I
Die gemeijne Schut"
Loonopzand
aicm
v
z
CHINESE PAPEGAAI
2
DE ECHO VAN HET ZUIDEN VAN VRIJDAG 14 APRIL 1950
2
ALKALIVR
A
FEUILLETON
nc
it
li.
Het grote verschil tussen de
Noordelijke en Zuidelijke schut
terijen was n.l., dat de eerste uit
sluitend het militaire doel na
streefden de laatste echter wa
ren „volkser" en des te meer ge
richt op de bescherming der gil-
debroeders. het behartigen van
de kerkelijke en plaatselijke be
langen. Het gevolg was dan ook
dat onze „landelijke gilden min
der te verduren hadden dan de
schutterijen in de noordelijke pro
vinciën. Stil en eenvoudig ging
alles door en als de tijd meer
normaal was kwamen onze gilden
te voorschijn in vol ornaat en
met volle uitrusting.
Hierbij geven wij de beschrij
ving van de twee oudste schil
den van 't St. Ambrosius-gilde,
geschonken bij t Koningschieten
door Wouter van Dusseldorp.
edelsmeedkunst, alsmede in het
graveren. Bij de uitvoering is
veelal de kunst-stijl in ere ge
houden, zodat men van een on
gedateerd schild toch wel kan
uitmaken uit welke periode dit is.
Door ornamenten en schildvorm
te bestuderen vindt men dit tijd
vak terug, al kan men het niet
precies zeggen, toch is dit een
goede aanwijzing. Ook „pape
gaaien en „patroonjuwelen" zijn
dikwijls waarlijk kunstproducten
en terecht gildeschatten te noe
men.
Wellicht is 't mogelijk, dat de
lezer eventueel nadere bijzonder
heden kan verschaffen betref
fende de namen van personen in
dit artikel, c.q. op Koningsschil-
den, in gilde-functies, e.d., dan
houden wij ons ten zeerste aan
bevolen.
/fdTER-ïiN-is; \V
iiSinsn UK v> I'
\)W yoil-JM** s
5i*TE AHWtt» StiT.Tr'
v WVtfc-OH hUÜi HXit
\Sfih£cK37£- ivUiiNto
^VjEEFT tEMvTC
jpmteT-Y**
ra/as eu»©rp*
TWEÏE-PMiiH
VAWSrAHWW3t»3
G1L£- TOT- CW
(V OP* SANT /,-
Het eerste schild, 20 x 14 cm.,
bevat de volgende tekst
Wouter van Dusseldorp
heeft den 15 September
1788 den eerste vogel on
der Sinte Ambrosius gilt
tot Loon op Zant, afge-
schote, waarvan hij de
naam van eerste Koning
heeft genote.
Op het bovenste gedeelte van
het schild is De Bakker afge
beeld, aan 't werk in de bakkerij.
Hij steekt juist het brood in de
oven. Deze Koning was dus ir.
Loonopzand of op 't Vaarts
kwartier (Kaatsheuvel) woonach
tig in ieder geval binnen de
heerlijkheid Venloon. Zoals
we zagen was 't Gilde gevestigd
in de Heerlijkheid en wel in
Loonopzand, doch haar gilde-
broeders woonden over 't gehele
gebied verspreid. Zo kwam het
dat over de leden in Kaatsheu
vel een Deken was aangesteld,
(Judocus Kouwenberg tot 1800,
daarna Wouter Johannus Schal
ken), door de hoofdman. Deze
genoemden waren welgestelde
personen, die hun aanhankelijk
heid aan de Hoofdman werkelijk
hebben getoond.
Het tweede schild eveneens
vén Koning van Dusseldorp
is van pl.m. 1790 (het jaartal
staat er niet op), het formaat is
15 x \\]/2 cm. Het is als volgt
gegraveerd met de tekst
Wouter van Dusseldom,
Tweede Koning van St.
Ambrosius Gild tot Loon
op Sant.
Boven de tekst is eveneens zijn
beroep weer afgebeeld, n.l. een
bakker aan de trog, het meel
mengend. Belde Koningsplaten
zijn van 4 zilvermerken voorzien.
