BB
WAALWIJKSCHE EN LANGSTRAATSCHE COURANT
ÉM&
j
16 FEBRUARP1945
Prijs per nummer 10 cent
68e JAARGANG No. 7
De Droeve Dag.
v.
SGP
-
HOE BURGEMEESTER MOONEN EN JOOP HOFFMANS DEN
DOOD VONDEN EN VINCENT HOFFMANS ZIJN LEVEN REDDE.
ZUIDEN
Hoofdredacteur Uitgever: JAN TIELEN
Redacteur J. A. A. VAN DEN DUNGEN
Drukker: Waalwijksche Stoomdrukkerij Antoon Tlelen
Kennummer 2483
f JOOP HOFFMANS1
VINCENT HOFFMANS
t BURGEMEESTER E. C. J. MOONEN
Nu de eerste en ergste schok over den wreeden en gruwelijken moord op
burgemeester Moonen en Joop Hoffmans voorbij is, achten wij den tijd gekomen
in een sober, doch zoo volledig mogelijk verslag dit vreeselijke gebeuren voor
de geschiedenis onzer gemeente vast te leggen en voor het nageslacht te bewaren.
Ieder herinnert zich stellig nog wel de
groote en intense spanning waarmede
eenieder in onze omgeving de fantastisch
snelle opmarsch der geallieerde legers
door Frankrijk en België volgde en hoe
zij meer en meer de Brabantsche grens
naderden. De menschen verdiepten zich
in gissingen en veronderstellingen en in
het begin van September zou de bevrij
ding van onze eigen omgeving nog
slechts een kwestie van dagen zijn. Men
zat schier dag en nacht bij de radio en
op 5 September kwam plotseling het ver
rassende bericht, dat de geallieerde legers
Breda bevrijd hadden en snel verder op
rukten. De menschen waren door het
dolle heen, de Duitsche afdeelingen hier
en daar verkeerden in de grootste wan
orde en onze bevrijding zou nog slechts
een kwestie van uren zijn. Reeds werd
een aanvang gemaakt met het ophalen
van landverraderlijke elementen, de vlag
gen kwamen voor den dag en het zoo
lang gemiste Oranje zag men weer in de
straten verschijnen.
Kortom het was een .Dolle Dinsdag
zooals deze dag in onze geschiedenis be
kend zal blijven. Weinig konden wij in
onze plaats vermoeden, dat daarop zoo
spoedig reeds een „Droeve Dag" zou
volgen, die nameloos leed en ellende over
Waalwijk brengen zou en onze plaats
in den diepsten rouw zou dompelen.
De tijd mag dan al vele wonden heelen
en er is zooveel, dat ons nu zelfs nog zoo
diep de rampspoeden van den oorlog doet
voelen en onpeilbaar diep leed brengt,
dat men de gebeurtenissen van 6 Sep
tember nog slechts als een verre ge
schiedenis, ontdaan van de scherpe kan
ten, zou kunnen zien. In feite is de tragiek
van den 6den September groot en zelfs
de rampen die onze gemeente nog na dien
tijd troffen zijn niet bij machte de droeve
feiten te verkleinen.
Na de vreugde bleek al spoedig, dat
de geallieerde legers nog verre waren en
wij ons nog lang niet „vrij" konden
noemen.
Integendeel!
Het droeve spel begint.
De droeve historie begint reeds vroeg,
op Woensdagmorgen.
In de hal van ons Raadhuis wachten
een paar vrouwen de eene was ge
huwd met den landwachter van Gijzel en
de andere haar nichtje van Bokstate
om bij den burgemeester te worden toe
gelaten. Hun mannen waren den vorigen
dag als landwachters opgepikt en het
was blijkbaar hare bedoeling om bij den
burgemeester daartegen te komen pro
testeeren, alhoewel die er part noch deel
aan had. De burgemeester was echter in
conferentie en kon haar nog niet ont
vangen. Terwijl zij haar beurt afwach
ten, komt er een Duitsche luitenant met
enkele manschappen binnengestormd, het
was toen ongeveer tien uur, die direct
den burgemeester moesten spreken.
„Er loopen veel te veel menschen op
de straat", zoo viel de luitenant woedend
uit, en hij nam den burgemeester mee
op het bordes.
Er was misschien wat meer dan ge
wone drukte te constateeren, maar zoo
erg was het niet. De burgemeester liet
zich in dien zin uit, waarop de luitenant
weer uitviel, dat het wel erg was en dat
hij gerust durfde te schieten.
