WEEKPRAATJE. P<ÜR0L g&neest vnïuhmt de huid Een vlieger in de dop. Zaterdag 16 April 1938 No. 31 De Echo van het Zuiden Tweede Blad OVERPEINZING. DE WERKLOOSHEID. Wanneer klinkt het „Hosannah" van den arbeid? En tóch, al ben ik dan geen nat.-so- cialist en al wil ik dat voor geen geld van de wereld zijn, Hitier en zijn man nen moet men de eer geven van het feit, dat de hamer van den arbeid weer dreunt in Duitschland. Zulke, althans dergelijke opmerkin gen, hoort men veelal maken. En ik maak ze ook zelve wel. Als het daar om gaat, dan neem ik mijn petje van het hoofd en juich ik in stilte, opdat niemand het zal hooren: Heil Hitier! Het is mijn vaste voornemen om in heel dit artikel geen woord ten nadeele van den Führer te zeggen. Integendeel, ik geef toe: wanneer het er in het leven alléén om ging, dat de menschen allen arbeid zouden hebben en een beetje loon (en een beetje muziek en een beetje oorlog op z'n tijd), dan was ik nationaal-socialist. Tenminste, als ik ook Duitscher zou zijn en in Duitsch land woonde. Want Mussert... Neen, laat ik ook van hem geen kwaad zeg- in de werkverschaffing, waar ze een minimaal loontje én den stempel ont vangen van den onvolwaardige, den gesteunde! Ik ben geen financier en geen econo mist. En 99 procent der bevolking deelt deze ondeskundigheid met mij. Wij al len tesamen hebben echter nóg iets ge meen met elkaar en dat is: ons wegge- ëbt vertrouwen in hen, die zich wél financiers en economen achten. Toen in 1914 de oorlog begon, heb ben deze deskundigen het ons voorge rekend, dat de strijd geen zes weken zou kunnen duren, omdat vóór dien tijd- de economische en financieele bronnen zouden zijn uitgeput. De oorlog duur de 4 jaren! Toen er in 1918 vrede kwam, heb ben de economen en financiers uitge rekend wat de geslagenen zouden kun nen betalen. Er bleek nog niet één pro cent van de vordering te incasseeren! Toen Hitler in Duitschland aan het bewind kwam. was het land, het volk, inderdaad, straatarm. De nationaal- socialisten zouden nooit in staat blij ken. zoo werd voorspeld, om den eco- de defensie, want het behoud van de welvaart vereischt natuurlijk, dat ,,de kist' wordt verdedigd. Zittend op onze kist, wachten we het moment af, tot de heele wereld om ons heen van armoe is ineengestort en dan te smullen van de gedachte, dat wij ..het nog lekker hebben! In de kist. Maar terwijl we wachten en waak zaam" blijven, dendert het leven van den arbeid om ons heen en onze men schen verteren van narigheid en vallen neer als doode muizen. Naast de kist. Hebben wij dan geen Hitier, geen Goering, geen Darré, geen Schacht? Ik bedoel niet iemand, die ons vreemde ideolog.ën wil gaan propageeren en ons volk geestelijk in boeien gaat klin ken. neen, voor dergelijken import moeten we onze grenzen stevig geslo ten houden. Ik bedoel een economi- schen bouwer, een economischen huiver eerst even uit, dierbare mede- democraat, vóór ge dit woord leest een economischen dictator. Wer kelijk, ik houd niet van geestelijke dwang, maar ik laat me van m'n „baas toch wel zeggen, hoe ik mijn werk moet doen! Welnu, we hebben meen ik noodig: een baas, ge- gen in dit artikel. Arbeid en brood heeft de mensch noodig ten behoeve van zijn levensma chine; het leven zelf echter dus dat gene, waartoe de machine loopende moet worden gehouden is de g e e s- t e 1 ij k e consumptie en productie. En deze levensfunctie wordt in een land als Duitschland(Voor de beteeke- nis