€re aan <Ê>ob
Webe op aartic
KERSTVERHAAL
Een Ster daalde neer op aarde
Waalwijkse en Langstraatse Courant
KERSTMIS IN BUCHENWALD.
r'
„Zie daar en gij zult het verstaan
ALS GIJZELAAR
DONDERDAG 22 DEC. 1949
Uitgever
Waal wij kse Stoomdrukkerij
ANTOON TIELEN
I'
Hoofdredacteur
JAN TIELEN
DE ECHO m HET ZUIDEN
OPGERICHT 1878.
Bureaux GROTESTRAAT 205 WAALWIJK TEL. 38. SCHOOLSTRAAT 11 KAATSHEUVEL TEL. 66.
72e JAARGANG No. 103
Abonnement
15 cent per week
1.95 per kwartaal
2.23 franco p.p.
Advertentie-prijs
9 cent per m.M.
Contract-advertenties
speciaal tarief.
TEL.-ADRES „ECHO".
Het is bijna weer Kerstmis.
Kerstmis 1949. We zouden ons
kunnen afvragen: Verschilt
de geest waarin we dit feest
vieren nu van vorige jaren?
Heeft het zijn bijzondere be
tekenis nog voor ons, of ligt
de nadruk te veel op bijkom
stigheden, die ons doen zeg
gen dat Kerstmis bij uitstek
een huiselijk feest is? Ver
watert niet een beetje de die
pere zin van Christus' Ge
boortedag? Want dat is het
toch wat wij a.s. Zondag op
de eerste plaats moeten vie
ren. De Kerk noemt deze dag
dan ook niet „Kerstmis" (van
welk woord de oorspronkelij
ke betekenis niet meer voor
ons spreekt), maar het „Feest
van 's Heren Geboorte".
Wat wil dat nu voor ons
zeggen? De kerkelijke hoog
tijdagen zijn zo vol van on
vergankelijke rijkdom, dat 't
onmogelijk is om alle aspec
ten van het Kerstfeest ineens
te omvatten. Maar wat zou in
deze tijd sterker spreken dan
het lied van de engelen: „Eer
aan God in den hoge en vrede
op aarde aan de mensen die
van goede wil zijn"? En is
niet één van de ere-namen
die de Verlosser toekomen
„Princeps Pacis, Vorst van
Vrede"? 't Klinkt langzamer
hand wat afgezaagd: Kerst
feest Vredefeest. Toch is
niets ter wereld op 't ogen
blik zo actueel. Jaren is de
oorlog zogenaamd al ten ein
de, wat dan wil zeggen dat
men niet meer met kanonnen
schiet, dat er geen bommen
worden geworpen, geen sol
daten bij duizenden worden
afgeslacht. Maar wie durft te
beweren dat het vrede is?
Een koude oorlog is in de
plaats van de openlijke strijd
gekomen en wie daarin ver
loren hebben zijn het slacht
offer geworden van onnoeme
lijk leed zonder uitzicht op
een betere tijd. Er is inder
daad geen vrede, terwijl de
mensheid er naar snakt. Zij
moet echter door de vrede
met God terug naar de vrede
onder elkaar.
Twee tegenstromingen be
heersen het wereldbeeld vóór
God^n tegen God, vóór de
vrede en tegen de vrede. Men
moet niet menen dat die sa
menvallen met de tegenstel
ling West—Oost, noch dat ze
los staan van elkaar. Integen
deel; zei Pater Peters onlangs
niet in Waalwijk dat vrede
met God, ook van ieder indi
vidu afzonderlijk, de eerste
voorwaarde is voor vrede on
der de mensen? Eerst moeten
wij .dus weer allemaal eer
brengen aan God, voordat we
het met elkaar zullen kunnen
vinden.
God krijgt van de wereld
niet de plaats die Hem rech
tens toekomt. Gedeeltelijk
wordt Hij offioiëel helemaal
niet erkend, voor een ander
deel is men wel bereid reke
ning te houden met Zijn wet
ten, maar hoe dikwijls doet
men geen water bij de wijn,
omdat men de mensen blijk
baar meer vreest dan God?
Al vier jaar lang trachten de
mensen onderling een vrede
tot stand te brengen naar hun
eigen ideeën. Alle pogingen
zijn tot dusver mislukt, om
dat men weigert God er in te
betrekken, maar zolang zal de
wereld tevergeefs naar vrede
streven.
