KERSTMIS - NIEUWJAAR.
It
jsisjsrsisrsrsfsjsrsjsjsfsjsisjsj'sj'sisfsi-srsrsrersiisfei'efsfsj'sfeisj'sj"
.ról
PET'S VERLANGEN.
■j=ïsns!srs[snsrsr3Lrsfs.nsis.rsrsrsrsrsisisjsrsrs.isrsn=rsrsn=rsjsrs[srsrsrsrEï]
En in de groote opkamer waar haast
nooit iemand kwam, daar brandde de
kachel en schonk Berg's vrouw warme
slempmelk voor de kinderen, haar
kinderen en die van Govers.
De oude Statenbijbel kwam op tafel
en Steven las, hortend en stootend, tot
hij het boek naar Govers schoof en zei:
„Hier, lees jij verder man, want jullie
zijn vlugger van praat. Da s van ouds
zoo
En toen de ergste schrik voorbij was
en de kinderen reeds sliepen, toen
kwam er een wonderlijke vrede in de
kamerDe vrouwen luisterden
stil naar Govers' verhaal van den
brand. Steven rookte zijn pijp, zwij
gend als een Berg.
Maar eindelijk deed hij zijn mond
toch open en zei, zwaar zuchtend: „D'r
is lang nijd tusschen ons geweest, man.
Jou heelt 't ongeluk getroifen. Uoddank
zijn kinders en ook de beesten nog,
gespaard. Die kan je hier laten, geen
zorg. Uit de verzekering zal je woning
er weer gauw staan, dat gaat vlug ie-
genswoordig. Maar nou denk ik, 't is
wonderlijk beschikt, dat ongeluk.
Want als 't niet gebeurd was zaten we
nooit zóó goed bij mekaarop
Kerstavond
Govers knikte. „Vrede op aarde",
mompelde hij zacht.
En op dat oogenblik vonden twee
harde, vereelte handen zich in een
vasten, veelzeggenden greep.
HEBT' U NIETS VERGETEN over den drempel van het nieuwe jaar
te stappen, wil ik óók zoo'n bordje
spijkeren aan de binnenzijde van de
deur, welke we straks achter ons ho
pen te sluiten. Dus:
HEBT U NIETS VERGETEN?
Het nieuwe jaar stemt een mensch
optimistisch; het stemt hem tot ver
geten en tot uitstellen. We hebben
iets, soms véél, wat ons hinderde, af-
Wanneer ik bij een winkelier de
deur uitga, dan stuit ik meestal, grij
pende naar de deurknop, met hand
en oog op een emaille plaatje, dat de
vraag bevat: „Hebt U niets vergeten?"
En dan schiet het me vaak te binnen:
„da's waar ook!"
Nu we weer aan het einde van het
jaar slaan en ons gereed maken oiu
geschud; een zee van tijd ligt, meenen
we, voor ons, waarin we onze ver-
puciuingen, uie er zijn 01 komen zui-
xen. Kunnen atcioen!
Zoo is 't eciuer niet goed. Het nieu
we jaar kan mei vrucluuaar zijn, wan
neer er ongedane phcnten resten .uit
het verlenen. De levensakker moet net
ais een houwakker aigewerkt worden,
vóór üat opnieuw kan worden inge
zaaid. Een noer, die z'n koren heelt
geoogst en thans zijn land nog in de
stoppels heeit staan, kan en zaï straks
niet redeneeren: ik laat dien rommel
van het vorige jaar maar liggen en
sirooi thans net nieuwe zaad over het
veld. Neen, éérst moet de akker wor-
nen gekuischt en geploegd, de grond
moet kunnen doorvriezen, er moet
worden gemest; slechts het afwerken
van het veld na den oogst kan den ak
ker vruchtbaar doen zyn in 't nieuwe
jaar.
Laten wij 1939 niet beginnen zonder
de geestelijke resten van ons leven en
werken in 1938 te hebben opgeruimd.
Daartoe zijn de Kerstdagen bijzonder
geschikt. Zij brengen vredesleer; ze
stemmen tot verzoening.
We hebben met de Kerstdagen tijd
genoeg tot overdenking. Laten we het
eens nagaan, of we niet iets hebben
vergeten, dat nog kan worden afge
daan, misschien moet worden afge
daan. We hebben ons in den loop van
het jaar verrijkt met nieuwe of op
nieuw naar voren gebrachte gedach
ten. Noemen we maar eens: de gedach
te aan geestelijke en moreele herbe
wapening, Oxford, de Bond zonder
Naam. De leuzen zijn móói, de prac-
tijk is moeilijker én.... noodiger.