In beide schilden zien we, dat
de naam van Dusseldorp (Dis
seldorp) toen reeds in onze plaats
voorkwam en nog tot op heden
op Kaatsheuvel bekend is.
Vrijwel zeker is 't, dat dit het
zelfde geslacht is (letterverande-
ringen kwamen algemeen voor).
Het beroep bakker is deze fami
lie eigen, want nog heden wordt
het door hen beoefend
Wat leert men nu uit deze zil-
verschat? Welnu, we zagen al,
dat zij ons vertellen over de ge
schiedenis en 't volksleven der
plaats of streek, tevens vermel
den zij de namen van geslachten,
die thans zijn uitgestorven, die
zijn verhuisd en onze plaats heb
ben verlaten en die welke thans
nog voortleven. Het laatste is
juist nu zo belangrijk. Voor de
nabestaanden is 't nu de taak,
het mooie gebruik van hun voor
gangers in ere te doen houden.
Zij kunnen hun belangstelling to
nen voor het huidige gildewezen.
Wij zullen trachten van deze na
men te achterhalen wat wij kun
nen en hierdoor meer belangstel
ling aan onze mensen te vragen
voor de oude „schuts", voor on
ze gilden. Het is hier niet de
plaats om propaganda te voeren,
doch we keren terug naar onze
schilden. Ook vertellen de schil
den de beroepen der Koningen.
Al deze beroepen tonen ons dan
de arbeidzaamheid der plaats,
b. v. de schoenmakers, die in de
ene plaats meer voorkomen dan
elders. De landbouwers, met hun
molenaars, smeden e. d. tekenen
een landbouwende bevolking. De
volkshumor waarin een tekst in
dichtvorm op een schild voor
komt, typeert ook de plaats, en
ten slotte de kunstwaarde van
veel schilden. Goede edelsmeden
hebben deze schilden gemaakt,
waardoor heel dikwijls iets bij
zonders is gepresteerd, hetzij in
Schild van Joh. Jac. van Loon.
ST. HUBERTUS. - 1850.
Op het schild van St. Huber-
tusgilde van Loonopzand komt
voor„Joh. Jac. van Loon, derde
koning van het Gild, Olieslager
te Loonopzand".
Geschonken na zijn koning-
schieten in September 1850".
Een overzicht van de olieslagerij
te Loonopzand tot pl.m. 1800.
Zoals altijd moest de mens
zelf in zijn behoefte voorzien.
Dit kwam in de landbouw zeer
tot uiting, vooral in vroegere tij
den. Alles was veel primitiever
dan thans, in de streken waar
de bevolking met landbouw de
kost moest verdienen. Iedereen
bewerkte en oogstte zijn land en
moest daarvan dus leven. Wat
het product betreft, dat moest op
de een of an dere manier be- en
verwerkt worden. Zo komt het
dat bijna in alle plaatsen, zelfs
de kleinste, molens voorkomen,
waar olie werd geslagen, waar
graan werd gemalen, geplet en
gepeld, waar hout werd gezaagd
enz.
We komen nu op het terrein
van de olieslager in onze vroe
gere Heerlijkheid. In Loonop
zand zelf was de bevolking meer'
aangewezen op de schoenindu
strie en lederbewerking. De boe
ren woonden meer verspreid in
de omgeving der plaats, bij een
kruising van wegen of aan een
grotere weg. In een meer be
woonde streek door uitslui
tend landbouwers was meer
behoefte aan een bedrijf voor de
levensmiddelenvoorziening, of de
bereiding daarvan.
Zoals gezegd komen bijna
overal molens voor, doch de olie
molen van Loonopzand zullen
wij eens nader bezien.
Primitief ging het er naar toe
in die tijd, doch dit wil niet zeg
gen dat het niet goed ging, want
de oude molens, die bijna allen
nog met houten draai- en loop
werk zijn uitgerust, zijn nog een
juweeltje voor de molenkenner.
(De Ver. „De Hollandse Molen"
doet haar best de nog bestaan
de in stand te houden en te res
taureren).
Op de kruising van de oude
bekende landwegen Loonopzand
via de Schoorstraat—Udenhout—
Oisterwijk en Waalwijk, over de
Roestelberg, via Waalwijksebaan
en Houtsestraat—Quirijnstok n.