Het lijkt of wij persoonlijk
machteloos staan tegenover
de macht van de grote tegen
stander. En toch moet het
herstel door ieder van ons
komen. Wij moeten zelf terug
naar God. We moeten weer
echt Kerstmis kunnen vieren
als het Feest van Christus'
Geboorte, 't Besef moet weer
in ons levend worden dat dit
arme Kind in een kribbe on
ze enige hoop op redding en
geluk is. We moeten weer met
de engelen zingen: „Eer aan
God in den hoge en vrede op
aarde aan de mensen die van
goede wil zijn".
Maar het is niet voldoende
dat we dat zingen, in de
Nachtmis of thuis, we moeten
het iedere dag in praktijk
brengen, ook na Kerstmis,
ook op straat, in de fabriek,
op kantoor of waar we zijn.
Dan tonen we de zin van
Kerstmis te hebben begrepen;
dat dit feest niet enkel iets
betekent op 25 December,
maar altijd, overal en voor
allen.
We vieren dit jaar 't Kerst
feest weer niet in een opge
wekte stemming. Nog is de
tijd moeilijk en zwaar, op
geestelijk en op stoffelijk ge
bied. We kunnen slechts de
Verlosser, Die voor ons ge
boren werd, vragen dat Hij
ons de ware vrede leert vin
den, zoals Hij die voor ons
heeft nagelaten, Zijn Testa
ment: „De Vrede laat Ik u,
Mijn Vrede geef Ik u". In
deze geest wensen wij allen
van harte een Zalig Kerst
feest.
niet verloren en ook zijn verlan
gen ging uit naar de Messias, die
de Romeinen zou verdrijven, de
tempel op Sion's hoogten zou
herbouwen en Israël tot de mach
tigste natie op aarde maken.
De koning die wij zoeken, is
de Messias", besloot Korach zijn
verklaring, en voegde daar aan
toe: „Hoewel mijn metgezellen
heidenen zijn, zijn zij mijn vrien
den, want ook zij doorvorsen de
hemelen en de heilige boeken en
geloven in de God van onze va
deren. Ach, mocht de Messias
zich heden aan ons openbaren.
De ster heeft ons de weg gewe
zen. Maar, wat hoor ikeen
vrouw die u roept?"
.Thamira, mijn zieke dochter
antwoordde Heber, en hij ijlde
heen om even later in verlegen
heid terug te keren. „Wil mijn
heer mijn zieke dochter bezoeken",
verzocht Heber de Alexandrijn.
„Zij verlangt zo dringend een
volksgenoot uit het Deltaland te
horen over de verstrooiden van
Israël daar, en is zeer getroffen
door het doel van uw reis. Zij
profeteerde over de komst van de
Messias dit is de voorzienigheid
Gods".
Korach aarzelde niet en trad
bij het bed van het zieke meisje,
te Heber zich bescheiden gereed
te vertrekken zei: „Dit is alle
ruimte die ik nog beschikbaar heb
en onwaardig voor een zoon uit
het geslacht van David, maar uw
vrouw verkeert in omstandighe
den, dat zij niet langer kan wach
ten."
Jozef echter dankte hem met
tranen in de ogen en zeer ont
roerd keerde Heber terug naar
Thamira en zijn gasten, wie hij
wijselijk alles verzweeg om hen
niet in beroering te brengen. Na
dat hij de legering der vreemde
lingen verzorgd had, kustte hij
Thamira voor de nacht en maak
te het zich zelf zo behagelijk mo
gelijk tussen de logge, warme lij
ven der dommelende kamelen.
Het beeld van de op het stro
liggende jonge vrouw wilde
echter niet uit zijn geest wijken
en hij kon zich alleen maar troos
ten met de gedachte, dat hij ook
zelf geen bed had, deze nacht.
Onrustig staarde hij naar het
verlichte venster van de stal,
waaruit het zachte kermen van de
de vrouw tot hem doordrong
totdat eindelijk het gebroken,
zachte schreien van een kind in
de nacht opklonk. Heber hield 't
niet langer uit en liep naar dc
stal, waar hij de timmerman ge-
Doch alleen de vreemdelingen uit
Egypte en Thamira geloofden
hem, maar de andere gasten wa
ren boos over hun gestoorde
nachtrust of lachten hem uit en
wezen spottend naar hun hoofd,
want zij zagen het licht niet en
waren doof voor de jubelzang uit
de hemelen.
De vreemdelingen blikten in de
ogen van het kind en vielen ter
aarde, waarna zij de vloer van
de stal bedekten met kostbare
schatten en reukwerken.
