H&cft ipah.cn Hü.g, &.ót/
Naar nieuwe betrekkingen
met Indonesië
Bij het scheiden van
de markt.
Waaiwijkse en Langstraatse Courant
INDUSTRIALISATIE VAN
NOORD-BRABANT.
MET EEN SPAARKRANT
KOMT MEN ER NIET.
DE BOEKENWEEK.
Naar een erudiet analphabetisme
AlA/v.
HET WIT-GELE KRUIS
VRIJDAG 2 MAART 1951.
Uitgever
Waalwij kse Stoomdrukkerij
ANTOON TIF.LEN
Hoofdredacteur
JAN TIELEN
Dit blad
verschijnt 2 x per week.
74e JAARGANG No. 18
Abonnement
17 cent per week
2.15 per kwartaal
2.40 franco p.p.
Advertentie-prijs
9 cent per m.M.
Contract-advertenties
speciaal tarief.
OPGERICHT 187^
Bureaux GROTESTRAAT 205 WAALWIJK TEL. 38. SCHOOLSTRAAT 11 KAATSHEUVEL TEL. 6G.
TEL.-ADRES „ECHO".
VERMOGENSVORMING
MOET BEVORDERD
WORDEN
Het tekort aan spaarzin in ons
land heeft in de laatste jaren me
nigmaal de financiers gekweld.
Wanneer wij bereid zouden zijn
om een groter deel van ons in
komen voor productieve doelein
den af te zonderen, zo betoogt
men, dan zou onze financiële toe
stand heel v/at gunstiger zijn. De
positie van de gulden zou worden
versterkt en tevens zou men op
deze wijze het gezinsinkomen
gunstig beïnvloeden.
Het laatste argument voor spa
ren wordt door de practische gang
van zaken volkomen teniet ge
daan. Voordat het Koreaanse con
flict een aanvang nam mochten
wij nog steeds hopen op een terug
keer van de spaaractiviteit voor
al omdat zich weer een toenemend
vertrouwen in onze gulden open
baarde. Weliswaar zouden we
nooit tot het spaarniveau uit de
goede oude tijd terugkeren, maar
in aanmerking genomen de hoge
fiscale lasten en de hoge kosten
van levensonderhoud mocht men
niet ontevreden zijn.
De laatste devaluatie en de ge
volgen van Korea hebben elke
hoop de bodem ingeslagen. Ons
volk, door oorlogservaringen wijs
geworden, voorzag onmiddellijk de
monetaire gevolgen van een drei
gende oorlog en begon een vlucht
in goederen, welke tot op heden
voortduurt. Het is dan ook geen
wonder dat de spaarbanken in '50
meer geld terugbetaalden dan zij
ontvingen. Dit proces zal voort
gaan om verschillende redenen.
Volkomen losstaand van de in
ternationale toestand is het een
normaal verschijnsel dat in tijden
van prijsstijging het geld zo spoe
dig mogelijk in goederen wordt
omgezet. Uit dien hoofde mocht
dus deze ontsparings-reactie reeds
worden verwacht. Voegt men
v daarbij het toenemend inflatieqe-
vaar, dan moet men toegeven dat
de reactie van het publiek nog
steeds geen slechte barometer is
voor de economische toestand.
Inderdaad is het inflatie-gevaar
geen fictie! De positie van 's rijks
schatkist is erbarmelijk slecht. Bij
herhaling doet de minister van fi
nanciën een beroep op de Neder
landse Bank. In het begin van dit
jaar werd 300 millioen aan
schatkistpapier geplaatst en van
nog een recenter datum is de
overheveling van Marshall-geld
naar het vrije tegoed van het rijk.
Men herinnert zich dat de tegen
waarde van de Marshall-goederen
op een geblokkeerde rekening
wordt geplaatst om zodoende
overmatig circulerend geld uit het
verkeer te nemen, waardoor een
weldadige invloed wordt uitge
oefend op de positie van onze
gulden. Wanneer wij niet in staat
zijn deze gelden onaangetast te
laten, dan is het duidelijk dat wij
ons op een hellend monetair vlak
bevinden. Een reden temeer voor
het publiek om zich door aankoop
van goederen te beveiligen.
Geen vertrouwen.
Na de oorlog is ons volk steeds
wantrouwend geweest met betrek
king tot ons betaalmiddel. Men is
critisch en nerveus. Zodra er po
litieke en economische spanningen
ontstaan, komt men in beweging
en het onweer barst los in een
ongekende koop woede. Het geld
gaat zeer snël van hand tot hand
en deze versnelde omloop van het
geld heeft hetzelfde effect als een
vergroting van de geldhoeveel-
heid.
Een andere oorzaak van het
gebrek aan spaarzin kan men vin
den in de nawerking van de oor
log, waardoor in zeer veel gezin
nen de duurzame consumptiegoe
deren, zoals meubels, kleding enz.
niet konden worden vervangen.