„Dat moet U niet doen, daar maakt
U de zaak maar erger door", antwoordde
de burgemeester en het slot van het liedje
was, dat de luitenant besloot, de straat
te laten ontruimen.
De vrouwen hadden dit geheele too-
neel met argusoogen bespied en toen de
luitenant wilde weggaan, klampten zij
hem onmiddellijk aan om haar wederva
ren te vertellen. Waarschijnlijk heeft deze
aan haar klachten echter geen gevolg ge
geven, want zij verdwenen in de straat.
Hier hadden inmiddels enkele kleine
Duitsche troepenverplaatsingen plaats en
de vrouwen trachtten verschillende
vrachtauto's aan te houden, wat echter
op niets uitliep, tot een colonne Neder-
landsche SS per rijwiel doorkwam, bij
welke lieve luidjes het verhaal in goede
aarde viel. Natuurlijk moesten zij direct
weten, wie zich den vorigen dag aan de
ophalerij hadden schuldig gemaakt en
zij werden verwezen naar de woning van
Mevr. Hoffmans-Zijlmans. Dat was niet
juist, want de jongens van Hoffmans had-
V
den aan die gebeurtenissen part noch
deel gehad, al was daarbij wel iets ge
beurd, dat hun namen met het gebeurde
in verband gebracht kon hebben.
„Het kan ook een neef geweest zijn".
Een zusje opende de deur, en op de
vraag van de kerels of vader thuis was,
antwoordde zij heel verwonderd van nee;
vader was reeds lang dood.
„Je broers dan misschien?"
Dat wist ze niet. Maar op deze vragen
gaven de twee vrouwen al snel antwoord.
„Ja, die wel, kijk maar, ze staan boven
voor het raam".
Inderdaad was dat zoo. Het huis werd
toen direct omsingeld en verschillende
SS-kerels stormden naar boven. Daar
werd alles overhoop gehaald. Men vond
een radio en een vlag met Oranjewimpel,
die boven uit het raam op straat ge
gooid werden, terwijl de 25-jarige Vin
cent en zijn 18-jarige broer Joop mee
naar beneden gesleurd werden.
Daar deden zij het relaas, dat zij met
het geheele geval van gisteren niets te
maken hadden, waarop een der vrouwen
repliceerde, dat het dan ook wel een neef
geweest kon zijn; zij wist echter niet waar
die woonde en op de desbetreffende her
haalde vragen van de soldaten bleven de
broers vastberaden het antwoord schul
dig. De kerels stonden met revolvers te
dreigen en te zwaaien, maar zij volhard
den in hun stilzwijgen; zij wilden niet
voor verrader spelen, totdat het zusje,
dat deze geheele historie bijwoonde, plot
seling de gevraagde adressen opgaf.
Men begaf zich daarheen en Joop en
Vincent werden meegenomen, maar men
trof op de bewuste adressen niemand
aan. Ook in deze woningen werd alles
grondig overhoop gehaald en gedeeltelijk
buiten gegooid. De landverraders waren
woest en volkomen boven hun theewater
en in optocht, onder het uiten van de
grofste bedreigingen, ging men naar het
Raadhuisplein.
Inmiddels was de geheele Grootestraat
reeds afgezet. Iedereen moest binnenblij
ven en werd naar binnen gejaagd. Op
de Markt ontfutselde men een voorbij
ganger, waarschijnlijk een Capellenaar,
nog zijn rijwiel. Een officier met een
revolver in de hand hield hem staande.
De fiets werd tegen het verkeerspaaltje
op het trottoir voor het Raadhuisplein
geplaatst en de persoon met veel lawaai
de Stationsstraat ingezonden. Vermakelijk
is het te zien, als enkele oogenblikken
later, wanneer de officier met de bij hem
staande wachten een honderd meter de
Grootestraat inloopt en de eigenaar van
het karretje, die zich in het portaal bij
van Adelberg had opgesteld, de verlei
ding niet meer kon weerstaan en vlie
gensvlug zijn onbeheerde fiets weer in
pikte en er mee vandoor ging. De wacht
op het bordes van het Raadhuis had dit
gezien en zond hem enkele schoten na.
De vlugge Capellenaar was echter op de
Kloosterwerf verdwenen en de kogels
brachten alleen angst en schrik bij een
melkkarretje, dat daar moeder-eenzaam
stond te kijken.
De burgemeester komt ten tooneele.