Thamira smeekte haar vader,
haar naar de stal te dragen. Toen
zij, steunende op Korach en He
ber, voor de kribbe stond, vielen
haar tranen op het gezichtje van
het kind, dat ze wegwiste met zijn
kleine handjes en daarbij, als bij
toeval, Thamira's hand aanraak
te. Een schok voer door haar
lichaam heen. Verwonderd^ keek
zij van haar vader naar Korach
en zei ademloos: „Ondersteun mij
niet langer. Ik voel dat jk alleen
kan staan. O, laat mij los. ik ben
sterk".
Aarzelend en verbaasd trokken
de mannen hun armen terug en
zij zagen hoe het meisje zonder
moeite op haar benen stond. De
bleekheid van haar gelaat maak
te plaats voor een blos, en haar
In de dagen dat de romeinse
keizer Augustus zijn ijzeren scep
ter zwaaide over de onder de
tyrannie zuchtende volkeren aan
de kusten van de Middellandse
Zee, woonde in het onaanzienlijke
stadje Bethlehem een herbergier,
Heber genaamd. Hij was een arm
man, zoals de meeste nakomelin
gen van hen, die een gevaarvol
en moeizaam bestaan in het ver
treden Palestina verkozen hadden
boven de ballingschap in het heer
lijke Babylon, met zijn wellustige
geneugten en hangende tuinen.
Doch Heber was tevreden met
zijn schamele karavanserail en het
weinige vee in zijn stal, en hij
vreesde de brute romeinse solda
ten niet, die soms dronken en
vechtend bij hem overnachtten.
Want deze Heber was één der
weinige getrouwen in Israël, die
nog acht gaven op de beloften
der oude profeten over de komst
van een Verlosser, die het uitver
koren volk Gods zou bevrijden
van het juk der tyrannen en Is
raël zou herstellen in de glorie
van Salomo.
Sleet Heber alzo in lijdzaamheid
en hoop zijn dagen, toch kwelde
hem een groot verdriet. Zijn
dochter Thamira was' reeds jaren
ziek en er was in die wrede tij
den geen geneesheer te vinden,
die de armelijke woning van He
ber betrad om Thamira te gene
zen. En daar het arme meisje geen
moeder meer had, zat de herber
gier menig uur aan de legerstede
van zijn zieke dochter, terwijl hij
weende in zijn hart, maar noch
tans met droge ogen opgewekte
verhalen vertelde, tot een lach
blonk in de zwarte droomogen van
het meisje.
Totdat de dag aanbrak, dat er
wegens de door de romeinse stad
houder verordineerde volkstel
ling, een ongekende drukte in
Bethlehem heerste. Ook Heber
was bedrijviger dan ooit met het
onderbrengen van gasten, kame
len en muildieren, maar het was
hem welkom vanwege de inkom
sten. Zelfs bleef geen tijd over
voor Thamira, die echter haar
vader bezwoer, al zijn aandacht te
schenken aan het werk en zich
deze dagen niet om haar te be
kommeren. Toen nu Heber zich
in de avond toch even naar Tha
mira begaf, vond hij haar met
grote glanzende ogen rechtop in
bed. Hij dacht dat haar toestand
verergerd was en voelde zich ble
ker worden dan de gepleisterde
muren van zijn karavanserail. lu
zijn grote angst hoorde hij nau
welijks de vreemde woorden die
zij tot hem sprak en ontging hem
de extase, als die van een profe
tes, waarin zij verkeerde.
Hij zag haar ontroering aan
voor ijlkoortsen en wrong zich
radeloos de vereelte handen, ter
wijl Thamira, met een stem vol
ontzag, sprak ,,Ik zag een kind,
waarvoor alle mensen neerbogen,
en vorsten, kooplieden en bede
laars drongen om hem heen: de
kreupelen wierpen hun krukken
weg, de blinden tastten niet lan
ger in duisternis, en de zieken
stonden op van hun legers. De
aarde was overdekt met bloemen
en de hemel vol van licht en mu
ziek. En de mensen liepen hand
in hand met elkander voort en
zeiden verwonderd tegen elkaar:
hoe komt het toch, dat alles an
ders geworden is, en dat ieder
zich gelukkig voelt, dat het leven
een feest geworden is en niemand
meer weent?
Geen mens kon daar op ant
woorden, maar allen zeiden, dat
het maar beter was, daar niet
naar te vragen en eenvoudig het
kind te aanbidden, opdat alles zo
blijven zou."