Tilburg en Berkel, ligt het ge
hucht Molenstraat (gem. Loonop
zand). Juist op de wegkruising
ligt een pand, bewoond door
landbouwer Adr. Verhoeven en
genummerd 20.
Deze wegen (de eerste verhard
pl.m. 1880) waren in het eerste
decennium van 1800 nog zand-
banen, door de heide en langs
moerassen in dit merkwaardig
gebied in centraal Noordbrabant.
Men ziet thans nog de opmerke
lijke overgang tussen de moeras
sen van de Oude en Nieuwe
Tiend, Eerste-, Tweede- en Der
de-Klamp en de heide en Duin-
gronden der Loonse en Drunen-
se Duinen. Nagenoeg liggen deze
wegen op de natuurlijke grenzen
der grondsoorten.
Het bedoelde pand is gebouwd
door N. N Nouwens. Van zijn
kinderen kennen wij Jasper Nou
wens, die gehuwd is met Geer-
truda Dingemans (uit St. Joa-
chimsmoc en een dochter Bar
bara Nouwens, gehuwd met een
zekere Michiel van Loon. af
komstig van de familie van Loon
uit Giersbergen.
Michiel (of Giel) van Loon
was in Giersbergen knecht bij
een olieslager, Cornelis Oostvo
gels, om aldaar het vak te leren,
1810. Een tiental jaren later trok
genoemde Giel van Loon (1820)
in de ouderlijke woning van zijn
vrouw aan de Molenstraat, om
daar het olieslagersbedrijf uit te
oefenen, doch hij moest hier ge
heel nieuw beginnen. Een grote
steen, die als onderlegger werd
gebruikt, moest worden aange
kocht te Nieuwendijk. Het ge
vaarte dat pl.m. 16000 pond
woog werd overgebracht, maar
het was een gevaarlijk karweitje
en tevens een niet gemakkelijke
zaak. Het vervoer geschiedde
met wagens, waarop de steen lag.
Van Nieuwendijk tot aan de
pont te Keizersveer ging alles
goed. doch toen de steen met de
wagens op de pont moest wor
den gereden, bleek het niet zo
eenvoudig te zijn, De pont lag
niet goed vast, zodat bij het op
rijden de pont terug voer en het
gehele geval in het water te
recht kwam. Uit alle macht werd
er gewerkt om de steen weer op
het droge te brengen, terwijl me
nigeen met natte kleren rondliep.
Zij zijn er tenslotte toch in ge
slaagd de overkant te bereiken.
Vermeld zij nog dat de steen op
twee eiken balken lag, die weer
op hun beurt op twee aan el
kaar bevestigde 'karren lagen.
Van Keizersveer tot Loonopzand
ging het weer goed, doch in onze
plaats gekomen begon het tweede
bedrijf der misère.
De bestrating in Loonopzand
in die dagen was nog niet zo ver
als nu. want de bestrating liep
niet verder dan „de Wetering",
de waterlozing van de plaats, d.i.
thans tot aan het Oranjeplein.
De rest was weer een karre-
spoor. De paarden konden hun
last niet door het losse zand
heentrekken. Het ging niet meer.
Wat nu Er zat niets anders op,
dan de hulp van de burgerij in
te roepen, en die er maar voor te
zetten. Alle schoenmakers uit
Loonopzand trokken en duwden
de wagens met de steen er op,
naar de Molenstraat. Het laat
zich begrijpen, dat dit alles met
de nodige humor gepaard ging
en dat het natje en droogje niet
achterwege bleef. Aan een lang
touw stonden zij te trekken, met
hun werksloven voor. „Eendracht
maakt macht", zeiden zij en
vooruit er mee. De steen is er
gekomen. Gieleke van Loon was
tevreden en begon daar dus zijn
bedrijf. Het was een uitkomst
voor onze landbouwende bevol
king, die hadden het er gemakke
lijker door gekregen een oliesla
gerij in onze plaats, dus niet
meer naar Giersbergen of Uden
hout. Het dorp floreerde.
Een zoon van Giel, Johannes
Jacobus v. Loon, ofwel Kobus v.
Loon genoemd, kwam in het be
drijf van zijn vader in pl.m. 1830.