De gebeurtenissen spitsten zich toe.
Toen de gebroeders Hoffmans op het
Raadhuisplein aankwamen, bevond de
burgemeester zich nog op zijn kamer,
alhoewel hij van te voren onder bedrei
ging op het bordes had gestaan.
De burgemeester zag den stoet aanko
men, triomfantelijk begeleid door de twee
wijven en hij zei nog tegen den secre
taris:
„Als je ziet hoe die daar weggeleid
worden, lijkt het wel of ze ze direct zul
len doodschieten".
De woorden waren nog niet koud, of
er komt reeds een eerste klas vagebond
binnengestormd, met openhangend tuniek
en fladderende halsdoek, die zei, dat de
burgemeester direct mee moest.
„De landwachters moesten terstond
worden vrijgelaten, anders zul je worden
doodgeschoten", was de sinistere voor
spelling.
Zoo was het droeve gezelschap op
het Raadhuisplein met één vermeerderd.
Om beurten en hartroerend betuigden
Joop en Vincent hunne onschuld en ook
de burgemeester deed al zijn best het
grootste leed te voorkomen, maar hun
woorden vonden geen toegang in het
onmeedoogend gemoed der beulen. Zij
werden eerder gehoond en bespot en
onder voortdurende bedreiging van de
vuurwapenen van de eene plaats van
het Raadhuisplein naar de andere geleid.
Pogingen tot redding.
Op de pas ingerichte post van het
Roode Kruis kon men dit heele tafereel
volgen en men vond het verschrikkelijk,
dat er niets kon gebeuren, om de ten
onrechte beschuldigden van den dood te
redden.
Men was teneinde raad en besloot nog
een laatste redmiddel toe te passen. Een
der agenten belde een adres op en kwam
terug met de verrassende boodschap, dat
de landwachters binnen een kwartier wer
den vrijgelaten en spoedig hier konden
zijn. In dit verband willen wij nog op
merken, dat ook van andere zijde nog
pogingen waren gedaan, te redden wat er
te redden viel. Een drietal heeren uit de
Mr. van Coothstraat, t.w. H. Jansen, A.
de Kort en N. Vermeer zijn nog naar
het Raadhuisplein gegaan, om zich borg
te stellen voor de beschuldigden. Het
vonnis was toen jammer genoeg reeds
voltrokken.
Wie zou de boodschap van de terug
keer der landwachters gaan brengen?
Dokter Lenglet nam de zware taak
op zich en weinig kon hij vermoeden,
dat dit hem den dood had kunnen kos
ten al was hij zich op dat moment be
wust van de gevaren die hij liep, daar
hij aan de daden en het gedrag van de
kerels al wel reeds gezien had, dat men
bij hen weinig heil te zoeken had. Hij
kreeg gehoor; men zou wachten, maar
geen landwachter kwam opdagen. Men
dacht toen, dat men door dokter Lenglet
voor den gek gehouden was en hij kon
bij de andere drie gaan staan; vooraan
bij den lantaarn op het Plein.
De termijn voor het terugbrengen der
landwachters was verstreken.
De omroeper, Dorus Botermans, was
trouwens de geheele gemeente nog niet
doorgeweest en, zooals later bleek, had
men hem den tijd daarvoor niet gelaten.
Geheel Waalwijk verkeerde in paniek
stemming.
Met angstig verdrongen gezichten en
met bezorgd gemoed drong men in de
huiskamers bijeen en dezelfde vraag
zweefde op aller lippen:
„Zouden ze nog op tijd zijn?"
Maar minuut na minuut verstreek.
Niemand kwam en de veroordeelden
schenen hun lot niet meer te kunnen ont
gaan.
Een ooggetuige, die van alle gebeurte
nissen op het Raadhuisplein via een ver
stolen blik vanachter de gordijnen van
een nabijliggend huis nauwkeurig boek
gehouden had, verhaalt ons dan het vol
gende:
„Zij staan daar nu: de burgemeester
kaarsrecht met het hoofd recht opge
heven, zooals wij die fiere houding van
hem zoo goed kennen; naast hem Vincent
Hoffmans met de handen gekruist voor
zijn borst, schijnbaar onverschillig voor
alles wat gebeuren gaat en dan komt
zijn broer Joop met de handen lusteloos
naast het lichaam en naar het lijkt zeer
bedrukt
Zij worden dan naar voren gehaald
ter hoogte van den lantaarn. Dokter
Lenglet wordt verhoord en moet zeggen,
welke agent gebeld heeft. Hij wil dit
echter niet dóen, alhoewel hij zijn eigen
positie daarmede zou kunnen veilig stel
len, bevreesd nog meer menschen in de
ellende te betrekken. De binnenrijdende
agent Driessen komt het Plein op en
wordt ook even gehoord. Meerdere Duit-
schers komen nu links en rechts het Raad
huisplein opgereden. Agent Kuijpers
wordt ook al gehoord, evenals de hoofd
agent Hellings.