„Gij ijlt in koortsvisioenen,
mijn kind", riep Heber ontsteld
uit.
„Neen vader, ik voel mij ge
lukkiger dan ooit", antwoordde
Thamira. „God heeft mij zijn heil
doen zien, de Messias".
„De Messias", fluisterde Heber.
Kon het zijn, dat de geest des
Heren op Thamira was en zij de
gave der profetie bezat?
Een heilige stilte viel in het
vertrek, en vader en dochter za
ten, beiden met gebogen hoofden,
in de vreemde schaduwen van de
flakkerende olielamp.
Deze stonden van heilige ver
wachting duurden tot het wellui
dend klingelen van kamelenbellen
en het geroep der drijvers Heber
opschrikten uit zijn overpeinzin
gen.
„De Heer zendt mij nog meer
gasten, hoe zal ik hen ontvangen",
zei hij en verliet met zachte tred
Thamira's slaapvertrek.
Op de binnenplaats der kara
vanserail gekomen, schrok hij een
ogenblik van de onwezenlijk stra
lende nachthemel, die hoger en
wijder dan ooit over Judea's heu
velen gewelfd scheen, maar het
rumoer in de poort belette hem,
er verder acht op te slaan. Een
nieuwe schok wachtte Heber, toen
hij zag, dat zijn gasten rijke en
voorname lieden waren, en hij
had geen waardige verblijven
voor hen.
De vriendelijke stem van de
oudste der vreemdelingen stelde
de eenvoudige herbergier echter
gerust. „Ontstel niet over onze
komst, want wij zijn gekomen om
een, die groter is dan wij", sprak
hij.
„Hoe zal ik u ontvangen, grote
heren", stamelde Heber, „waar ik
nog slechts één klein vertrek tot
uw beschikking kan stellen".
„Het is ons genoeg vriend",
antwoordde de vreemdeling. „Wij
reisden wekenlang van uit het
land aan de Nljl, om de koning
der koningen te aanbidden, en
gindse ster leidde ons naar Beth
lehem."
Toen zag Heber omhoog en be
greep hij de oorzaak van deze
wonderlijk lichte nacht. Een ster,
groter en stralender dan hij ooit
gezien had, scheen het heelal ver
laten te hebben en neer te dalen
op aarde. Hij dacht ontroerd aan
de woorden van Thamira en
noodde de vreemdelingen sprake
loos binnen, waar hij hen de voe
ten wies en hen spijs en drank
voorzette. Hij waagde 't niet, de
voorname gasten te vragen naar
de koning die zij zochten, maar
hij begreep uit hun gesprekken,
dat zij hem bij het aanbreken van
de dag in Bethlehem zouden zoe
ken.
Eén van hen echter maakte zich
bekend als Korach, een Israëliet
uit Alexandrië. In de heidense
stad van de geweldige Macedoniër
had hij het geloof der vaderen
dat haar ongesluierd aangezicht
blozend bedekte. Maar dc ver
lichte Israëliet uit Egypte stak 't
meisje beide handen toe en zette
zich neer, terwijl hij ontroerd op
het vermagerde, maar schone
meisjesgelaat neerzag. Lange tijd
spraken zij over het kind, dat
Thamira in een visioen gezien
had, en Korach ondersteunde haar
toen hij Thamira uit het venster
de wondere ster liet zien.
Inmiddels lieten de gebeurtenis
sen Heber geen tijd, bij het ge
sprek tegenwoordig te zijn. Want,
ondanks het reeds' late uur ver
voegden zich nog gasten aan de
poort.
Flauw zag hij de omtrekken van
'n vrouw in verwachting op 'n ver
moeid lastdier, dat met hangende
kop geduldig stond te wachten.
Voor hem trad een lange, arme
lijk geklede man, die zich bekend
maakte als Jozef uit het geslacht
van David en timmerman te Na
zareth.
Hoezeer ook met medelijden
vervuld jegens de jonge vrouw,
haastte Heber zich te zeg
gen, dat er geen plaats meer was.
Ook verlangde hij met spoed weer
te keren tot Thamira en de
vreemdelingen. Maar de timmer
man uit Nazareth wees wanhopig
naar Maria, zijn vrouw, die nu
haar liefelijk, maar smartelijk ge
laat oprichtte en Heber aanzag
met ogen die schoner waren dan
de sterren aan de hemel.
