkt en stelt de vragen, vrien
delijk en vol wijsheid.
Hij spreekt dan als volgt:
„Moge ik U thans eerbiedig verzoe
ken, op te staan van uwe plaatsen, el
kander te rechterhand te reiken, U
ten volle te doordringen van de heilig
heid en heerlijkheid van dit oogen
blik en zoo staande, als voor Gods aan
gezicht. God, die U ziet en hoort, te
antwoorden op de vragen, die ik U
thans van zijnentwege ga voorleggen.
Bernhard Leopold Frederik Ever-
hard Julius Coert Karei Godfried Pie
ter van Lippe-Biesterfeld, bekent gij
voor God en allen die hier zijn verga
derd, dat gij genomen hebt en neemt
lot uw wettige vrouw haar, wier hand
in de uwe rust, haar nimmer te zul
len verlaten, haar lief te hebben en te
eeren gelijk een getrouwe en godvree-
zende man zijn wettige vrouw schul
dig is, dat gij heiliglijk met haar leven
wilt naar uitwijzen van het heilig
evangelie?
Wat is daarop uw antwoord?
Het is een sterk, kalm „ja" dat ten
antwoord komt. De Prinses schijnt
even later slechts te knikken.
En het is nu of een wijze vader te
gen twee kinderen spreekt, die voor
hem geknield liggen. Het is of hij
slechts tot hen spreekt:
„De Vader der Barmhartigheid, die
U tot dezen heiligen staat des huwe
lijks geroepen heeft, verhinde U met
rechte liefde en trouw en geve U
Zijnen zegen.
Ja, de Heer zegene U en behoede U.
De Heer doe Zijn aangezicht over U
lichten en zij U genadig. De Heer ver-
heffe Zijn aangezicht over U en geve
U vrede, Amen."
Ringen gewisseld.
Prof. Obbink neemt de plaats van
dominee Weiter weder in. Men wis
selt de ringen, gezang klinkt. De plech
tige inzegening voltrekt zich. De stoet
gaat de kerk verlaten.
Beneden onder ons schrijdt de Prin
ses en de Prins voorbij en, eerder dan
eenig ding over al den ernst en pracht
en statigheid van dit alles, moet men
dit zeggen: Haar gezicht is dat van een
waarachtig gelukkig mensch, het
heeft den onmiskenbaren glans van
een vrouw die den hoogsten dag van
haar bestaan beleeft, het is stil, sterk
en vol van een groot wonder en een
diep licht.
BUITEN DE KERK.
De ceremonie in de kerk is afgeloo-
pen. De Prins en de Prinses treden
naar buiten, omstuwd door een einde
loos gejuich. Het Bruidspaar knikt
vriendelijk en buigt naar alle kanten,
statig zwelt weer het Wilhelmus aan.
Trompetten schetteren en temidden van
klokgelui en gejuich nemen de Prins
van öuitenianuscnc
V.
i
i
1 h
d
n