€re aan <Ê>ob Webe op aartic KERSTVERHAAL Een Ster daalde neer op aarde Waalwijkse en Langstraatse Courant KERSTMIS IN BUCHENWALD. r' „Zie daar en gij zult het verstaan ALS GIJZELAAR DONDERDAG 22 DEC. 1949 Uitgever Waal wij kse Stoomdrukkerij ANTOON TIELEN I' Hoofdredacteur JAN TIELEN DE ECHO m HET ZUIDEN OPGERICHT 1878. Bureaux GROTESTRAAT 205 WAALWIJK TEL. 38. SCHOOLSTRAAT 11 KAATSHEUVEL TEL. 66. 72e JAARGANG No. 103 Abonnement 15 cent per week 1.95 per kwartaal 2.23 franco p.p. Advertentie-prijs 9 cent per m.M. Contract-advertenties speciaal tarief. TEL.-ADRES „ECHO". Het is bijna weer Kerstmis. Kerstmis 1949. We zouden ons kunnen afvragen: Verschilt de geest waarin we dit feest vieren nu van vorige jaren? Heeft het zijn bijzondere be tekenis nog voor ons, of ligt de nadruk te veel op bijkom stigheden, die ons doen zeg gen dat Kerstmis bij uitstek een huiselijk feest is? Ver watert niet een beetje de die pere zin van Christus' Ge boortedag? Want dat is het toch wat wij a.s. Zondag op de eerste plaats moeten vie ren. De Kerk noemt deze dag dan ook niet „Kerstmis" (van welk woord de oorspronkelij ke betekenis niet meer voor ons spreekt), maar het „Feest van 's Heren Geboorte". Wat wil dat nu voor ons zeggen? De kerkelijke hoog tijdagen zijn zo vol van on vergankelijke rijkdom, dat 't onmogelijk is om alle aspec ten van het Kerstfeest ineens te omvatten. Maar wat zou in deze tijd sterker spreken dan het lied van de engelen: „Eer aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen die van goede wil zijn"? En is niet één van de ere-namen die de Verlosser toekomen „Princeps Pacis, Vorst van Vrede"? 't Klinkt langzamer hand wat afgezaagd: Kerst feest Vredefeest. Toch is niets ter wereld op 't ogen blik zo actueel. Jaren is de oorlog zogenaamd al ten ein de, wat dan wil zeggen dat men niet meer met kanonnen schiet, dat er geen bommen worden geworpen, geen sol daten bij duizenden worden afgeslacht. Maar wie durft te beweren dat het vrede is? Een koude oorlog is in de plaats van de openlijke strijd gekomen en wie daarin ver loren hebben zijn het slacht offer geworden van onnoeme lijk leed zonder uitzicht op een betere tijd. Er is inder daad geen vrede, terwijl de mensheid er naar snakt. Zij moet echter door de vrede met God terug naar de vrede onder elkaar. Twee tegenstromingen be heersen het wereldbeeld vóór God^n tegen God, vóór de vrede en tegen de vrede. Men moet niet menen dat die sa menvallen met de tegenstel ling West—Oost, noch dat ze los staan van elkaar. Integen deel; zei Pater Peters onlangs niet in Waalwijk dat vrede met God, ook van ieder indi vidu afzonderlijk, de eerste voorwaarde is voor vrede on der de mensen? Eerst moeten wij .dus weer allemaal eer brengen aan God, voordat we het met elkaar zullen kunnen vinden. God krijgt van de wereld niet de plaats die Hem rech tens toekomt. Gedeeltelijk wordt Hij offioiëel helemaal niet erkend, voor een ander deel is men wel bereid reke ning te houden met Zijn wet ten, maar hoe dikwijls doet men geen water bij de wijn, omdat men de mensen blijk baar meer vreest dan God? Al vier jaar lang trachten de mensen onderling een vrede tot stand te brengen naar hun eigen ideeën. Alle pogingen zijn tot dusver mislukt, om dat men weigert God er in te betrekken, maar zolang zal de wereld tevergeefs naar vrede streven. Het lijkt of wij persoonlijk machteloos staan tegenover de macht van de grote tegen stander. En toch moet het herstel door ieder van ons komen. Wij moeten zelf terug naar God. We moeten weer echt Kerstmis kunnen vieren als het Feest van Christus' Geboorte, 't Besef moet weer in ons levend worden dat dit arme Kind in een kribbe on ze