KEK HET FEEST OER BELOFTE, KINDERBEDE. ROND DEN KERSTBOOM, DE ZANGER VAN KERSTMIS: 7 7 A <w> A FEEST VAN GEZELLIGHEID. HET NADERENDE JAAREINDE» Vrijdag 24 December 1937 No. 103 De Echo van het Zuiden Tweede Blad -<Èiiiï> Kerstmis is ongetwijfeld het lieflijk ste van de trits der groote christelijke feestdagen. We juichen niet als op Pa- schen, feest van Verlossing en Over winning; noch zijn we begeesterd als op Pinksteren, wanneer we ons be krachtigd voelen in geloof en leven. Op Kerstmis zijn we stil en een tinte lende warmte is in ons, tegenover het Wonder van het reine, jonge Leven, ontsproten uit den humus van den dood, in geestelijken zin: ontspro ten uit der zonden gevolgen, opdat ge zoend zal worden ten aanzien var» Hem, die de God der Gerechtigheid is, maar ook God der Genade. Bevend van geluk om de Hoop, ge wekt voor de toekomst, staan we aan de Kribbe en we treuren niet meer om de duisternis. Want thans is deze duis ternis er om de sterren, de lichten van blijde verwachting, helderder te doen schitteren. De lijkwade, welke over de aarde ligt verspreid, veront rust ons niet langer, want we weten, dat daaronder het zaad zijn kiem heeft gestooten door een stuggen bast. We zijn niet lenger versomberd om onze verwerping, want de Verlossing weten we nabij. Er is hoop gerezen van alle kanten en uit de toonen der klokken, welke over de wintersche velden galmen, verstaan we vreugdevol de boodschap der Engelen: „Gaat, begroet Hem, wees verheugd!" We maken ons be reid te gaan, want aldus zal ook het Woord aan ons worden vervuld, neer gelegd in de Belofte van Kerstmis: „Vrede op aarde aan alle menschen van goeden wil". Wat zouden we heden klagen? Zóó groot kan de zorg en ellende in een gezin niet zijn, of vervuld van dankbaarheid en vreugde knielt de mensch neder aan de wieg van het pasgeboren kind. Elke geboorte is een Wonder op zich zelf en laat de zor gen óngesteld tegenover het ontvan gen liefdepand en de daarmee gewek te verwachting van veel schoons in de toekomst. Zouden we wij, d.i. de heele we reld, de gansche schepping ons dan ook niet met stille ontroering rond de Kribbe van Betlehem scharen, waarin Gods Zoon rust, Die ter onzer Verlos sing werd geboren? Moeten wij, die allen dag klagen, dat er geen vrede is, op de wereld niet en ook niet in den mensch zeiven, niet stille zijn van blijdschap nu we ons weer herinneren, hoe God's Woord werd gestand gedaan? Wat baat ons nieuwe Hoop, zoo zeggen velen, nu we niet meer gelóó- ven kunnen. Waaróm zouden we niet meer geloo- ven? Omdat negentien eeuwen van christendom ons niet verder tot den Vrede brachten? Jezus heeft zijn Apostelen moeten berispen, omdat die meenden,,dat Zijn Rijk van deze wereld zou zijn. Jezus zal óns berispen, wanneer we meenen, dat Zijn Vrede een aardsche vrede is. De donder van kanonnen en ander oorlogs-geweld in China, Spanje of waar dan ook, zijn zoo min in staat om ons den Vrede van Christus te ont houden, als vorst en sneeuw in staat zijn om het leven op aarde te bannen. De duisternis is er, opdat het licht zal kunnen schijnen; we behoeven win ters om des zomers te kunnen genie ten; als er geen zonde kon zijn, zou er geen deugd kunnen glanzen. Ware er geen strijd, oorlog en geweld, wat zou dan Vrede beteekenen? Om deze reden zijn oorlog en strijd niet goed op zich zelf, ze vermogen nochtans te dienen om het verlangen naar vrede te wekken. De Vrede, die ons werd beloofd, kan ons deel zijn óndanks oorlog, on danks kommer en zorg. Wanneer we van goeden wil zijn, bereid om de Ge nade te ontvangen met deze mee te werken, ter eere Gods, tot heil van onzen geest. Gods genade tot Vrede begint aan de Kribbe van Betlehem, waar de Ver losser en de Verlossing geboren werd. Wie den Vrede willen, knielen daar neer met de eenvoudigen, met de herders. En zingend bidden zij, ver vuld van het Wonder: „Stille Nacht, Heilige Nacht...." Ons