De Echo van het Zuiden JioJt J.CnteKk&aasmann.clZe>. No. 95 Donderdag 27 November 1947 et a 5 a V e b n C 6 a h z V I J E 1* IS M, j Een Brabantse vertelling door Jan Kessels. In de klas staat de grauwte van de druilige November dag. Pastoor Houbraken geeft bijbelse geschiedenisles aan de jongskes van de eerste klas. De jongskes luisteren en kijken naar de pastoor, die breed in zijn waardigheid achter zijn lessenaar zit. Ze kijken naar de glanzende knoopkes van zijn toog en naar de dansende stofjes bo ven zijn. kale schedel, die glimt onder het licht van de lamp. Af en toe gaat er een kuchje door de klas, maar anders hoorde ge er niks as de stem van de pastoor en 't snateren van een paar mus sen op de speelplaats. Op de achterste bank zit Pieterke Maas, dat ronde i manneke mee zijn flap-oren en zijn blonde sluikharen en zijn altijd kapotte kleerkes. Hij zit mee de hand voor zijn mond te praten mee Manuske van Gennip en Manuske, dat schriele ventje mee zijn sproetels en zijn rooie bor- stelkuifke, schiet ineens in een lach, een korte, snel on derdrukte schaterlach, die door de luisterende klas flitst. De jongskes van de eerste klas draaien nieuwsgierig de koppen om. Boven de forse neus van pastoor Houbraken staan twee rechte streepkes. Hij houdt op met zijn les. Hij kijkt over de jongskes heen mee zijn donkere ogen naar de achterste bank. Ineens hangt er dreiging in de klas en daarin klinkt de krachtige stem van de pastoor: „Ma nuske, wa hadde gij?" Pastoor Houbraken komt van zijn lessenaar in cle gol ving van zijn toog. Hij wan delt onheilspellend tussen de rijen banken door naar Ma nuske zijn plaats. „Wa viel daar te lachen?" vraagt de pastoor op een toon, waarop geen zwijgen kan volgen. Manuske krabt verlegen zijn rooie sproetelkop. Hij kijkt op het gele hout van zijn bank. Daar heeft hij tij dens de vaderlandse geschie denisles mee een zakmes een rij streepkes ingekërfd. Die streepkes draaien voor zijn ogen. Hij voelt het onheil in de nabijheid van de'pastoor. Hij voelt de ogen van de hele klas- op zich gevestigd. Het drukt hem neer in zijn schaamte en in zijn angst. „Peterke Maasvertel deeen mop, meneer pas toor", stamelt het manneke schuchter. „Zo.... en wat was dat voor 'een mop?" Manuske voelt zijn wangen gloeien. Hij knippert mee zijn oogskes. Hij zou zijn kop wel onder de bank willen steken, maar de pastoor heeft hem bij zijn oor gevat en houdt zijn gezicht naar zich op. En o^der de dwang van zijn zwarte ogen bekent 't man neke: „Peterke Maas zee.dat Nol.'t grooto- ste achterwerk hadwant. ie liet een duif vliegen", sta melt hij. Achter de rug van de pas toor springt een schaterlach door de klas en de zeereerw. heer moet zijn eigen evekes moeite geven om nie mee te lachen. Hij laat Manuske zijn oor los en werpt een ernstige blik op Peterke, die voor de veiligheid al vast een hort je op zij schuift. „Zo", zegt de pastoor. Hij friemelt mee zijn wijsvinger langs de binnenkant van zijn boord. „Wie geeft er hier bij belse geschiedenis, gij of ik?" Peterke kijkt angstig in mekaar gedoken in het ron de gezicht van de zeereerw. heer. „Gij, meneer pastoor". „Da dacht ik ook". Pastoor Houbraken wandelt terug naar zijn lessenaar en onder wijl lacht hij in zijn eigen en vraagt zich af, waar die bla gen het vandaan halen. Hij zal diejen mop eens aan mijn heer de Deken vertellen. Dan gaat hij verder mee zijn les. „Peterke Maas", begint hij met zijn vriendelijke spot in zijn ogen en in zijn stem, „gij let altijd zo goed op, ver telde gij mij eens, wie de eer ste mensen waren". „De Batavieren" roept Pe terke mee zijn hoge stem. Weer klatert de lach door de