De spanning neemt toe. Zij is te lezen
op de gezichten der beschuldigden en
onze ooggetuige verhaalt dan verder:
„Het is zielig om te zien, hoe het
dokter Lenglet vergaat. Wij zien den
man bijna sterven. Hopeloos, radeloos".
De burgemeester wordt om beurten
met dokter Lenglet en de gebroeders
Hoffmans naar den politiepost gevoerd.
De lasteraarsters, de eenige schuldigen
van alle ellende, schijnen intusschen de
beste vriendschap met de moordenaars
gesloten te hebben. Zij genieten even van
hun triomf op de bank onder den lan
taarn en spreken dan weer met den com
mandant, gaan met hem weg om een
kwartiertje later gepakt en gezakt terug
te keeren in gezelschap van haar lieve
lingshondje. Tijdens de zgn. verhooren,
die nog voortdurend plaats vinden, doen
zij telkens hun duit in h®t zakje. De
kwebbels staan niet stil. Zekere Peter-
hof, voor vele Waalwijkers geen onbe
kende, speelt daarbij een belangrijke rol.
Hij week gedurende de geheele historie
practisch niet van de zijde van den com
mandant en hij heeft in deze droeve ge
schiedenis zeker een zeer weerzinwekken-
den rol vervuld. Ook de vrouw van
Marks (wie kent haar niet?), komt nog
langs. Voor haar geldt blijkbaar het ge
bod van binnenblijven niet. Zij loopt
door, maar komt even later terug en
schijnt zich nu ook met de zaak te gaan
willen bemoeien. Zij spreekt met de an
dere wijven en den officier en sloft daar
op weer verder door de doodelijk stille
.straten.
Het was inmiddels één uur geweest en
nog steeds staan de vier mannen onder
den lantaarn, waar onze burgemeester
met hartstochtelijke woorden voor het
leven der anderen en vooral voor dat
van dokter Lenglet, pleitte, die toch met
de geheele aangelegenheid niets had uit
te staan, pas was afgestudeerd en eerst
enkele maanden in deze gemeente ge
vestigd.
Het gelukkige resultaat was, dat dok
ter Lenglet tenslotte werd vrijgelaten.
„Wij zien hem plotseling een gebaar
maken, of hij den burgemeester aan zal
vliegen. Hem met beide handen de hand
drukken om daarna met een onvasten
gang, huilende als een kind, naar den
politiepost te gaan", aldus een oogge
tuige.
Wie zal den zieletoestand schetsen van
het drietal dat toen op het Raadhuisplein
zijn lot afwachtte? Alle smeekbeden en
verzoeken werden hardvochtig en ruw af
gewezen, doch telkens weer greep men
iedere gelegenheid aan om opnieuw voor
zijn onschuld te pleiten.
„De burgemeester nog steeds rechtop,
fier en ernstig, een paar malen met beide
handen zijn hoed afnemend, om hem dan
bruusk en heftig plotseling weer op het
hoofd te drukken. Vincent Hoffmans,
nog steeds de armen gekruist. Wij meen
den hem te zien lachen, alsof hem alles
onverschillig was en dan Joop: beduusd,
handen slap langs het lichaam, in een
houding waarin alle onschuld te lezen
lag", zoo vertelde men ons.
Niets hielp.
Dokter Lenglet had vóór hij was
vrijgelaten nog gevraagd, om ten min
ste zijn vrouw nog even te mogen laten
komen, maar dit werd hem geweigerd,
evenals men aanvankelijk doof was ge
bleven voor zijn verzoek, om de ver
oordeelden geestelijken bijstand toe te
staan.
Het werd al later en later.
Mocht er geestelijke hulp komen of
niet?
De dokter was blijven aanhouden en
wees op internationaal recht en overeen
komst, op algemeen menschelijk recht en
wat dies meer zij en smaakte tenslotte
toch nog het genoegen, dat men brom
merig en zeer tegen den zin, toegaf.