enige hoop op redding en geluk is. We moeten weer met de engelen zingen: „Eer aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen die van goede wil zijn". Maar het is niet voldoende dat we dat zingen, in de Nachtmis of thuis, we moeten het iedere dag in praktijk brengen, ook na Kerstmis, ook op straat, in de fabriek, op kantoor of waar we zijn. Dan tonen we de zin van Kerstmis te hebben begrepen; dat dit feest niet enkel iets betekent op 25 December, maar altijd, overal en voor allen. We vieren dit jaar 't Kerst feest weer niet in een opge wekte stemming. Nog is de tijd moeilijk en zwaar, op geestelijk en op stoffelijk ge bied. We kunnen slechts de Verlosser, Die voor ons ge boren werd, vragen dat Hij ons de ware vrede leert vin den, zoals Hij die voor ons heeft nagelaten, Zijn Testa ment: „De Vrede laat Ik u, Mijn Vrede geef Ik u". In deze geest wensen wij allen van harte een Zalig Kerst feest. niet verloren en ook zijn verlan gen ging uit naar de Messias, die de Romeinen zou verdrijven, de tempel op Sion's hoogten zou herbouwen en Israël tot de mach tigste natie op aarde maken. De koning die wij zoeken, is de Messias", besloot Korach zijn verklaring, en voegde daar aan toe: „Hoewel mijn metgezellen heidenen zijn, zijn zij mijn vrien den, want ook zij doorvorsen de hemelen en de heilige boeken en geloven in de God van onze va deren. Ach, mocht de Messias zich heden aan ons openbaren. De ster heeft ons de weg gewe zen. Maar, wat hoor ikeen vrouw die u roept?" .Thamira, mijn zieke dochter antwoordde Heber, en hij ijlde heen om even later in verlegen heid terug te keren. „Wil mijn heer mijn zieke dochter bezoeken", verzocht Heber de Alexandrijn. „Zij verlangt zo dringend een volksgenoot uit het Deltaland te horen over de verstrooiden van Israël daar, en is zeer getroffen door het doel van uw reis. Zij profeteerde over de komst van de Messias dit is de voorzienigheid Gods". Korach aarzelde niet en trad bij het bed van het zieke meisje, te Heber zich bescheiden gereed te vertrekken zei: „Dit is alle ruimte die ik nog beschikbaar heb en onwaardig voor een zoon uit het geslacht van David, maar uw vrouw verkeert in omstandighe den, dat zij niet langer kan wach ten." Jozef echter dankte hem met tranen in de ogen en zeer ont roerd keerde Heber terug naar Thamira en zijn gasten, wie hij wijselijk alles verzweeg om hen niet in beroering te brengen. Na dat hij de legering der vreemde lingen verzorgd had, kustte hij Thamira voor de nacht en maak te het zich zelf zo behagelijk mo gelijk tussen de logge, warme lij ven der dommelende kamelen. Het beeld van de op het stro liggende jonge vrouw wilde echter niet uit zijn geest wijken en hij kon zich alleen maar troos ten met de gedachte, dat hij ook zelf geen bed had, deze nacht. Onrustig staarde hij naar het verlichte venster van de stal, waaruit het zachte kermen van de de vrouw tot hem doordrong totdat eindelijk het gebroken, zachte schreien van een kind in de nacht opklonk. Heber hield 't niet langer uit en liep naar dc stal, waar hij de timmerman ge- Doch alleen de vreemdelingen uit Egypte en Thamira geloofden hem, maar de andere gasten wa ren boos over hun gestoorde nachtrust of lachten hem uit en wezen spottend naar hun hoofd, want zij zagen het licht niet en waren doof voor de jubelzang uit de hemelen. De vreemdelingen blikten in de ogen van het kind en vielen ter aarde, waarna zij de vloer van de stal bedekten met kostbare schatten en reukwerken. Thamira smeekte haar vader, haar naar de stal te dragen. Toen zij, steunende op Korach en He ber, voor de kribbe stond, vielen haar tranen op het gezichtje van het kind, dat ze wegwiste met zijn