Hij huwde met Maria v. Iersel
(Schoorstraat, Udenhout) en be
woonde ook het genoemde pand.
had een grote hoorn met koperen
beslag bij zich. De standaardrij
der droeg een steek en reed met
de banier van het gilde. De
Hoofdman en Dekenen droegen
een groene sjerp met zilveren
franjes. De Grenadier droeg een
berenmuts en een sabel. Het do
den begraven was ook hier een
gildeplicht, want het gilde bezat
een zwart baarkleed. Het teren
gebeurde in October of Novem
ber (Patroonsdag 3 November).
Reeds bij de oprichting van dit
jonge gilde bleek cje. samenwer
king al met de overige twee gil
den. Bij optochten en bij het ko
ningschieten traden alle drie sa
men op tot opluistering van de
folklore.
Terugkerende tot ons onder
werp zij vermeld, dat Joh. Jac. v.
Loon of Kobus v. Loon lid was
van het genoemde gilde St. Hu-
bertus. In September 1850 schoot
hij Koning. Gebruikelijkerwijze
gaf hij zijn koningsschild van zil
ver, welke afbeelding wij hierbij
weergeven
Terneuzen. Hij werd vervoerd,
eveneens weer op twee balken,
naar de haven te Waalwijk, van
waar hij per schip verder naar
Terneuzen kon worden ver
scheept. De zwaar ijzeren „Bank"
waarin de koeken werden geperst
en de olie werd geslagen, ging
eveneens naar Terneuzen.
Landbouwer Adrianus Verhoe
ven bewoont sedert 1916 dit huis,
die de plaats waar de molen ge
staan heeft, in een koestal heeft
laten ombouwen.
Het schild nader beschouwende
bemerken wij een primitieve uit
beelding van de olieslagerij, die
ons nog enigszins een beeld geeft
hoe deze molen is geweest. Het
geheel kan als volgt worden gere
construeerd.
Links is een raderwerk met mo
lenstenen te zien. De steen waar
op het zaad werd gestrooid om
verbrijzeld te worden, lag hori
zontaal. Het was de z.g. „Legert"
of legger. Deze woog 16.000 pond
Dit pand is altijd boerderij
geweest. Vanaf 1810—pl.m. 1900
was ook daaraan een café ver
bonden. Tevens was het een uit
spanning voor paarden. Als de
wagens met graan of zaad wa
ren gelost, werd wat rust geno
men in de gelagkamer. Het was
een druk bedrijf en zeer goed
gelegen op deze wegkruising waar
dagelijks veel paardenwagens
passeerden voor personen- en
goederenvervoer.
m-i- - ,t w
Houd Uw wol als nieuw!
Wit wordt hagelwit,
Kleur krijgt nieuwe fleur
Was Uw wol veilig in
VOORKOMT KRIMPEN EN HARD WORDEN
Het in 1842 opgerichte gilde
Sint Hubertus had veel belang
stelling in de Molenstraat en
Udenhout, hetgeen blijkt uit het
groot aantal leden uit die omge
ving. Heel veel aanhang had dit
gilde onder de boeren, want bij
de oprichting er van had men
voorop gesteld een vereniging te
stichten van vrjje mensen en vrije
boeren, winkeliers e.d. Het heet
te „dat men liefst op zijn eigen
benen stond, men had het kasteel
niet meer zo nodig" (J. A. Jolles
1933-34, dl. I). Een lid der
adellijke familie was hoofdman
en heeft deze functie altijd ver
vuld tot 1948. De toenadering der
boeren tot dit gilde is ook gele
gen in deze omstandigheid, dat er
in de tijd van 1840—1860 minder
goede resultaten der oogsten wer
den behaald. De aardappeloog
sten waren slecht en de opbrengst
■der graansoorten was eveneens
zeer laag. Een andere factor in
het samengaan der gildebroeders
is dat de pachten die de eigenaars
vroegen, zeer hoog waren. De
tienden waren evenwel afgeschaft
doch de pachten drukten zeer
zwaar.
Het gilde, dat goed in zijn le
den kwam (in 1892 60 man)
fleurde de optochten op met bui
tengewoon mooie uitrustingsstuk
ken. In de optochten zag men 4
kleine schepers in uniform, met
stok en schop (met dikwijls vier
bruidjes in het wit). „De Grote
Scheper in rode jas gekleed.