Nederlanders, bezielt op het Kerstfeest van dit jaar nog een bij zondere gedachte. En we doen dezen keer een bijzondere bede. De blijde verwachting, welke eens Maria vervulde en naar welker ver wezenlijking heel de menschheid hoop vol uitzag, iets van deze verwach ting is het deel van een vrouw, die we liefhebben, het deel ook van ons volk. In Bethlehem werd een Koning ge boren, Wiens rijk niet was of zijn zal van deze wereld. Zal er straks vreug de, dankbaarheid, blijdschap kunnen zijn rond de wieg van een wereldsch Vorstenkind? Zal onze blijde verwachting worden verwezenlijkt? Laten we daarvoor bidden aan de Kribbe van het Kind Jezus. Moge God aan een jonge, konink lijke Nederlandsche Vrouwe het groo te, onvermengde geluk van het moe derschap schenken, en aan ons voik de voortzetting verzekeren van de re geering eener dynastie, welke in haar bestuur altijd getoond heeft te besef fen, dat haar gezag voortkwam uit en steunde op Hem, Die het lot van vorsten en volkeren leidt. 't Is Kerstmis. De klokken die kleppen zoo blij. Als wilden ook zij het verkonden, Wat Engelen-tongen eens zongen bij nacht, Den herders, op Bethlehems weiden te wacht Van 't Kindjen in doeken gewonden. En ouden van dagen, gekromd en vergrijsd, En mannen en maagden en kleenen En rijken, gedost in fluweel* en satijn, En armen, gestoken in ruw bombazijn, 't Spoedt alles ter kerke zich henen. Daar nadert met vluggen, doch schuchteren tred Het bleek-blonde knaapje den tempel. Zijn dun, sletig jasje dekt nauwelijks de leen, Die rillen van koude en van honger meteen.... En 't staat er ontsteld op den drempel. Dan speelt het naar binnen, wringt zachtkens zich voort Om 't Kindje in de kribbe te aanschouwen.... En 't werpt er zich op zijn knietjes ter neer, En 't heft er zijn oogjes naar 't Kindeke teer, En 't bidt er, de handjes gevouwen. En 't bidt er „O, Kindeke Jezus, mijn God, „Och, zie hoe erbarmelijk wij lijden 1 „Reeds vader en zusje, zij rusten in 't graf, „En honger en ziekte mat moeder zoo af, „Ook zij zal niet lange meer strijden. „Dan leef ik verlaten, alleen op deze aard', „Dan zal ik van honger dra sterven. „O Jezus, mijn Jezus, lief Kindeke zoet, „Ik bid U, gij zijt zoo meelijdend, zoo goed; „Ach laat mij mijn moeder niet derven 1" Inmiddels zong 't orgel verheffend en blij, Het Gloria klonk langs de bogen. De wierook ging geurend om 't heilig altaar, Opdragend de beden der needrige schaar, En vrede kwam af van den Hoogen. En toen er de kaarsen op luchter en kroon Reeds alle haar lichtjes verloren, Lag dicht bij de kribbe nog 't knaapjen alleen En 't bleek-blonde kopje op de marmeren treên Scheen niets in zijn ruste te storen. En 't rustte.... voor eeuwig. Van moeder en kind Had Jezus het lijden gelenigd Want toen van deze aarde de moeder ontvlood Toen lag ook het kind voor het kribbeken dood. - Zóó bleven zij eeuwig vereenigd. EN HODSELIJKE GEWOONTEN. Om de reeks van feestdagen alsme de om het barre karakter van het jaargetijde, waarin ze vallen, trekt de Decembermaand ons meer dan ooit naar en rond den huiselijken haard, Kerstmis in het bijzonder is het feest van den huiselijken kring. Het feit im mers, dat we dan herdenken, beroert sterk het geloofsleven, dat als regel het stempel van „thuis" draagt, en 't herinnert ons aan de intiemste bele venissen in die andere Familie, van Nazareth. Denken we aan de geboorte van Christus, dan denken we aan alle zorgen, welke deze meebracht voor de arme Moeder en voor Joseph, die in den vreemde geen huis konden vinden, waar de blijde verwachting in vervul ling zou kunnen gaan. Jezus moest tenslotte in een stal ter wereld ko men. Als iets in staat is om ons te her inneren, wat we onzen ouders ver schuldigd zijn, dan is het wel deze gedachte aan Maria en Joseph. En als iets in staat is om de ouders dank baar te stemmen, wanneer ze hun steken we de lichtjes van den Kerst boom en