Hebben we, in verband met deze leu
zen, niets vergeten?
We snakken allemaal naar vrede,
maar hebben we wel volledig ons best
gedaan om tenminste den vrede in
eigen omgeving te onderhouden en,
zoo noodig, te herstellen? Vooruit, la
ten we onzen geestelijken levensakker
kuischen van den rommel, welke er
achter dreigt te blijven! In deze Kerst-
ua0en mei ten ungeaioKeu imnd naar
uLgcneu, van wie we verwyuera raaK-
len.
Of U dan de minste moet zijn? Ja,
zeker! VVat ztgi U, u neht in me
kwesue met Dxiiges het getijK aan Uw
zyue? Nou, jrnsi uaarom. Wat moet
het U in uie positie mei gemakkelijk
vanen 0111 giooimoetiigneiu ie beioo-
nen! Verheeld je, aai u ongelijk had...
Dan zou het voor U oiscnoon toch
plicht een zware gang zijn. Grooi-
iiioeuigheicl is veel gemakkelijker aan
ueemoeüigheid
Toe, laten we onze levensakker eens
ópharken in de Kersiüagen. Dat zal üc
vieugüe, straks, van het Nieuwjaar
verhoogen.
Mag ik U nog een goeden tip geven?
Welnu, verzorg in ae Kerstdagen ook
die naamkaartjesgeschiedenis van
Nieuwjaar, met wat aaarbij behoort.
Heuscn, me bezigheid is waardevoller
dan ge denkt.
Kleine aitenties onderhouden de
vriendschap. Een mensch moet niet
teruggetrokken op zich zelf leven,
maar den kennissenkring, dien hij zich
verwierf als zoodanig onderhouden.
Het is een moreele steun voor ons al
lemaal, te weten, dat onze persoon en
onze omstandigheden de interesse
hebben en behouden van velen. Als ik
met Nieuwjaar iemand een kaartje
stuur, dan kunnen de overwegingen
daarbij onderscheidene wezen, maar
het zegt de(n) geadresseerde altijd: je
beteekent iets voor 111e.
We moeten van tijd tot tijd elkan
der laten blijken, dat we iets voor el
kaar zijn en willen blijverf; dat doet
het gevoel van onze levenswaarde en
daarmee den graad van onze levens
vreugde siijgen. In vele families is
het vanouds een goed gebruik om de
middagen van Kerstmis voor een deel
te besteden aan hel samenstellen van
de lijst dergenen, aan wie met Nieuw
jaar een kaartje moet worden gezon
nen. Dik jaar woiui die ïijsi giuo*er;
ue veiscuii.eiiue leuen van net gezin
helpen naar zoo vouetng tuogeujK hij
ie werken.
Naiuunijk blijkt later, dat we tóch
aan „uie en gene", tnkwijis niet ae
ïmnsien Oiiatr onze kenn.ssen, niet
ueoaen beuacni. Maar ook zij zunen
zien niet gepasseerd kunnen voeien,
want en aai inlogt U met verge.en
ge geeit alsnog lyd.g Uw N,euw-
jaars-annonce voor au hiaa op. Zoo'n
uuverienue ueki U tegen ane moge-
njkiieuen en ze laat tevens blijken, uat
ge U niet opgesloten wilt houucn 111
uen engen k.i.ig van kennissen, maar
uat ge ais een tcvenu ha gerekenu wilt
woiuen van ae grooterc piaaiselijke
gemeenschap, we»ke zooveel liet eti
ieed, lusien en lasten, met eikaar
ueelt.
En ook in het Nieuwe Jaar te deelen
zal krijgen.
Heuscn: hiermee gaf ik U een goe
den tip!
KERSTVARIA.
DE KERüTüOOM VAN DEN
GOUDGRAVER.
De kostbaarste kerstboom, die ooit
gemaakt is bij ons weten, tooide eenige
jaren geleden den salon van een mil-
nonair, Element geheeten, in hotel
Eaiayeite te New-York.
Hij begon zijn carrière als remmer
op de spoorwegen en ging naar Klon-
dyke, toen hij de eerste benemen
11001de van de goudm.jnen in Alaska.