De pastoor werd geroepen, maar deze
had op eigen initiatief in gezelschap van
kapelaan Völker reeds eerder pogingen
daartoe gedaan. Hij was toen door een
post op den hoek van het Raadhuisplein
met een geweldig grooten mond en de
verschrikkelijkste verwenschingen terug
gestuurd. Hij zeide dit dan ook tot de
menschen, die hem kwamen roepen, waar
op tenslotte agent Kuijpers met een SS'er
kwam, die Pastoor Heezemans naar het
Raadhuisplein brachten.
Wat gebeurt daar?
Tusschen al die droeve bedrijven door,
had men echter op het Raadhuis ook niet
stil gezeten. De secretaris had in den
aanvang van de bovenbeschreven toonee-
len met hulp van anderen moeite gedaan
om een wagentje op gang te brengen,
teneinde een onderzoek naar de verdwe
nen landwachters in te stellen, waarvan
men vermoedde, dat deze ergens in een
naburige gemeente gezocht moesten wor
den. De auto wilde niet al te best star
ten en terwijl men druk bezig was met
aanduwen, werd men onder bedreiging
met vuurwapenen weer naar binnen ge
jaagd. Op dat moment viel er achter het
Raadhuis een schot en dit bracht alom
consternatie teweeg, niet in het minst
onder de vagebonden zelf. In de alge-
meene opwinding had een van hen waar
schijnlijk zelf een schot gelost, maar men
wist toch niet recht, waar het vandaan
gekomen was. Er ontstond rond en in
het Raadhuis een geweldig tumult. De
kerels renden als razend overal heen en
iedereen werd verdacht, terwijl de politie
de wapens moest afgeven en het gemeen-
tepersoneel in de zaal Algemeene Zaken
werd samengedrongen.
Onzeker van het lot, dat allen boven
het hoofd hing, wachtte men hier, totdat
men later de fatale schoten zou hooren.
Vooruit, het is tijd?
Pastoor Heezemans wendde zich tot
het personage, die zich voor zooveel als
commandant voordeed en vroeg hem of
hij de gevangenen mocht spreken. Hij
kreeg een snauwend onverstaanbaar ant
woord, maar beschouwde dit toch als
bevestigend, waarop hij vroeg, of hij ze
misschien ook ieder afzonderlijk mocht
spreken. Ook dit werd met een boersch
gegrom niet goed- of afgekeurd, zoodat
de Pastoor de zaak op zich nam, die hij
als geestelijk leidsman moest vervullen.
De veroordeelden werden gebiecht en
hij sprak hen moed in voor hun laatste
oogenblikken. Uiterlijk was de burge
meester zeer kalm en ook Vincent hield
zich goed, maar Joop wilde wel achter
den Pastoor wegkruipen en hield hem
vast, alsof hij hem nooit meer los zou
laten. Het was een hartverscheurend ta
fereel, maar er werd een ruw einde aan
gemaakt, toen een der lui riep:
„Vooruit, het is tijd".
De passen werden reeds op het Raad
huisplein uitgeteld, maar de burgemeester
verzocht de terechtstelling niet te doen
plaats vinden vlak voor zijn woning en
voor de oogen van zijn vrouw en dochter.
Hij gaf Pastoor Heezemans nog een
hand.
„Dank U wel", zoo zeide hij, „U zult
mijn vrouw wel gaan troosten".
Om ongeveer kwart na één werden de
burgemeester en Vincent en Joop achter
het Raadhuis gevoerd. Tien a twaalf Ne-
derlandsche SS, met het geweer in den
aanslag erachter. Zij werden voor de
fietsenstalling geplaatst, precies om den
hoek. Vincent stond aan het verste eind,
dan de burgemeester, terwijl Joop precies
op den hoek stond.
De Pastoor mocht bij de executie tegen
woordig zijn.
Op het moment, dat de geweren in den
aanslag gingen, begon de Pastoor hardop
te bidden en allen baden luide mee.
Verder is alles stil, benauwend stil.
Er is niets meer te hooren, noch min
der te zien.
Alle leven is uit de straten en huizen
geweken.
f Het plein ligt verlaten, maar de atmos-
xeer is geladen, gespannen tot het uiterste
Even wordt deze stilte nog gebroken
door de komst van den gemeentebode, die
onder SS-geleide naar den politiepost qe-
bracht wordt.