kleine handjes en daarbij, als bij toeval, Thamira's hand aanraak te. Een schok voer door haar lichaam heen. Verwonderd^ keek zij van haar vader naar Korach en zei ademloos: „Ondersteun mij niet langer. Ik voel dat jk alleen kan staan. O, laat mij los. ik ben sterk". Aarzelend en verbaasd trokken de mannen hun armen terug en zij zagen hoe het meisje zonder moeite op haar benen stond. De bleekheid van haar gelaat maak te plaats voor een blos, en haar In de dagen dat de romeinse keizer Augustus zijn ijzeren scep ter zwaaide over de onder de tyrannie zuchtende volkeren aan de kusten van de Middellandse Zee, woonde in het onaanzienlijke stadje Bethlehem een herbergier, Heber genaamd. Hij was een arm man, zoals de meeste nakomelin gen van hen, die een gevaarvol en moeizaam bestaan in het ver treden Palestina verkozen hadden boven de ballingschap in het heer lijke Babylon, met zijn wellustige geneugten en hangende tuinen. Doch Heber was tevreden met zijn schamele karavanserail en het weinige vee in zijn stal, en hij vreesde de brute romeinse solda ten niet, die soms dronken en vechtend bij hem overnachtten. Want deze Heber was één der weinige getrouwen in Israël, die nog acht gaven op de beloften der oude profeten over de komst van een Verlosser, die het uitver koren volk Gods zou bevrijden van het juk der tyrannen en Is raël zou herstellen in de glorie van Salomo. Sleet Heber alzo in lijdzaamheid en hoop zijn dagen, toch kwelde hem een groot verdriet. Zijn dochter Thamira was' reeds jaren ziek en er was in die wrede tij den geen geneesheer te vinden, die de armelijke woning van He ber betrad om Thamira te gene zen. En daar het arme meisje geen moeder meer had, zat de herber gier menig uur aan de legerstede van zijn zieke dochter, terwijl hij weende in zijn hart, maar noch tans met droge ogen opgewekte verhalen vertelde, tot een lach blonk in de zwarte droomogen van het meisje. Totdat de dag aanbrak, dat er wegens de door de romeinse stad houder verordineerde volkstel ling, een ongekende drukte in Bethlehem heerste. Ook Heber was bedrijviger dan ooit met het onderbrengen van gasten, kame len en muildieren, maar het was hem welkom vanwege de inkom sten. Zelfs bleef geen tijd over voor Thamira, die echter haar vader bezwoer, al zijn aandacht te schenken aan het werk en zich deze dagen niet om haar te be kommeren. Toen nu Heber zich in de avond toch even naar Tha mira begaf, vond hij haar met grote glanzende ogen rechtop in bed. Hij dacht dat haar toestand verergerd was en voelde zich ble ker worden dan de gepleisterde muren van zijn karavanserail. lu zijn grote angst hoorde hij nau welijks de vreemde woorden die zij tot hem sprak en ontging hem de extase, als die van een profe tes, waarin zij verkeerde. Hij zag haar ontroering aan voor ijlkoortsen en wrong zich radeloos de vereelte handen, ter wijl Thamira, met een stem vol ontzag, sprak ,,Ik zag een kind, waarvoor alle mensen neerbogen, en vorsten, kooplieden en bede laars drongen om hem heen: de kreupelen wierpen hun krukken weg, de blinden tastten niet lan ger in duisternis, en de zieken stonden op van hun legers. De aarde was overdekt met bloemen en de hemel vol van licht en mu ziek. En de mensen liepen hand in hand met elkander voort en zeiden verwonderd tegen elkaar: hoe komt het toch, dat alles an ders geworden is, en dat ieder zich gelukkig voelt, dat het leven een feest geworden is en niemand meer weent? Geen mens kon daar op ant woorden, maar allen zeiden, dat het maar beter was, daar niet naar te vragen en eenvoudig het kind te aanbidden, opdat alles zo blijven zou." „Gij ijlt in koortsvisioenen, mijn kind", riep Heber ontsteld uit. „Neen