111 betrekkelijk korten tijd verwierf hij
een vermogen van veie millioenen. Hij
heeft voor den kerstboom 180.UUO gul
den uitgegeven. Elk takje van den
rcusachtigen kerstboom was met
klompjes goud belegd, terwijl 48 kaar
sen bevestigd waren in gouden hou
ders. De voet van den boom was be
dekt door een hoop goudstukken van
20 dollar elk. -
Een Kerstvertelling voor kinderen.
„Moeder, dat engeltje.
„Wel jou aap van een jongen, begin
je tiaar nou. Moeders grote hand
schoot gevaarlijk uit. Maar Piet ont
week handig en glipte dan vlug de
deur uit naar de schemerige straat. Hij
had alleen maar willen vertellen, dat
het engeltje er niet meer was. Van
morgen was hij er weer geweest. De
versierde kerstboom stond er nog,
maar het engeltje boven, het rozig
blanke engeltje met de lichte blonde
krullen en het bolle glimlachende ge
zichtje, waarin blauwe ogen blonken
en blauwgazen vleugels, die van achter
de ronde schouders uitstaken, dat en
geltje, waarnaar hij de laatste week
iederen dag voor het grote raam be
wonderend had opgekeken, was weg.
Hij had er om gevraagd, 0111 ge
smeekt, telkens weer, wanneer hij met
zijn moeder alleen was. Eindelijk had
hij wel begrepen, dat het vergeefs was,
maar zijn begeerte, zijn verlangen was
zo sterk. Zelfs zijn vader had hij er
om gevraagd. Tot eindelijk zijn moe
der, driftig geworden, hem om de oren
geslagen had.
Toen had hij verschrikt er niet weer
over durven praten, maar was naar 't
winkelraam gelopen om onder tranen
aan het engeltje te vertellen, dat hij
geen geld had en dat moeder zo kwaad
geworden was. Hij dacht daar nu weer
hoe hij het gezien had, dien dag en
hoe het leek of ook het engeltje be
droefd keek.
Langs de grote winkelstraat waren
de ramen gesloten en voor de versier
de kerstboom hing een donker gordijn
neer. Piet keek ernaar en voelde een
diepe droefheid in zijn hart. Doelloos
dwaalde hij verder, tot hij in de buiten
wijken kwam, waar de grote huizen
met hun hoge ramen aaneengerijd
stonden.
Daar in het midden viel een brede
lichtschijn naar buiten, op de dun be
sneeuwde stenen. Nieuwsgierig stapte
Piet naderbij tot vlak voor het raam,
waarvoor de gordijnen niet waren
neergelaten, en hij gluurde verwon
derd naar binnen.
Wat mooi was daar alles in die ka
mer! Van de zoldering hing een grote
kristallen lamp neer. Kijk, in de spie
gel ginds weerkaatste ze zich, en veel
kinderen stonden erin en grote men
sen.
Hier vlak bij het raam stond een
dame. Haar gezicht leek hem wel als
het gezicht van het engeltje, zo mooi
en blank, en zij lachte ook als het en
geltje, en haar ogen schitterden en
haar haren leken wel van goud.
Maar waar was daar achter in de
kamer? Hij schrok. Want opeens toen
ue kinderen en de grote mensen op zij
weken, zag hij duidelijk een kerst
boom, den kerstboom uit de winkel,
maar veel mooier nog en groter. En
boven, ja boven de top zweefde. 't
engeltje. Hij keek nu niet meer naar
de kinderen in de glanzende spiegel,
niet meer naar de mooie dame hier bij
het raam. Hij zag nog alleen het engel
tje, zijn engeltje, dat hem al die dagen
had toegelachen en dat hij reeds ver
loren meende te hebben. Zou het hem
ook zien, hier buiten voor het raam?
Roerloos bleef hij er naar turen, zijn
kleine armen geleund op de venster
bank. Maar eensklaps schudde een
krachtige hand hem heen en weer.
Verschrikt keek hij achter zich.
„Wat voer jij hier uit, kwajongen?"
beet de zware stem van een politie
agent hem toe.
Piet stond sprakeloos.
„Ik.... ik...." stotterde hij. Dan
brak hij in luid schreien uit.
„Kom vooruit maar" zei de agent en
wilde hem wegtrekken. Maar de dame
die vlak bij het raam gestaan had keek
op. Een ogenblik later stond zij in de
voordeur.
„Wat is er?" vroeg ze zacht.
De agent sloeg even aan.
„Och niks mevrouw, een straatjon
gen, die hier tegen de vensterbank
stond."
„Ik.ik" snikte Piet „ik keek al
leen maar naar de kerstboom, die zo
mooi was".