klas, maar nou moet de pas toor toch kwaad worden ter- wille van zijn gezag. „Peterke Maaskom hier", roept hij en hij wijst mee zijn dikke trillende vin ger driftig naast de lessenaar. De jongskes schrikken er eve- kes van. Peterke schuift aar- zeiend van zijn bankske en slentert naar voren, j „Hier blijft gij staan.Ik i zal oe leren, lillijke deugniet da ge zijt". De jongskes kij- i ken gespannen naar de pas- toor en naar Peterke, die een winkelhaak in zijn boks heeft j en een grote scheur in de mouw van zijn grijze wollen blouse. Dan vertel de pastoor hét droevige verhaal van de zon deval en dat God zo kwaad was op Adam en Eva, dat ie ze de schone hof uitjoeg en de hemelse veldwachter aan de poort zette, zodat er nie mand meer in kon. Als de les uit is, stormen ze de deur uit, de trieste na middag in. Op de speelplaats klinken hun joelende stem- men en het klakken en slaan van vele klompkes op de ste nen. De geluiden sterven weg en Peterke voelt nu de ang stige stilte in de lege klas, waar nog de naklank zweeft der vele jongensstemmen Pastoor Houbraken is van zijn lessenaar gedaald. Hij heeft het leerboek der Bijbel se Geschiedenis voor de La gere School, 2de herziene druk, in zijn hand. Hij tikt er Peterke evekes mee tegen zijn kop. Hij staat daar ge weldig en breed, diejen zeer- eerwaarde heer, tegenover 't ronde manneke, dat nou al zijn moed verloren heeft. Hij kijkt angstig in de donkere ogen van de pastoor. Daar staat inééns een vriendelijke glans in. Er speelt een glim lach om zijn krachtige mond. Peterke voelt de dreiging niet meer in de nabijheid van de pastoor. Wat doet de zeereerwaarde heer? Hij vat Peterke bij z'n kin. Hij houdt de klare jon gensogen naar zich omhoog. Hij knijpt die frisse jongens mond tot een nattig, open hartje. Hij kan zo moeilijk kwaad zijn op dit manneke, het enige zoontje van Sjef Maas, de grondwerker. Pas toor Houbraken heeft daar genoeg mee te stellen gehad sedert op een keer Sjef zijn vrouw er van door was ge gaan mee een Mof en de grondwerker mee zijn jongs- ke achterliet. Wat moest de man beginnen. Hij had zijn werk bij de Betonmaatschap- pij: Hij kon niet voor, Peterke zorgen en hij was blij dat de buurvrouw zich over 't jongs- ke ontfermde. „Peterke, de les is er om te leren en nie om moppen te vertellen". Het manneke lacht verlegen. „Alla vooruit, en nou naar huis", besluip de pastoor. Na dien holt Peterke de lange, schemerige gang door in de echo van zijn klompkes op de tegels. Door de stilte van zijn ver laten kerk gaat Pastoor Hou braken. Hij gaat zijn regel matige gang door het midden schip. Hij bidt zijn brevier. En nu en dan zegt hij een zin hardop, alsof hij de weer galm van zijn sonore stem wil horen. In het spaarzame licht van een paar lampen staan de heiligen de stilte te eerbiedigen op de consoles aan de grauwe pilaren en te luisteren naar de klanken, die bijwijlen uit de mond van de pastoor komen. Als het tikken van een geweldige oude klok zo gaan zijn stap pen op en neer van de com muniebank naar de massieve kerkdeuren.... „et in saecu- la saeculorum, Amen". Nadien klapt hij zijn bre vier dicht en laat hem glij den in de verborgen zak van zijn toog. Hij. ijsbeert nog een kwartiertje door zijn kerk. Hij kijkt naar de dofgouden tabernakel met het eeuwig brandende pitje in het rode glas. Hij heeft de handen op zijn rug. Hij denkt aan zijn parochianen. Hij is niet te- Het Paard van St. Nicolaas: „Dus daarom heeft de Sint me op pensioen gesteld. Hij geeft de voorkeur aan „vlie gen", die ik met m'n staart altijd zo trouw wegjoeg".

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1947 | | pagina 4