Hun stappen sterven weg
Een deur slaat en de angstige stilte
valt abrupt weer over de omgeving.
Dan, plotseling, precies 23 minuten
voor twee, vallen de schoten.
Zes, zeven, tien misschien.
Tot in verren omtrek waren zij te
hooren.
De menschen in de huizen werden stil;
zij spraken niet meer, maar de blikken
die zij elkaar toewerpen, getuigen van
smart en ontsteltenis en de lippen bewe
gen zich tot een kort gebed voor de zie-
lerust der getroffenen.
Maar buiten, op het raamkozijn van de
Gruijter, zaten de verraadsters en glun
derden, lachten en wreven zich de han
den. Men zal het niet willen gelooven,
het is nochtans de waarheid. De getuige
nis van personen van achter de gordijnen
der omliggende huizen staat onwrikbaar
vast.
De burgemeester en Vincent waren
terstond als dood terneergestort en ble
ven bewegingsloos liggen. Joop kermde
nog en gilde, waarop het bevel kwam,
nogmaals te schieten. Weer klonken ver
schillende schoten en bij het tweede en
derde schot hoorde men Joop nog.
Toen was het gedaan.
Vincent is niet dood.
Na dit gruwelijk werk, keerden de
moordenaars zich een weinig af en de
Pastoor snelde naar de slachtoffers om
hen het H. Oliesel toe te dienen.
Hij knielde over hen heen en wat "ge
beurt er?
„Pastoorklinkt het plotseling en
met ijzige kalmte komt Vincent over
eindkijkt goed rondgaat op
zijn hurken zittenen zet het op een
loopen.
Slechts één gedachte schoot er toen
door het hoofd van Pastoor Heezemans:
hij moest Vincent redden, die door het
poortje achter het huis van agent van
Berkel verdwenen was en welke verdwij
ning nog niet door de moordenaars was
opgemerkt.
Ostentatief richtte de Pastoor zich op
en begaf zich naar den Vommandant.
Waar' hij de woorden vandaan haalde,
weet hij heden ten dage nog niet, maar
in ieder geval bedankte hij den comman
dant voor de gelegenheid die hij had wil
len bieden, den dooden in hun laatste
oogenblikken bij te staan. Den comman
dant scheen dit volmaakt onverschillig te
laten, maar de Pastoor trachtte hem door
zijn handelen mee te trekken naar het
Raadhuisplein en voegde er toen aan toe:
„Wilt U dien dank dan overbrengen
aan den verantwoordelijken comman
dant?".
Terwijl hij dit alles zei, trachtte hij
door zijn gedrag de aandacht tot zich
te trekken en verliet zeer langzaam en
demonstreerend, ^als wilde hij de blikken
der kerels vasthouden, het Raadhuisplein.
Zijn toeleg was echter gelukt.
De verdwijning van Vincent was niet
opgemerkt!
Nieuw gevaar.
Een nieuw gevaar kwam opdagen.
Toen de ambtenaren en de secretaris
op Algemeene Zaken de fatale schoten
gehoord hadden en kort daarop Pastoor
Heezemans hoorden bidden, begrepen zij,
dat het verschrikkelijke gebeurd was.
Nauw was dit echter tot hen doorge
drongen, of plotseling verscheen er een
snelvuurgeweer door het loket, begeleid
door een tronie die vroeg, wat dat daar
wel moest. Op het antwoord, dat men
op bevel hier bij elkaar moest blijven,
verdween de man en allen staan nog
bijeen, als via de kamer van den secre
taris en de verbindingsdeur met Alge
meene Zaken, drie kerels verschijnen, die
naar den secretaris vragen.
„Dat ben ik", zegt de heer van Mierlo
en hij moest mee naar zijn kantoor en
achter zijn bureau plaats nemen. Tegen
over hem neemt de aanvoerder plaats en
aan weerszijden posteeren zich twee sol
daten, allen met de machinepistolen in
den aanslag.
„Het is hier de grootste communisten
troep van Brabant", zoo valt het heer
schap uit. „Er is hier een verzetsbewe
ging en er zijn schurkenstreken uitge
haald. Ik zou de heele boel wel dood
willen schieten."
Daarop begint hij alle mogelijke be
schuldigingen naar het hoofd van den
secretaris te slingeren, die deze zoo goed
mogelijk tracht te weerleggen, eerst in
het algemeen, dan in het bijzonder.
Zoo kwam men vanzelf op de gebeur
tenissen van vandaag en hij vraagt wat