De dame nam hem even op, zoals hij
in het licht van de kamer voor het
raam stond. Dan glimlachte ze.
Piet keek op en snikte.
„Kom eens hier ventje", zei de da
me.
Schoorvoetend kwam Piet dichter
bij. De dame trok hem in het licht van
de ganglantaarn en boog zich naar
hem toe. De agent salueerde en stapte
weg.
„Huil maar niet meer", zei ze troos
tend, dan zal ik je de boom laten zien."
Piet keek verrast op. Een zwakke
glimlach blonk door zijn tranen heen.
De dame, hem verder naar binnen
trekkend, sloot de deur achter hem.
„Blijf hier maar staan", zei ze en
liep naar de kamer.
Even later kwam ze terug.
„Kom maar mee."
Piet keek naar haar op en bleef aar
zelend staan.
„Kom dan" herhaalde de dame, „dan
mag je de boom zien."
Schoorvoetend, wat angstig nog,
stapte Piet achter haar aan. Toen hij
in de kamerdeur stond, leek het hem
of Hij ten wonueriand ninnen zou
gaan. riet was zo ncm in ue Kamer
en op ue wanuen scnueruen zo veel
onntKenue umgen. mj uuiiue geen
voet meer vetz.eiicn, zouat ue uatue
terug moest komen 0111 nem bij ue
nana te nemen.
Piet vueiue hoe aller blikken op
hem gericnt waren. Verlegen Dieet hij
naar ue grond kijken, sin vooruopenu
naast ue uame.
Die Draent hem dichtbij het raam
waar gten mensen waren en zette Dein
uaar op een Sxoei, waar hij met geDo-
gen hoofd zitten bleef.
Toen ze weer weg ging keek hij ver
schrikt op.
Daar ginds stond de kerstboom
schnterenu van licht en er dicnibij
waren ue kinderen en verder ue groie
mensen. De uame kwam terug niet 'n
Kiem meisje naast zich.
„Geet jij hem nu eens een handje
Caronenije", zei ze.
Het nam zijn hand en glimlachte
tegen hem.
„Ziezo" zei de dame weer, „nu gaan
we ue kerstboom bekijken."
„Hoe vind je hem?" vroeg het meis
je toen ze samen bij de boom stonden,
terwijl de anuere kinderen in een hoek
van de kamer stonden.
„Mooi" stamelde Piet.
Hij was geheel ontroerd van deze
vreemde lientende pracht. Naast hem
glimlachend het kleine meisje en de
vriendelijke dame.
Dan uacht hij eensklaps aan het en
geltje. Aarzelend ging hij een paar pas
sen terug en keek langs de boom om
hoog, maar hij kon het hier niet zien.
„Kijk", vertelde het meisje, „dat
zijn cadeautjes". Inmiddels was de da
me weggelopen naar de grote mensen.
Toen ze terugkwam fluisterde ze hel
meisje wat in het oor. „Hé, ja, ja,"
zei Carolientje in de handen klappend.
Ze boog zich naar Piet over.
„Nou mag jij ook een cadeautje uit
zoeken voor deze keer", zei haar zacht
stemmetje.
Piel keek haar even aan.
„Wat wil je nou hebben?" vroeg hel
meisje. „Kijk van alle dingen."
Piet zag even op naar de grote dame
en dan weer naar haar. Hij meende
dat hij het niet goed begreep.
„Nu?" zei de dame zich naar hem
toebuigend, „je moogt wat kiezen."
Piet keek haar in de vriendelijke
ogen. Een wonder-gelukkige glimlach
overtrok zijn gezichtje. Hij ging nog
een stap achteruit en wees met zijn
vinger omhoog langs de boom.
De dame keek naar boven.
„Wat bedoel je?" vroeg ze.
„Het engeltje", fluisterde hij be
deesd.
„Wat?" vroeg de dame zich weer
naar hem toebuigend.
„Hel engeltje" herhaalde Piet.
„Het engeltje?" riep de dame ver
baasd.
Hij knikte.
„Kijk, hiervan moet je kiezen'",
wees het meisje rond in de boom.
Piet zij niets, bleef naar de grond
kijken.
„Nu wat wil je dan?" vroeg de da
me weer.
Maar Piet bleef zwijgen.
„Dat engeltje behoort bij de boom,
legde de dame uit, dat kan niet weg.
Kies maar wat anders."
Droevig keek Piet de dame aan. Zijn
ogen schenen haar te smeken.