vader, ik voel mij ge lukkiger dan ooit", antwoordde Thamira. „God heeft mij zijn heil doen zien, de Messias". „De Messias", fluisterde Heber. Kon het zijn, dat de geest des Heren op Thamira was en zij de gave der profetie bezat? Een heilige stilte viel in het vertrek, en vader en dochter za ten, beiden met gebogen hoofden, in de vreemde schaduwen van de flakkerende olielamp. Deze stonden van heilige ver wachting duurden tot het wellui dend klingelen van kamelenbellen en het geroep der drijvers Heber opschrikten uit zijn overpeinzin gen. „De Heer zendt mij nog meer gasten, hoe zal ik hen ontvangen", zei hij en verliet met zachte tred Thamira's slaapvertrek. Op de binnenplaats der kara vanserail gekomen, schrok hij een ogenblik van de onwezenlijk stra lende nachthemel, die hoger en wijder dan ooit over Judea's heu velen gewelfd scheen, maar het rumoer in de poort belette hem, er verder acht op te slaan. Een nieuwe schok wachtte Heber, toen hij zag, dat zijn gasten rijke en voorname lieden waren, en hij had geen waardige verblijven voor hen. De vriendelijke stem van de oudste der vreemdelingen stelde de eenvoudige herbergier echter gerust. „Ontstel niet over onze komst, want wij zijn gekomen om een, die groter is dan wij", sprak hij. „Hoe zal ik u ontvangen, grote heren", stamelde Heber, „waar ik nog slechts één klein vertrek tot uw beschikking kan stellen". „Het is ons genoeg vriend", antwoordde de vreemdeling. „Wij reisden wekenlang van uit het land aan de Nljl, om de koning der koningen te aanbidden, en gindse ster leidde ons naar Beth lehem." Toen zag Heber omhoog en be greep hij de oorzaak van deze wonderlijk lichte nacht. Een ster, groter en stralender dan hij ooit gezien had, scheen het heelal ver laten te hebben en neer te dalen op aarde. Hij dacht ontroerd aan de woorden van Thamira en noodde de vreemdelingen sprake loos binnen, waar hij hen de voe ten wies en hen spijs en drank voorzette. Hij waagde 't niet, de voorname gasten te vragen naar de koning die zij zochten, maar hij begreep uit hun gesprekken, dat zij hem bij het aanbreken van de dag in Bethlehem zouden zoe ken. Eén van hen echter maakte zich bekend als Korach, een Israëliet uit Alexandrië. In de heidense stad van de geweldige Macedoniër had hij het geloof der vaderen dat haar ongesluierd aangezicht blozend bedekte. Maar dc ver lichte Israëliet uit Egypte stak 't meisje beide handen toe en zette zich neer, terwijl hij ontroerd op het vermagerde, maar schone meisjesgelaat neerzag. Lange tijd spraken zij over het kind, dat Thamira in een visioen gezien had, en Korach ondersteunde haar toen hij Thamira uit het venster de wondere ster liet zien. Inmiddels lieten de gebeurtenis sen Heber geen tijd, bij het ge sprek tegenwoordig te zijn. Want, ondanks het reeds' late uur ver voegden zich nog gasten aan de poort. Flauw zag hij de omtrekken van 'n vrouw in verwachting op 'n ver moeid lastdier, dat met hangende kop geduldig stond te wachten. Voor hem trad een lange, arme lijk geklede man, die zich bekend maakte als Jozef uit het geslacht van David en timmerman te Na zareth. Hoezeer ook met medelijden vervuld jegens de jonge vrouw, haastte Heber zich te zeg gen, dat er geen plaats meer was. Ook verlangde hij met spoed weer te keren tot Thamira en de vreemdelingen. Maar de timmer man uit Nazareth wees wanhopig naar Maria, zijn vrouw, die nu haar liefelijk, maar smartelijk ge laat oprichtte en Heber aanzag met ogen die schoner waren dan de sterren aan de hemel. Hij aarzelde en liep hoofd schuddend en handenwringend tussen de gekluisterde kamelen op de binnenplaats door, totdat het geloei van zijn os hem aan de stal deed