Het is een bijzonder schild aan
gaande de oliemolen, waarom wij
er hier verder op in gaan.
De genoemde Kobus van Loon
werkte dus in zijn vaders bedrijf
tot Januari 1868. Giel van Loon
sterft en Kobus gaat naar Uden
hout. waar hij eveneens oliesla
ger blijft.
Een zuster van Giel van Loon,
Adriana van Loon, was getrouwd
met Christiaan van Rooij, die 'n
zoon had, n.l. Adriaan v. Rooij
(neef van Giel van Loon).
Na het overlijden van Giel van
Loon huwde de laatstgenoemde
Adriaan van Rooij met Catharina
Beunis op 14 Januari 1868 en
betrok eveneens het onderwerpe-
lijke pand, om het olieslagersbe
drijf uit te oefenen. Deze Adri
aan was knecht bij Giel en Ko
bus van Loon.
Niet zo lang is door Adriaan
van Rooij het bedrijf uitgeoefend,
want in 1880 kwam de olieslage
rij in handen van Wouterus van
Beers (of Woutje van Best ge
naamd), die de molen huurde van
Kobus van Loon, die nog steeds
de eigenaar was. Woutje v. Best
is getrouwd met Adriana Spa
pens. Hij heeft olie geslagen tot
1916, waarna de molen is ver
kocht. Ook bij de verkoop heeft
zich tijdens het vervoer weer het
zelfde moeilijke geval voorge
daan. De steen, de grote onder
legger, van 16000 pond, werd
verkocht aan een molenaar in
tafel, waarop wij direct nader te
rug komen. Dit verwarmen was
een precies werk, want er waren
toen nog geen thermometers. Het
zaad dat van de legert kwam,
moest een bepaalde temperatuur
hebben, om die hoeveelheid olie
te kunnen geven die er in zat.
Door dit verwarmen kon de olie
vloeibaar worden. Was het ge
malen zaad nu warm genoeg, dan
werd het in wollen zakjes gedaan
en met de hand in de vorm ge
drukt, die het hebben moest voor
het persen, (Dit ziet men op de
tekening in het midden).
He zakje werd nu in de bus of
Pijp van de „Bank" gedaan
(rechts)De Bank was van zwaar
ijzer, hetgeen nodig was voor de
grote druk der persen. Op het
zakje werd nu een „beitel" ge
plaatst, om deze aan te drukken,
waarna de ,Haai" (Hei) d. i. de
stamper werd ingeschakeld. Deze
werd opgehaald door een tand
wiel aan de bovenas en viel met
kracht, na het loslaten der tan
den, naar beneden op de beitel,
die op het zakje stond en hier
door het zaad sjeeds sterker aan
stampte. Was voldoende ge
haaid en de olie voldoende uit t
zaad geslagen, dan werd de zak
uit de Bank geperst om de zak
jes dan van het zaad af te doen.
Hier bleef nu de „raopkoek"
over. De olie die uit het zaad
was geperst, liep onder de bank
weg langs diverse gootjes in een
grote koperen ketel, waarna het
werd verzameld in tonnen. De
raapkoek werd gedroogd en was
er voor de eerste keer olie uit ge
perst, dan werden deze opnieuw
gemalen en geperst, om er zeker
van te zijn, dat alle olie uit het
zaad was. Dus al het zaad werd
tweemaal behandeld.
Na de tweede behandeling werd
de koek bijgesneden in de vereis
te vorm en gedroogd bij de „hel",
waarna hij in de handel werd ge
bracht. Het afsnijsel van de koek
was voor de olieslager zelf.
Voor het slagen van de olie
was het koolzaad het meest ge
bruikte product. Hier werd het
„Sloor -zaad genoemd. De olie
hiervan werd gebruikt voor huis
houdelijke doeleinden. Hennep
zaad, hier genoemd „Kemp"-zaad
werd gebruikt voor het product
lijnolie, die geleverd werd aan de
en had de vermelde geschiedenis
meegemaakt. Op de „Legert"
draaide een as (verticaal) waar- I schilders voor hun verven; groen-
aan door een dwarse stang twee
molenstenen waren bevestigd. De
ze twee stenen stonden verticaal
op de Legert. Doordat aan een
balk, die aan de middenas was
bevestigd, het paard werd ge
spannen en rondliep in de ma
nege, werd de molen in beweging
gesteld. Boven aan de as bij de
zoldering was een groot tandwiel
dat de stampers e.d. in beweging
hield.