vanverwijs ik naar mijn bo ven meegedeelde goede voornemen). Nu kunnen we ten onzent wel pochen op onze geestelijke vrijheid, maar deze zal op den duur nauwelijks meer te g e- nieten zijn, wanneer de levensma chine niet op toeren komt te draaien, doordat er een zoo groot tekort blijft aan olie en benzine, d.w.z. aan arbeid en brood. Het gehalte van ons geestelijk leven wordt beïnvloed door de gezond heid van het lichaam (arbeid) en door het al- of niet aanwezig zijn van zware zorgen (inkomen of ,,brood"). De materieele levensproblemen zijn daarom van minstens gelijke waarde met de geestelijke-, omdat geestelijke armoe materieele welvaart niet be- hoeft buiten te sluiten, maar vóórt- durende materieele tekorten als regel geestelijke destructie ten gevolge heb ben. Dat laatste zal het kan niet an ders dan ook het effect zijn van een zoodanig tekort aan arbeidsgelegen heid in ons land, dat 400.000 tot 500.000 mannen in de kracht van hun leven, op lediggang blijven aangewe zen ofgedoemd tot harden arbeid nomischen opbouw, zooals ze zich dien voorstelden, te bekostigen. Heel het economische kaartenhuis zou „spoedig" ineenstorten! Ik zal niet zeggen, dat Hitier en de zijnen erg scrupuul zijn omgegaan met de rechten van de bui tenlanders, die vooraf gelden hadden geleend aan Duitschland. maar dat is tenslotte zeer zeker van Duitsch standpunt bezien een bijzaak. Hoofdzaak is, dat de nat.-socialisten in Duitschland op het fundament van hun armoede een geweldig gebouw van den arbeid hebben opgetrokken. De werk loosheid van millioenen is overwonnen en onze regeering drijft op het oogen- blik de Nederlandsche werkloozen, voor wie ze niet iets anders weet te be denken. de Oostgrens over, omdat er daar sprake is van een tekort aan ar beidskrachten. De arbeider uit het steenrijke" Holland, moet naar Duitschland, waar hij werk krijgt en loon. Goed loon. dat hij mee mag ne men naar huis Wij vormen een der allerrijkste vol ken van de wereld en we kunnen niets doen uit armoe. Mijn financieel-econo- mische knobbel is niet in staat om dat te verwerken. Onze regeering zit breed en zwaar op de kist, waarin onze welvaart ligt opgeborgen en voorspelt allerlei grie zeligheden, welke het gevolg zullen zijn van „roekeloos geëxperimenteer" of van welke opdrijverij, óók van de uitgaven des lands. Behalve dan voor steund door een staf van deskundige adviseurs, die ons zegt, hoe wij als volk ons werk moeten doen. We hebben wel ernstige en bekwa me bouwers onder ons, maar die wor den tusschen de voeten geloopen door politieke betweters, door kletsrnaniak- ken, idealisten en „organisatiemantien", alsmede door „wijze financiers met doorzicht en vasthoudendheid aan con servatieve beginselen". Er wordt beweerd, dat er een plan Steenberghe—Romme is, om 150 mil- lioen beschikbaar te stellen voor een groot opgezet schema van werkverrui ming. En dat daarover nu oneenigheid is in het kabinet. Of dat verhaal juist is, weet ik niet, maar het kan heel goed juist zijn. En dan moet men zich straks niet verwonderen, als de dis cussies over het plan tenslotte zullen leiden tot het beschikbaar stellen van 150duizend gulden, te verdeelen overzóóveel jaren, welk geld in beheer wordt gegev^'i aan een Stich ting, waarin de organisaties van werk gevers en -nemers zijn vertegenwoor digd, geadviseerd door de deskundi gen van dit en van dat,... een barak van het Leger des Heils voor de gees telijke nooden der tewerkgestelden,... een nieuwe zegeltjesplakkerij.fiets- verlet en regenvergoeding. Zóó gaat het bij ons. Een verstandig man heeft een plan. Zoo gauw de an dere verstandige mannen zulks verne men. vallen hun gezichten in plooien. (Zie vervolg 2e pag. Ie kolom). Zaterdagavond, 'k Zit bij m'n radio. Zo even is het wereldnieuws over me uitgesproken Chaos in Frankrijk. Oorlog: Spanje en China. We horen van duizenden doden. »\Vaterg!