denken. Onder duizend welgemeende verontschuldigingen leidde hij zijn laatste gasten naar de stal, waar hij vers stro uit strooide en een olielamp ontstak. Terwijl de timmerman zijn vrouw met grote omzichtigheid in het dikke stroo neervleide, maak- knield op het stro naast zijn vrouw vond. De man had al zijn aandacht nodig voor haar en daarom aarzelde Heber geen ogenblik, toen hij zag hoe naakt en koud het kindje daar lag. Hij scheurde zijn enig opperkleed in repen en wikkelde het kind daar in. Vlug greep hij een bos stro en spreidde dit uit in een onge bruikte kribbe, waarin hij het kind zacht neervleide, zodat het verwarmd werd door de adem van de stil voor zich uit staren de os. Hij zag bij dit alles de man en de vrouw niet aan en wilde zich verlegen wegspoeden, toen hij als vastgenageld bleel staan. Door de deuropening zag hij Judea's heuvelen omstraald door oceanen van gouden licht en de hemel was vervuld van jube lende klanken, schoner dan enig sterveling ooit hoorde. Hij wan kelde door de stal als een dron keman en omvatte bevend de hand van de timmerman, die met een verheerlijkte uitdrukking op zijn edel gelaat opzag naar de he mel, waar gouden lichtzuilen tot boven de sterren oprezen en zich daar uitspreidden tot duizendkleu- rige waaiers, van horizon tot ho rizon. „Wat is dit alles"? stamelde Heber ontzet en toch gelukkiger dan hij ooit geweest was. Jozef wees plechtig naar het kind. en zei: „Zie daar, en gij zult het verstaan". Toen trad Heber langzaam op de kribbe toe en zag neer op het kind. uit welks ogen de ziel van God sprak. Het gelaat met de han den bedekkend viel hij op de knieën en dacht aan Thamira s woorden, aan de wondere ster en het reisdoel der rijke vreemdelin gen. „De Messias, de Verlosser' snikte hij, „geboren in mijn stal. Gezegend is mijn huis", met hem de Messias te aanbidden. Juichend vlood hij uit de stal en wekte ieder in de herberg om ogen spraken van grote, heerlijke vreugde. „Ik ben gezond", fluisterde Tha mira, waarop de os luid loeide en rammelde met zijn zware ketens. Heber weende van vreugde en omarmde zijn dochter. Zo groot was hun geluk over de geboorte van Gods Zoon en Thamira's wondere genezing, dat zij zich niet bewust waren van de herders uit Efratha's velden, die zich in dc stal verzamelden en zwijgend onder de kribbe neerknielden, tot dat één van hen Heber opmerk zaam maakte op hun komst en bevend vertelde van de stemmen uit de hemel en het gouden licht dat over de aarde straalde. Zo was de stal geheel gevuld met armen en rijken, zoals Tha mira het gezien had, en allen aan baden het kind in de kribbe. Het meisje bedacht plotseling met schrik, dat de moeder van de Messias nog steeds in het stro lag en haastte zich Jozef te ver zoeken, zijn vrouw in het huis te dragen. Daar werd Maria op Thamira's bed gelegd, met het kind in haar armen, en Jozef moest zich op Heber's aandrin gen ter ruste leggen op zijn leger stede. Maar de Egyptische vreem delingen, de herders, Heber en Thamira bleven die nacht bijeen en loofden God. En hoewel de heilige boeken dit niet vermelden, geschiedde het verder, dat Jozef en Maria met het kind, dat zij Jezus noemden, nog lange tijd in het huis van Heber verbleven, alsmede de rijke vreemdelingen uit Egypte, totdat de wrede Herodes de Messias zocht te doden en al len naar Egypte vloden, waar Korach zich Thamira tot vrouw nam en Heber een man van wel stand werd, om later als rijk man met dochter en schoonzoon naar het land der vaderen weer te ke ren, waar hen Jezus, volwassen geworden, nog dikwijls bezocht. KERSTBROOD IN GELEEN, Kerstmis kent nog vele vreem de gebruiken. Zo was het vroe ger in Geleen gewoonte, dat de koster