Verwonderd bukte ze zich opnieuw
naar hem toe.
„Hoe heet je?" vroeg ze.
„Piet", antwoordde hij zachtjes.
„Wèl Piet waarom wil je dan zo
graag dat engeltje?"
Hij keek naar haar op maar durfde
niets zeggen.
„Kom, zeg het maar", moedigde ze
aan.
,,'t Is mijn engeltje", fluisterde hij.
„Jou engeltje?"
De dame keek hem even verwonderd
aan en begon dan te lachen. Het meis
je lachte ook.
Bedremmeld sloeg Piet de ogen neer.
„Waarom is dat jou engeltje? Ver
tel dat eens."
,,'t Was daar voor de winkel", zeide
hij eindelijk aarzelend, met zachte
stem.
„Daar heeft het altijd tegen me ge
lachen."
Het gezicht van de dame werd ern
stiger. Ze keek hem verbaasd aan, liep
weg en kwam met een oudere dame
terug.
„Maar dat gaat niet" zei die, „dat
engeltje moeten we bij de boom hou
den. Je moet maar wat anders kiezen
ventje."
Piet blikte even omhoog en staarde
toen hulpeloos de dame aan. Maar
plotseling schoten z'n ogen vol tranen.
„Wat is dat nu Piet?" vroeg de jong
ste dame vriendelijk.
„Mijn engeltje", snikte hij.
„Och ma", zei Carolientje, „geef
het hem maar".
De oudere dame knikte.
„Nou dan zal je het hebben Piet",
lachte de andere, „jou engeltje".
Met dankbaren glimlach keek hij
naar haar op.
En nu kwam er een dienstmeisje,
dat een grote trap bij de boom zette,
waar de dame opklom. Toen ze weer
op de grond stond, reikte ze Piet het
engeltje over. „Daar, bewaar 't maar
goed."
„Dank u", fluisterde hij en keek
naar de deur.
„Wou je nu graag weg?" vroeg ze
glimlachend.
„Ja", knikte hij.
Even laier was hij op straat. Onder
de eerste lamaarn bleef hij staan en
bewonderde lang het rozig Dlanke lijf
je en de blauwe vleugels 111 het ronde
lijfje. Dan liep hij, hei engeltje vast in
zijn vuist gekiemu, op een drafje naar
huis.
„Het engeltje, moeder het engeltje",
hijgde hij binnenstormend.
„vVat jongen, zanik je nou nog.
„Hier is het moeder", jubelde hij
met een van geluk siralenu gezicht.
Teen hij het warme vuistje open
sloot, hief hij een half gesmolten was-
klompje in de hand, waaraan geen
duidelijke vorm meer te onderschei
den viel, behalve die van het bolle
glimlachende gezichtje en de blanke
schoudertjes, waarboven de blauw-
glazen vleugels ongedeerd uitstaken.
DE KINDEREN BIJ DE KRIBBE.
Wij kinderen naar de kribbe gaan,
Waar biddend schone cng'lcn staan
Vol sidderend medeogen.
Zij zien een Kindje, klein en teer,
Dat Kindje is hun God en Heer,
Die daalde uit den Hogen.
De Engelen zien de kinderen aan
Die even weif'lend blijven staan
En ruimen plaats voor deze
Zij wenken: komt nog dichter bij
De grote God is thans als gij,
Aanschouwt Hem zonder vreze.
O kleine Kind, toch God en Heer
Gij ligt zo schamel daar ter neer
Als nimmer een te voren.
Wij durven nu wel bij U zijn
Gij zijt zo arm, Gij zijt zo klein,
In enen stal geboren.
Ons kinderhartje is nog rein,
Wij mogen wel bij Jezus zijn,
Die nu op aard wil wonen.
Wij knielen bij Zijn kribje neer,
Wij zien Zijn Moeder zoet en teer,
Zij zal ons Hem wel tonen.
Zij zegt: „Hier ligt mijn kindekijn,
De grote God, hoe arm en klein
Aanziet hem zonder schromen.
Neen, 't Kindje schreit om U nog niet,
U lacht Hij toe in Zijn verdriet,
Blijft steeds weer bij Hem komen."
Maria, Moeder van den Heer,
Wij komen eiken Kerstmis weer
Den kleinen Jezus eren.
Bewaar Gij onze hartjes rein,
Dan zal Zijn lach steeds voor ons zijn,
Als wij hier wederkeren.
x
I VOOR DE JEUOD.