« denk je. Even later schettert een vrolijke mars door de kamer. »Zorgen bre ken, stemming kweken« noemt men dat. k Zet m'n toestel af en ga lezen. Morgen een grote, blije daghet Groot-Duitse Rijk herboren. O, ja, dadelijk even het slot van Hitlers rede beluisteren. Vlak na de foto's van de jubelende Arische vreugde, een simpel verhaal van een gevoe lige Jöodse vrouw, die schreide van blijdschap over dat kleine landje met z'n molens en z'n straatjes. Het landje, waar de mensen ook een eenzame, arme Jodin hielpen en den weg wezen. »Het was mij in dit goede land, als in de dagen van het Verbond« schreef ze. 'k Kijk naar de klok. O ja, pater de^Greve spreekt. Gauw luisteren eve'n. Wonderlijk, hij spreekt een gedachte uit, die hij al jaren heeft verzwegen: »Zou het Gods wil zijn, dat in dqze wereld van onrecht, bloed en tranen, ons kleine Neder land een taak heeft. Om eenmaal als de dwaasheid en razernij zich zelf heeft overleefd, de wereld te leren gerechtigheid». »Als het Israël van het Westen». De gedachte grijpt me aan. Want zo is het eenmaal geweest, toen ons volk boog voor Gods Recht, toen de kern van ons volk door genade wandelde in de wegen des Heeren. Och, neen, in de goedheid en braafheid van den mens van 1938 geloven we niet meer. Maar Hij is Dezelfde in genade en Almacht. Zacht klinkt de muziek na. 'k Schakel nog even over naar de »Deutschland sender«. In Wee- nen hoor 'k een rauwe, vurige stem der Führer spricht. Hij spreekt over zijn arbeid en strijd. Hoe hij vanaf zijn jeugd het Duitse volk lief heeft gehad. Hees is zijn stem. Daverend de toejui chingen. Hier spreekt een man, die leeft voor zijn ideaal. Die eenmaal lag te schreien als een kind, toen zijn land smadelijk onderging. Hij heeft veel bereikt. »Ik heb in U geloofd, en gij in mij«, zo roept hij. Ja, deze man verstaat het, 't klavier der volksziel te bespelen. En wat een geloof, al is het »uit de aarde-aards«. Zei Marchant niet: «Laten Moskou en Berlijn ons leren wat geloof is«. Wat zijn wij vreesachtig, wij klein- geloovigen, die zo'n Almachtigen Koning als herder hebben. Geloei klinkt door de luidspreker. Herr Schussnigg wordt gehoond. M'n gedachten gaan naar die triestige Zatermiddag in Juli '34. Lantaarns omfloerst. De kleine dap pere Doifuss gaat naar zijn eeuwig huis. Voorbij. Hij is trouw geweest tot- in de dood. En trouw zijl gij ook geweest, «Herr Schussnigg». Laat de wispelturige massa U no nen, die nu niet spreken kan. Wij, Christenen van iy38 gedenken U, zoals wij deuken aan Niemüller, Faulhaber, von Preysing en de vele stille strijders. En wij mdden. 't Wordt nu moeilijk, om te luis teren, als de grote Hiller zo klein doet tegenover een machteloze te- genstander. «Het is Gods wii« hoor 'k hem zeggen. Dan na daverend geroep «Sieg 1 Heil! zet de muziek in «Wir treten zum Beten«. En de duizenden zingen mee. Het is aan grijpend. Meer nog dan het massaal gezongen Horst Wesseliied. 