op Kerstdag een zeer hard gebakken kerstbrood uit de toren wierp, waar de jeugd van Geleen, Krawinkel en Lutterade om vocht. Wie het broodje machtig werd, was de broodjeskoning. Men meent, dat dit gebruik werd afgeschaft, omdat eens als prijs voor de winnaar het knap ste meisje uit het dorp werd uit geloofd. Daardoor ontaardde de wedstrijd in een verwoed gevecht. Met zekerheid is hieromtrent niets bekend. Hoe het zij, zeker is dat er in 1842 een einde kwam aan dit „kerstvermaak". DE GEHEIMZINNIGE KERSTNACHT. Talrijk zijn de overleveringen, die spreken van de gebeurteais- sen tijdens de kerstnacht. De vlier- en de appelboom bloeit, al het water verandert in wijn, de onderaardse klokken luiden, al t hout is zoet-hout, en de koeien en paarden op stal spreken in de menselijke taal. In Staphorst is het nog zonder linger. Wanneer iemand daar tij dens de kerstnacht bij de haard gaat zitten met een binnenste bui ten gekeerd hemd naast zich, dan ziet hij het gezicht van zijn aan staande ofde doodskist. Het zien van het laatste betekent, dat men ongetrouwd blijft. Al deze sprookjes schijnen over blijfselen te zijn van de germaan- se mythen en sagen, die later ver mengd zijn met christelijke ge dachten. door dr. P. H. Ritter Jr. De mensen zijn er niet meer op gesteld verhalen te lezen die spelen in de oorlogstijd., en daarom verschijn ik in 'n ongunstig licht, wanneer ik belangstelling vraag voor een herinnering aan mijn gijze- laarsbestaan. Maar leest U toch even door, ik ben niet langademig en ik onthoud U verschrikkingen. Wat ik U niet kan onthou den is de wereld van leed, die in ons opkomt, wanneer wij dat éne woord uitspreken: „Buchenwald". Maar de na tuur had, op de dag die ik U beschrijf, de velden van de weedom met de mantel der liefde bedekt. De woestijn van leem en modder, die zich uit strekte achter de vensters der kazerne-gebouwen, waarin wij •vertoefden en waar wij dage lijks gekromde figuren stenen zagen aansjouwen en onder zweepslagen werken zagen verrichten, die werden ver nietigd zodra ze waren opge bouwd, zij waren verdwe nen onder de sneeuw. Wij keken uit, wanneer wij door de vensters tuurden naar de wijde wereld waarvan wij waren verbannen naar niet anders dan één zacht hellen de, wijde, witte vlakte, waar enkele donzig-bepluisde coni feren de wacht hielden. Het scheen wel alsof tegen het Kerstfeest, waarvan ik U ga gewagen, een hemels er barmen alle ellende der we reld onder een schuldeloze witheid wilde bedelven; het hield maar aan met sneeuwen. Wanneer wij naar buiten moesten om onze corvee-dien sten te verrichten, om de gro te gamellen te torsen met vloeibare, waardeloze sub stantie, dan werden onze ogen door de jacht van witte vlok ken verblind en zij die niet aangewezen waren om langs de eindeloze paden tussen de hagen van prikkeldraad dat gene te halen wat men voed sel noemde, zij namen de spa de en bouwden hoge borst weringen van sneeuw. Die milde witheid, die aan het hart de vergetelheid schonk die het behoefde, zij omhuifde ook alles met een groeiende stilte. Zij scheen de bewakers te verlammen, want de rauwe, krijsende stemmen zwegen en het geklaag ver stomde van hen, die werden gefolterd. Onze groene beulen vierden hun feest van zonnewende en dronken zich moed in voor nieuwe marteling, maar ons scheen het, als was er een wapenstilstand gesloten tus sen de folteraars en de ver trapten, als was er een adem pauze in de orkaan van leed. Wij, gijzelaars, wij waren een groep mensen die zich ge leidelijk waren gaan gewen nen aan de onwezenlijke toe stand waarin wij ons bevon den. Wij waren soldaten zon-

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1949 | | pagina 5