we zingen met de kinderen méé van „Stille Nacht" en andere Kerstliedjes. We worden niet moede van het staren naar het flikkerend licht op de glanzende versierselen. Gedachten dwa len van óns „tehuis" naar den stal van Bethlehem, en we schuiven wat dichter naar moeder toe. We denken aan de ster, die de Herders den weg naar de geboorteplaats wees en zoeken opnieuw naar die andere ster, de ster des geloofs, die we - misschien uit het oog verloren. De Kerstboom 1 Hij is ons haast onmisbaar gewor den voor het wekken of versterken van de zoo gewenschte Kerstsfeer. Het heeft lang geduurd, voor we ons hier met dat vanuit Duitschland geïm porteerde gebruik konden vereenigen, maar sedert enkele tientallen jaren heeft de Kerstboom het pleit gewon nen. We hadden bezwaar tegen zijn „heidenschen" oorsprong en in latere instantie „Duitsche" afkomst. Wat doet het er toe, waar vandaan een gebruik stamt, als de intentie, waartoe het volgen thans leidt, maar een goede is De Groene Kerstboom, versierd en verlicht midden in den barren win ter hij wekt heel gemakkelijk ge dachten aan veel lieflijks, aan veel, dat hopen doet, aan genaden, waarvoor te danken is. Kerstboom, Kerstkribbe, Kerstliede ren en andere Kerstgewoonten, la ten we ze, geschift naar persoonlijke overtuiging, zooveel mogelijk in eere houden. Het zijn balsems op onzen gewonden geest. Kerstmis geeft veel huiselijke gezel ligheid. Als we zoo n paar Zondagen met z'n allen bij elkaar zijn, prakkezeert de een al eens wat, en de ander. Natuurlijk bespreken we ook onze zaken en omstandigheden, want straks zal het oude jaar vervlogen zijn en dus zijn we op het oogenblik bezig met beschouwingen over wat we in den strijd om het bestaan wonnen en verloren we maken bovendien plan nen voor de toekomst, vooreerst voor het nieuwe jaar, dat ons wacht. We hebben hel voorts over oude kennissen, die ons ontvielen of nieuwe kennissen, welke we verwierven. En vooral daarom passeeren vele men schen in onze besprekingen de revue, omdat we bang zijn, dat we straks, ter gelegenheid van de jaarwisseling, iemand zullen vergeten. Zoo iets im mers zou fataal kunnen zijn 1 Vroeger, dan kwam met de Kerstdagen een deel van het familie archief uit de speciale la van de kast ter tafel. Daaronder was de officieele wor' lijst van vrienden en kennissen, die -!e^e „recht" hadden op een kaartje. In die orKe lijst werden dan namen dóórgehaald, „idd andere werden bijgevoegd En dan apt gingen we al vast adressen schrijven, t een paar gekruiste strepen over de enveloppe. En kaartjes insteken. Leuk, traditioneel werkje. Thans doen we dat in hoofdzaak i anders. We plaatsen natuurlijk 1 een Nieuwjaarsannonce in de plaatse lijke krant. Dan kan niemand zich ge passeerd gevoelen. A propos, gaf u deze advertentie reeds op? Wie zich een beetje respecteert, mag in de Nieuwjaarskrant niet met een wensch - mankeeren. De klanten of de kennissen nemen het je gewoonweg kwalijk 1 Reken maar, dat die dingen gelezen worden. Er is in de gezinnen zelfs geen gezelliger werk dan dat, op Oud en Nieuw. „O, moes', Jansen staat er ook in!". „En kijk, die Pieterse, leuk. Ik dacht vast, dat-ie dood was 1" Er zijn zoo van die maatschappelijke vormen, welke men niet straffeloos mag veronachtzamen. Een klant zou het zijn winkelier kwalijk nemen, als die hem op straat zonder groeten passeerde. Maar een klant neemt het hem óók kwalijk, als hij met Nieuwjaar niet op de gebruikelijke wijze, d.i. in de krant, het compliment van den dag maakt. Zeker, er zijn altijd nog eenige „bijzondere" kennissen, wien men extra 'n kaartje dient te sturen". Nou ja, wat kost dat tegenwoordig Vraag het „stalenboek" voor kaartjes maar eens even, als ge straks op het bureau van de krant, de Nieuwjaars annonce komt opgeven! Ik besef, dat ik een klein beetje ben afgedwaald met mijn praatje, maar tóch.al die Nieuwjaarszoi gen ge ven „sfeer" en „bezigheid" op de Kerstdagen en hooren tot de Kerst gebruiken. En dus was ik tóch wel „ad rem' met mijn opmerkingen. Pleizierige feestdagen 1 kroost verzameld zien in hun misschien eenvoudige, maar gezellige woning, rond een brandend haard- of kachel vuur, dan is dat de herinnering aan den stal, waarin Maria haar pasgebo ren kind naast zich moest leggen op het stroo. Het jachtige leven van heden rukt de gezinnen uiteen, maar op den klank der Kerstklokken willen we naar huis, zoo dicht mogelijk althans willen we dan bij elkaar zijn. Wanneer het niet anders kan, dan in gedachten slechts of dank zij de moderne techniek verbonden door de aether- golven, welke, al ware het van Indiê tot hier en vice versa, onze stem zal dragen en overbrengen naar hen, die ons uit den bloede bestaan. Met Kerstmis thuisSamen naar de kerk, daarna koffie met worstenbrood jes of kerstkrans of kerstgebak. We praten over vroeger. En in den na middag als de schemer valt, dan ont- In een dorp van den Hondsrug, dat zich tegen de bosschen vlijt als een kind aan zijn moeder, bestaat al langer dan een paar eeuwen de ge woonte, dat bij de Kerstmis een lid of een kind der gemeente een op het feest toepasselijk lied moet voor dragen. De dienstdoende organist moet voor de uitvoering zorgen en ontvangt, paar de kroniek meldt, „voor zijn moeite drie zilveren daalders in goede munt". De burgemeester heelt de verplichting vier weken vóór Kerst mis na te gaan of de voorbereidingen getroffen werden en ontvangt „daar voor één daalder" de zanger echter, wien de eer te beurt valt, mag een jaar lang den naam van „Kerst-zanger" voeren. Klinkender belooning wordt hem niet gegeven, want, zoo heet het in de kroniek, „liever moet hij God danken, dat hij door wijzen en melodieën des Hoogsten eer en roem mag konde doen". Het was de vierde Zondag vóór Kerstmis, dat Henner Galbert, burge meester en vrederechter, vergezeld van twee jonge mannen, naar de overlevering verluidt, den jongen schoolmeester, tevens organist, ging bezoeken om naar den zanger van de komende Kerstmis te informeeren. Gewoonlijk duurde het onderhoud vijf minuten, maar ditmaal moesten de leden bijna een uur wachten. De jonge knapen vorschten tever geefs naar den naam van den ge kozene de burgemeester zeide, tegen de gewoonte in, niets en zelfs op den heiligen avond wist nog niemand, wie de Kerst-zanger zou zijn. Nog nooit heerschte er in het dorp een zoo groote nieuwsgierigheid. De dag brak aan. Vrouw Holle*) had over de bergen haar witte kleed gespreid, dat in de nachtelijke uren in de kloven een diep-violetten schijn, op de hoogten echter een blauwigen glans verkreeg, zooals een vroege avondhemel vermag te tooveren. Toen om het vierde morgenuur in de hutten en de huizen reeds een wijle licht brandde, weerklonken de klokken en beierden hun bronzen stemmen over de scharen van menschen, die ter kerke togen. Als één der laatsten trad de „dikke" (algenoemd) met zijn vrouw het heilig bedehuis binnen. Oud en beverig waren beiden reeds, daarbij stil en vereenzaamd, zooals slechts die men schen plegen te zijn, die één enkele, groote levensvreugde gekend hebben en moesten afstaan Naast het altaar brandden op hooge, rechtstandige dennen vele, vele kaar sen als in een blijden lach van zonnestralen lag het zilver-beslagen tabernakel als ondergedompeld, extra gloeiend-rood scheen de hanglamp, waarin het eeuwige licht, door onna speurbare ademtocht geliefkoosd, zachtjes heen en weer flakkerde. Nadat het evangelie voorgelezen was, sprak de oude grijze priester over het indrukwekkende van het Kerstmis-wonderhet was of de toe hoorders gelijk werden aan de aarde, waarover hij, de landman, het goede zaad uitstrooide De diepste wijding lag over het sobere kerkgebouwtje alie heerlijkheid der wereld ruischte KERSTMIS 1937 ing! »S et b

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1937 | | pagina 5