'k Las vanmiddag over ironie der geschiedenis. Toen de Weense scho len na de »Anschluss« voor 'teerst werden geopend, leerden de kinde ren een »bevrijdmgslied« op de wijze uan,.. «het Valeriuslied Wilhelmus van Nassau«. 't Is bijna ongelooflijk en toch waar. De schrijver voegde er even iro nisch aan toe: Ze zongen niet van «de tyrannie verdrijven, die mij mijn hert doorwondt«. En nu zingt het Duitse machts rijk, waar het recht struikelt op de straten, waar Gods Kerk met de ruwe vuist het zwijgen wordt opge legd«Wilt heden nu treden«. 't Lied, dat onze vaderen zongen in de machtige geloofssti ijd om vrijheid van religie in gehoorzaam heid aan het Recht. Nu gaan de klokken luiden over Duitschland. Ze overstemmen en doen verloren gaan voor 'n ogen blik den schreeuw van het moderne heidendom, dat gilt: «Wij willen niet, dat Deze Koning over ons zij». Ze verbergen ook het noodgeschrei der strijdende en lijdende Kerk. Uw vroomheid breng' de vijand tot verstoring«. «Wees niet vervaard, gij kleine stoet«. En we denken aan het woord van den Lutheraan von Stahl:- «Overwint de macht van deze lijd, ongeloof en haat tegen God, dan zullen de geloovige Protestanten en de geloovige Katholieken hand aan hand het schavot bestijgena of naar het conceniratiekamp gaan. Nederland »Israël« van het Wes ten Israël trekt op! Waakt! In alles! «Tot God wilt U begeven Zijn heilzaam Woord neemt aan Ais vrome Christ'nen leven, 'tZal hier haast zijn gedaan. Ingezonden C. DOOR IET HOOGERS. In een Frans plaatsje, in de Alpen, woont een flinke jongen, die een on derscheiding heeft gekregen, omdat hij hel leven van een aantal mensen heeft gered, door zijn flinkheid, door tastendheid en uithoudingsvermogen. George Rosier is 10 jaar o,ud. Zijn vader is vlieger en vliegt met een ver keersvliegtuig op een binnenlandse Franse lijn. George vindt het vak van zijn vader prachtig, hij weet alles van de vliegmachines af, hij dwaalt dol graag rond op de vliegvelden en kent de meeste piloten, die altijd vriende lijk zijn tegen het aardige pientere jongetje, met zijn grote bruine ogen. En nu mocht George op een keer mee met zijn vader, toen hij van Pa rijs naar Nice moest vliegen. Het was geen lange tocht en George had juist vacantie, dat was dus eens een fijn Uitstapje, wat lang niet alle jongens ten deel zou vallen. Achter de plaats voor den piloot zal George in de kleine cabine. Stralend keek hij om zich heen, wilde alles wel tegelijk zien: de onder hem voor bij vliegende dorpen en steden, de zil veren wolken boven hem en de witte mistige wolkenbanken, waar het vlieg tuig doorheen vloog, alles wat zijn vader doet aan de machine, alle appa raten, al die dingen moest hij eens goed opnemen. Toen, opeens, merkte George iets eigenaardigs op: onder zijn zitplaats was een grote olievlek gekomen, die langzamerhand groter werd en uit groeide tot een hele plas. Dat moest hij eens nader bekijken. Hij bukte zich onder zijn stoeltje, de echte vliegers- bril, die hij had gekregen en waar hij zo trots op was, moest eens even af, dan kon hij toch nog beter zien. En daar zag George, wat direct al door zijn hoofd was gegaan: de buis van de olieleiding was lek! Uit een klein gaatje druppelde voortdurend de olie naar buiten. George moest geen vliegerszoon zijn, als hij niet direct het gevaar had be grepen. Hij weet wat dat wil zeggen: als de olie op is, als de machine geen olie meer toegevoerd krijgt, zal zij niet meer werken. Dan moet er een ver schrikkelijk ongeluk gebeuren. Geor ge moet er niet aan denken, wat de