(Vermeld zij echter nog dat
voor dit drijfwerk Woutje van
Best dikwijls een os in de manege
liet lopen).
Tijdens het malen werd met
een bezem het zaad op de legert
bij elkaar geveegd, om bij het
pletten of malen niets te doen
verloren gaan. Was het zaad
voldoende verbrijzeld, dan werd
het van de steen gedaan in een
„pan om verder de tweede be
handeling te ondergaan.
Tussen manege en stampers in
stond een fornuis, de „Hel" ge
noemd, waarop de pan stond met
een hoeveelheid verbrijzeld zaad
er in, welke werd verwarmd. Ge
durende dit verwaren draaide een
stang in de pan rond, om de
brij om te zetten en te verhinde
ren dat deze aanbrandde. (Op de
tekening niet aanwezig). Ook de
ze stang werd weer door de bo
venas in beweging gebracht.
Naast de „hel" stond nog een
VAN
DE ECHO VAN HET ZUIDEN
door
EARL DERR BIGGERS.
30)
„Een goede leer voor je",
antwoordde Madden. „Martin
jij moet geven."
Plotseling werd er luid op
de deur geklopt. Het werd
Bob vreemd te moede. Uit de
strekte, onbewoonde woeste
nijen der wereld, sprak daar
duisternis, vanuit de uitge-
iemand, die vroeg binnen ge
laten te worden.
„Wie kan dat zijn?" brom
de Madden.
„Politie", zei Eden hoopvol.
„De oplichter is geknipt."
Geen kans, peinsde hij.
Thorn was aan het geven
en Madden ging zelf de deur
open doen. Vanwaar hij zat,
had Bob een goed gezicht op
de donkere woestijn en op
de man, die in het licht stond.
Een magere man in een over
jas, een man, die hij eerst had
gezien bij de aanlegplaats in
San Francisco, en later voor
Hotel Woestijnrad. Het was
Slappe Flip Maydorf zelf,
maar nu zonder de donkere
bril, die zijn ogen verborgen
had.
„Goede avond", zei May
dorf, en zijn stem was ook
koud en mager. „Dit is de
ranch van meneer Madden,
geloof ik?"
„Ik ben Madden. Wat kan
ik voor u doen?"
„Ik zoek een oud vriend
van me, uw secretaris, Mar
tin Thorn."
Thorn stond op en liep langs
de tafel. „Zo, ben jij daar",
zei hij met flauwe geestdrift.
„Je kent me toch nog wel?"
zei de magere. „Mc Collum
Henry Mc Collum. Een jaar
geleden hebben we elkaar nog
ontmoet op een diner in New
York."
„Natuurlijk", antwoordde
Thorn. „Kom binnen. Dit is
meneer Madden."
„Zeer vereerd", zei Slappe
Flip.
„En meneer Eden, uit San
Francisco."
Eden stond op, en keek
Slappe Flip aan. De ogen van
de man waren, zonder bril,
stekelig en wreed, zoals de
bladeren van woestijnplanten.
Een lang ogenblik staarde hij
de jongen brutaal aan. Zou hij
weten, vroeg Bob zich af, dat
zijn bewegingen aan de haven
van San Francisco niet on
opgemerkt gebleven waren?
Als hij het wist, waren zijn
zenuwen uitstekend.
„Aangenaam kennis te ma
ken, meneer Eden", zei hij.
„Meneer Mc. Collum", ant
woordde de jongen ernstig.
Maydorf wendde zich weer
tot Madden. „Ik hoop dat ik u
niet stoor", zei hij met een
flauw lachje. „Ik logeer ei
genlijk daarginds, bij Dr.
Whitcomb ik heb last van
bronchitis. Het is verduiveld
eenzaam hier en toen ik hoor
de dat meneer Thorn in de
buurt was, kon ik de verzoe
king niet weerstaan hem op
te zoeken."