Hij aarzelde en liep hoofd
schuddend en handenwringend
tussen de gekluisterde kamelen op
de binnenplaats door, totdat het
geloei van zijn os hem aan de
stal deed denken. Onder duizend
welgemeende verontschuldigingen
leidde hij zijn laatste gasten naar
de stal, waar hij vers stro uit
strooide en een olielamp ontstak.
Terwijl de timmerman zijn
vrouw met grote omzichtigheid in
het dikke stroo neervleide, maak-
knield op het stro naast zijn
vrouw vond. De man had al
zijn aandacht nodig voor haar en
daarom aarzelde Heber geen
ogenblik, toen hij zag hoe naakt
en koud het kindje daar lag. Hij
scheurde zijn enig opperkleed in
repen en wikkelde het kind daar
in. Vlug greep hij een bos stro
en spreidde dit uit in een onge
bruikte kribbe, waarin hij het
kind zacht neervleide, zodat het
verwarmd werd door de adem
van de stil voor zich uit staren
de os. Hij zag bij dit alles de
man en de vrouw niet aan en
wilde zich verlegen wegspoeden,
toen hij als vastgenageld bleel
staan. Door de deuropening zag
hij Judea's heuvelen omstraald
door oceanen van gouden licht en
de hemel was vervuld van jube
lende klanken, schoner dan enig
sterveling ooit hoorde. Hij wan
kelde door de stal als een dron
keman en omvatte bevend de
hand van de timmerman, die met
een verheerlijkte uitdrukking op
zijn edel gelaat opzag naar de he
mel, waar gouden lichtzuilen tot
boven de sterren oprezen en zich
daar uitspreidden tot duizendkleu-
rige waaiers, van horizon tot ho
rizon.
„Wat is dit alles"? stamelde
Heber ontzet en toch gelukkiger
dan hij ooit geweest was. Jozef
wees plechtig naar het kind. en
zei: „Zie daar, en gij zult het
verstaan".
Toen trad Heber langzaam op
de kribbe toe en zag neer op het
kind. uit welks ogen de ziel van
God sprak.
Het gelaat met de han
den bedekkend viel hij op de
knieën en dacht aan Thamira s
woorden, aan de wondere ster en
het reisdoel der rijke vreemdelin
gen. „De Messias, de Verlosser'
snikte hij, „geboren in mijn stal.
Gezegend is mijn huis",
met hem de Messias te aanbidden.
Juichend vlood hij uit de stal
en wekte ieder in de herberg om
ogen spraken van grote, heerlijke
vreugde.
„Ik ben gezond", fluisterde Tha
mira, waarop de os luid loeide en
rammelde met zijn zware ketens.
Heber weende van vreugde en
omarmde zijn dochter. Zo groot
was hun geluk over de geboorte
van Gods Zoon en Thamira's
wondere genezing, dat zij zich
niet bewust waren van de herders
uit Efratha's velden, die zich in
dc stal verzamelden en zwijgend
onder de kribbe neerknielden, tot
dat één van hen Heber opmerk
zaam maakte op hun komst en
bevend vertelde van de stemmen
uit de hemel en het gouden licht
dat over de aarde straalde.
Zo was de stal geheel gevuld
met armen en rijken, zoals Tha
mira het gezien had, en allen aan
baden het kind in de kribbe.
Het meisje bedacht plotseling
met schrik, dat de moeder van de
Messias nog steeds in het stro
lag en haastte zich Jozef te ver
zoeken, zijn vrouw in het huis te
dragen. Daar werd Maria op
Thamira's bed gelegd, met het
kind in haar armen, en Jozef
moest zich op Heber's aandrin
gen ter ruste leggen op zijn leger
stede. Maar de Egyptische vreem
delingen, de herders, Heber en
Thamira bleven die nacht bijeen
en loofden God. En hoewel de
heilige boeken dit niet vermelden,
geschiedde het verder, dat Jozef
en Maria met het kind, dat zij
Jezus noemden, nog lange tijd in
het huis van Heber verbleven,
alsmede de rijke vreemdelingen uit
Egypte, totdat de wrede Herodes
de Messias zocht te doden en al
len naar Egypte vloden, waar
Korach zich Thamira tot vrouw
nam en Heber een man van wel
stand werd, om later als rijk man
met dochter en schoonzoon naar
het land der vaderen weer te ke
ren, waar hen Jezus, volwassen
geworden, nog dikwijls bezocht.