ontzettende gevolgen zouden kunnen zijn. En de passagiers achter hem, in de passagiers-cabine! Die veilig door zijn vader moeten worden overge- 1racht Wegens de korte afstand heeft zijn vader het niet nodig gevonden dat er een mecanicien mee ging. Was er nu maar een meegegaan, dan kon die 't gat onmiddellijk herstellen. Maar wat moet hij nu doen? Zal hij het tegen zijn vader zeggen, hem het gat en de olieleiding wijzen? Maar de kleine ver standige George begrijpt, dat zijn va der dan zijn kalmte misschien zal ver liezen, dat hij het vliegtuig onzeker zal besturen en dat er dan nog erger ongelukken zouden kunnen gebeuren. George weet ook niet hoeveel olie of er is en hoeveel of de machine nodig heeft, misschien kan ze hel toch nog halen. Maar als nu eens. Met een kloek besluit gaat de jon gen naast zijn stoel op de grond zitten en drukt zijn beide handen tegen de buis, zodat er geen druppeltje olie meer uit kan. Vader merkt niets. De motor werkt gestadig door, of er niets aan de hand was. Maar George zit in de nauwe ruim te op de grond en hij wordt zo moe en zo stijf. Daar vlak bij de machine dreunt het zo verschrikkelijk, zijn hoofd begint te bonzen, al zijn lede maten trillen. Een ogenblik laat hij de buis los, maar daar komt de olie weer en moedig duwt hij de beide han den weer op het gat. Het was geen lange reis, maar wat lijkt het nu lang, wat vreselijk lang! Wanneer zouden ze er zijn, zou hij het zo lang kunnen uithouden? Zijn hoofd is zo vreemd geworden, hij voelt zich duizelig en naar. Eindelijk landen ze in Nice. De pi loot draait zich lachend om naar zijn jongen, „on hoe is de eerste luchtreis je bevallen?" wil hij vragen. Maar dan schrikt hij hevig: George ligt bewus teloos onder zijn stoel, naast hem vloeit de olie over de grond en vormt een steeds groter wordende plek. Kort voor de landing had George 't niet meer uit kunnen houden, door 't hevig schokken en trillen en door de dampen uit de machine had hij het bewustzijn verloren. De olie was weer beginnen te druppelen, maar toen kon 'het geen gevaar meer, ze hadden bijna het vliegveld bereikt. Dat er een ern stig ongeluk zou zijn gebeurd, als Ge orge Rosier niet zo goed opgelet had en onmiddellijk zo flink was opgetre den, staat vast. Hij heeft zijn onder scheiding voor het redden van men senlevens dan ook wel verdiend. En zijn vader heeft beloofd dat nu zijn liefste wens in vervulling zal gaan: als George genoeg heeft geleerd op school, mag hij opgeleid worden voor vlieger. Daar zal wel een flinke piloot uit groeien, zou ik denken! OPLOSSINGEN. Raadsels. 1. Schip-pers-pet. 2. De telegraaf. 3. Koekoek. 4. Een spons. 5. Omdat ze geen goud genoeg hadden voor een koe. 6. Op mijn vaders knie. 7. De kapper. 8. M-ui-s. (ui). NIEUWE RAADSELS. 9. Waarom regent het nooit twee dagen achtereen? Ik ben een zeldzame gast, men houdt mij niet lang vast, slechts eenmaal in jaren, kom ik in het land gevaren. Mijn komst is kort van duur, slechts vier en twin tig uur. 11. Een kip loopt, een musch trip pelt, en een eend waggelt. Waar om doen ze dat? 12. Wat loopt er door het land zon der zich te bewegen? 13. Wat wordt kleiner als men er aan trekt? 14. Wat is er in een leege ka halve lucht? 15. Hoelang slaapt een ezel in den regel? 16. Wanneer zeggen de Chineezen „Goeden morgen" tegen elkaar? 17. Of ik lang ben of kort, ik ben altijd een voet lang. 10.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1938 | | pagina 5