-Daar ben ik blij om", zei
Madden, maar zijn toon was
niet oprecht.
„Laat ik uw spel niet on
derbreken", ging Maydorf
voort. „Poker, zie ik. Is dit
een privé spelletje, of kan ie
dereen meedoen
„Doe uw jas uit ,en kom bij
ons zitten", zei Madden on
willig. „Martin, geef meneer
zijn fiches".
„Nu leef ik weer", zei de
nieuw aangekomene opge
wekt. „En hoe gaat het jou,
beste Thorn
Thorn erkende, met zijn ge
woon gemis aan warmte, dat
het hem vrij goed ging en het
spel werd hervat. Had Bob al
tevoren gevreesd voor zijn
toekomst, nu liet hij alle hoop
varen. Poker spelen met Slap
pe Flip nu, hij was wel op
reis om de wereld te zien.
„Geef op, vier kaarten", zei
Maydorf tussen zijn tanden.
Was het tevoren een bittere
ruwe strijd geweest, nu werd
het een worsteling op leven
en dood. Er was nieuw talent
bij gekomen meer dan ta
lent, bepaald genie. Maydorf
hield de kaarten dicht tegen
zijn borst gedrukt; zijn ge
zicht was als uit steen gehou
wen. Alsof hij begreep met
wie hij te doen had, werd
Madden voorzichtig, maar
vastbesloten. Deze twee voch
ten het uit, terwijl Thorn en
de jongen achteraan kwamen,
als niet-strijdenden, die in 'n
gevecht van reuzen betrokken
worden.
Na korte tijd kwam Ah Kim
houtblokken brengen en zo 't
vreemde toneel dat zijn oog
trof, hem al verbaasde, gaf
hij daarvan geen enkel teken.
Madden beval hem glazen te
brengen en toen hij ze op de
tafel zette, merkte Bob met
geheime opwinding, dat de
speurder vlak bij de lange, op
hun werk berekende handen
van Slappe Flip kwam. Als
die beruchte Maydorf eens
wist
Maar Maydorf's gedachten
waren volstrekt niet bij de
Phillimore paarlen. „rjeef op,
een kaart", zei hij gebiedend.
Schril klonk de telefoon
door de kamer. Bob's hart
stond even stil dat was hij
vergeten en nuNa
lang wachten zou hij eindelijk
spreken met zijn vader ter
wijl Slappe Flip er vlak bij
zat! Hij zag dat Madden naar
hem keek en stond op.
„Voor mij de kik", zei hij
zorgeloos. Hij gooide zijn
kaarten op tafel. „Ik ben toch
uit." Hij ging naar de telefoon
en nam de hoorn op. „Hallo.
Hallo, vader. Bent u daar?"
„Azen", riep Maydorf. „Al
lemaal voor mij?" Madden
legde zijn kaarten neer, zon
der zijn tegenparty aan te
zien, en Slappe Flip haalde de
inzet weer binnen.
„Ja vader, het is Bob", zei
Eden. „Ik ben goed aangeko
men logeer nu een paar
dagen bij meneer Madden. Ik
wou maar laten weten waar
ik was. Ja dat is alles. Mor
gen bel ik u misschien weer
op. Goed gespeeld? Ach, wat
jammer. Adieu!"
Madden vloog op. Zijn ge
zicht was paars. „Wacht eens"
riep hij.
„Ik wou vader alleen maar
laten weten waar ik was", zei
Bob opgewekt. Hij ging weer
zitten. „Wie moet geven?"
Madden smoorde een vloek
en het spel ging door. Bob
had inwendig pret. Weer uit
stel en nu was het zijn
schuld niet. Arme Madden!
Zijn derde hoopje fiches
was snel aan het minderen en
met bezorgdheid bedacht hij
dat de nacht nog lang was en
dat tijd er in de woestijn niet
op aankwam. „Nog eens, en
dan val ik uit", zei hij.
„Nog eens, en dan vallen
we allemaal uit", blafte Mad
den. Er scheen hem iets ge-
ergerd te hebben.