KERSTBROOD IN GELEEN,
Kerstmis kent nog vele vreem
de gebruiken. Zo was het vroe
ger in Geleen gewoonte, dat de
koster op Kerstdag een zeer hard
gebakken kerstbrood uit de toren
wierp, waar de jeugd van Geleen,
Krawinkel en Lutterade om vocht.
Wie het broodje machtig werd,
was de broodjeskoning.
Men meent, dat dit gebruik
werd afgeschaft, omdat eens als
prijs voor de winnaar het knap
ste meisje uit het dorp werd uit
geloofd. Daardoor ontaardde de
wedstrijd in een verwoed gevecht.
Met zekerheid is hieromtrent niets
bekend. Hoe het zij, zeker is dat
er in 1842 een einde kwam aan
dit „kerstvermaak".
DE GEHEIMZINNIGE
KERSTNACHT.
Talrijk zijn de overleveringen,
die spreken van de gebeurteais-
sen tijdens de kerstnacht. De
vlier- en de appelboom bloeit, al
het water verandert in wijn, de
onderaardse klokken luiden, al t
hout is zoet-hout, en de koeien
en paarden op stal spreken in de
menselijke taal.
In Staphorst is het nog zonder
linger. Wanneer iemand daar tij
dens de kerstnacht bij de haard
gaat zitten met een binnenste bui
ten gekeerd hemd naast zich, dan
ziet hij het gezicht van zijn aan
staande ofde doodskist. Het
zien van het laatste betekent, dat
men ongetrouwd blijft.
Al deze sprookjes schijnen over
blijfselen te zijn van de germaan-
se mythen en sagen, die later ver
mengd zijn met christelijke ge
dachten.
door dr. P. H. Ritter Jr.
De mensen zijn er niet meer
op gesteld verhalen te lezen
die spelen in de oorlogstijd.,
en daarom verschijn ik in 'n
ongunstig licht, wanneer ik
belangstelling vraag voor een
herinnering aan mijn gijze-
laarsbestaan. Maar leest U
toch even door, ik ben niet
langademig en ik onthoud U
verschrikkingen.
Wat ik U niet kan onthou
den is de wereld van leed, die
in ons opkomt, wanneer wij
dat éne woord uitspreken:
„Buchenwald". Maar de na
tuur had, op de dag die ik U
beschrijf, de velden van de
weedom met de mantel der
liefde bedekt. De woestijn van
leem en modder, die zich uit
strekte achter de vensters der
kazerne-gebouwen, waarin wij
•vertoefden en waar wij dage
lijks gekromde figuren stenen
zagen aansjouwen en onder
zweepslagen werken zagen
verrichten, die werden ver
nietigd zodra ze waren opge
bouwd, zij waren verdwe
nen onder de sneeuw. Wij
keken uit, wanneer wij door
de vensters tuurden naar de
wijde wereld waarvan wij
waren verbannen naar niet
anders dan één zacht hellen
de, wijde, witte vlakte, waar
enkele donzig-bepluisde coni
feren de wacht hielden.
Het scheen wel alsof tegen
het Kerstfeest, waarvan ik U
ga gewagen, een hemels er
barmen alle ellende der we
reld onder een schuldeloze
witheid wilde bedelven; het
hield maar aan met sneeuwen.
Wanneer wij naar buiten
moesten om onze corvee-dien
sten te verrichten, om de gro
te gamellen te torsen met
vloeibare, waardeloze sub
stantie, dan werden onze ogen
door de jacht van witte vlok
ken verblind en zij die niet
aangewezen waren om langs
de eindeloze paden tussen de
hagen van prikkeldraad dat
gene te halen wat men voed
sel noemde, zij namen de spa
de en bouwden hoge borst
weringen van sneeuw.
Die milde witheid, die aan
het hart de vergetelheid
schonk die het behoefde, zij
omhuifde ook alles met een
groeiende stilte. Zij scheen de
bewakers te verlammen, want
de rauwe, krijsende stemmen
zwegen en het geklaag ver
stomde van hen, die werden
gefolterd.
Onze groene beulen vierden
hun feest van zonnewende en
dronken zich moed in voor
nieuwe marteling, maar ons
scheen het, als was er een
wapenstilstand gesloten tus
sen de folteraars en de ver
trapten, als was er een adem
pauze in de orkaan van leed.
Wij, gijzelaars, wij waren
een groep mensen die zich ge
leidelijk waren gaan gewen
nen aan de onwezenlijke toe
stand waarin wij ons bevon
den. Wij waren soldaten zon-