„Laten we het dan nog eens
goed doen", zei Maydorf. Het
werd goed, een onverwachte
strijd tussen Bob en May
dorf. Bob trok, in de flauwe
hoop twee paren te vormen,
en hij was verrukt toen hij
vier negens kreeg. Misschien
had hij moeten bedenken dat
Maydorf gaf, maar dat deed
hij niet hij wedde hoog en
het eind was, dat hij verloor.
Toen hij zijn kaarten neer
legde, zag hij een boosaardige
glimlach op het gelaat van
Slappe Flip.
„Vier vrouwen", merkte
Maydorf op, en spreidde ze
uit met het gebaar van een
ter zake kundige. „Ik heb al
tijd geluk bij de dames. Nu
zullen de heren me zeker be
talen."
Dat deden zij. Bob droeg,
zeer tegen zijn zin, zeven en
veertig dollar bij. Het komt
allemaal op de onkostenreke-
ning, overpeinsde hij.
De heer Maydorf was in een
niet onverklaarbaar goede
stemming. „Een heel prettige
avond", merkte hij op, terwijl
hij zijn jas aantrok. „Als ik
mag, kom ik nog eens terug."
(Wordt vervolgd).
zaad werd eveneens gebruikt,
doch niet zo veelvuldig. De oude
landbouwers spreken verder nog
van een soort olie, die zij „Ker-
mil"-olie noemen en die gebruikt
wordt als geneesmiddel voor het
vee (paard).
De destijds dienst doende veld
wachter, Pietje van Haperen, liet
zelfs uit beukenootjes olie slaan.
Deze beukenootjes nam hij in be
slag van de jongens, die ze op
het terrein der adellijke familie
Verheijden, dat immers verboden
grond was, raapten. Hij had dus
goedkoop zijn olie.
In de minder drukke tijden werd
de molen gebruikt om gerst te
pellen en haver te pletten.
De verkoop van de molen was
het gevolg van de mechanisering
der industrie. Ook het muldersbe-
drijf werd veranderd, de wind- of
manege-aandrijving werd vervan
gen door stoom, later door olie-
en gasmotoren. Met deze moder
nisering werd ook de concurren
tiestrijd groter, want met 't nieu
we materieel was veel meer en
sneller te malen dan voorheen.
Het gevolg was dan ook dat deze
olieslagerij werd opgeheven.
Wat er thans nog van over is
zal men zich afvragen. Nu, er is
slechts heel weinig meer wat er
aan herinnert. In de koestal van
Verhoeven ziet men nog twee
beukenhouten stijlen, die gediend
hebben als „haai", als stampei-
dus. Deze zijn thans gebruikt voor
hoekpalen, waartegen een schut
ting is getimmerd. Het dak van
de boerderij, boven de plaats
waar de stenen hebben gedraaid,
was hoger dan de normale over
kapping. De verticale as is bo
ven in de kap vastgehouden ge
weest. Een der beide kleinere mo
lenstenen is onder de vloer van
de stal gebleven. De plaats van
de manege is nog kenbaar aan de
ruimte tussen de grote deuren en
de Deel. De zoldering is onder
steund door zware eikenbalken,
die nog zijn van het oude bedrijf
van Giel van Loon.
Met dit overzicht hebben wij
enige koningsschilden van de gil
den St. Ambrosius en St. Huber
tus beschreven, die van betekenis
zijn geweest voor de plaatselijke
geschiedenis. De schilden zijn
voor ons bewaard gebleven als
bewijsstukken hoe ons volk leef
de pl.m. 100 jaar geleden. Dit zijn
er slechts enige, doch er zijn er
tientallen van de drie gilden te-
samen, die elk voor zich nog een
levend voorbeeld zijn voor ons
en ons laten zien hoe er gewerkt
is, wat de mensen deden en ons
vertellen hoe de geschiedenis is
gevormd.
Van 1788 af laten deze schil
den onze historie spreken. Ze
hangen op volgorde naast elkaar
en het lijkt of de koningen nu
naast elkaar staan, de parade af
nemend van onze heden ten dage
aangetreden gildebroeders; God.
Kerk en Maatschappij bescher
mend, in de zin van de „Alde
Schutse".
J. Toorlans Fzn.
Loonopzand. 27 Februari 1950,