Vanzelfsprekend tracht men die
schade in te halen, temeer daar
de voortdurende prijsstijging een
verder uitstel niet bevordert.
Als tegenhanger is er geen en
kele prikkel tot sparen. De lage
rentevoet, die door de overheid
kunstmatig wordt in stand gehou-
den weegt niet op tegen het risi
co van een aanhoudende geldont
waarding. Ondergedoken geld, dat
men dus voor de fiscus verzwijgt,
kan men niet in kapitaal-goederen
investeren. De opheffing van het
bankgeheim maakte het de fiscus
immers mogelijk iemands vermo
genstoestand volledig te analyse
ren. Hierdoor ontstaat er een nei
ging om zo snel mogeliik tot ver
tering over te gaan. Wie een ze
ker vermogen heeft loopt een niet
geringe kans om door een heffing
op extra-belastinq een deel ervan
te zjea overgeheveld naar de
schatkist. De vermogens aanwas-
belasting en de heffing ineens
hebben in dit opzicht een funeste
uitwerking gehad. En dan te be-,
denken dat het bedrijfsleven zo n
behoefte heeft aan nieuwe inves
tering.
Geen „spaarpost".
Om tot een betere financiële
toestand voor overheid en bedrijfs
leven te geraken zal men door
andere middelen dan een dure
spaarkrant lees: spaarpost
ons volk tot grotere spaarzin
moeten prikkelen. Tot die effec
tieve middelen behoort in de eer
ste plaats een behoorlijke rente.
Wanneer er zo'n grote vraag
naar kapitaal is, dan behoort dit
in de prijs daarvoor tot uitdruk
king te worden gebracht. De over
heid zal haar goedkoop-geld-poli-
tiek moeten opgeven. Zal dit tot
het nieuwe regeringsprogramma
behoren? Wanneer men ziet naar
de voorbeelden in het buitenland
mogen we wel in die richting
denken. Het gevolg zal zijn, dat
het niet-verteren van inkomen
weer zin zal hebben en er op de
juisfe wijze een beroep wordt ge
daan op een oude vaderlandse
deugd.
Een behoorlijke rente is echter
niet voldoende. Wanneer de kapi
taalvorming in de hand wordt ge
werkt zal men drastische maatre
gelen moeten- treffen om aan de
voortdurende ontwaarding van ons
geld een einde te maken. Tevens
moeten er garanties worden gege
ven aangaande de vermogensvor
ming. De overheid zal onomwon
den moeten verklaren dat een ver
dere aantasting van niet al te
grote vermogens door heffingen
enz. achterwege zal blijven. Wan
neer een toename van de belas
tingdruk noodzakelijk zal worden
geacht, zal men die druk moeten
plaatsen op de consumptieve sfeer
en niet op de eigendom.
Vermogensvorming en het ver
werven van eigendom moet wor
den gezien als een weldaad niet
alleen voor het individu maar ook
voor de staat. In dit licht is het
stellig aan te bevelen om ook het
bankgeheim in ere te herstellen.
Het gevaar van belastingontdui-
ken door niet-aangifte van be-
legde gelden en het nadeel dat
hiermee aan de gemeenschap
wordt berokkend, weegt niet op
tegen de geweldige voordelen
van een verhoogd kapitaalaanbod.
Men kan twisten over de ethi
sche voor- en nadelen van deze
politiek, doch de stand van za
ken in Nederland eist dat wij met
beide benen op de grond gaan
staan en een economische ge
dragslijn gaan volgen, die beant
woordt aan de eisen van de prac-
tijk.
In regeringskringen in Djakarta volgt men met gro
te belangstelling het verloop van de kabinetscrisis
in Nederland. Van Indonesische zijde is al aange
drongen op een opheffing van het ministerie voor
Unie-zaken en Overzeese gebiedsdelen.
Prof. Soepomo heeft in zijn
laatste verklaring over het
Nederlandse ministerie van
Unie-zaken en Overzeese
Rijksdelen laten doorscheme
ren als zou dit ministerie in
het leven geroepen zijn uit
consideratie jegens de minis
ter van Overzeese Gebieds
delen. Deze voorstelling van
zaken schiep een nieuwe fi
guur in het politieke leven.
De Nederlandse regering heeft
zich dan ook gehaast om prof.
Soepomo tegen te spreken.
Het is ook nog al dwaas om
te veronderstellen dat de re
gering een nieuw departe
ment in het leven zou roepen,
in casu een vroeger geheel
reorganiseren, alleen om een
minister ter wille te zijn. De
regering heeft medegedeeld
dat de omvorming van het
vroegere ministerie van Over
zeese Gebiedsdelen enkel op
zakelijke gronden is geschied.
Dit zou tijdens de besprekin
gen voor de souvereiniteits-
overdracht ook aan professor
Soepomo zijn medegedeeld.
Nu zijn de lezingen over het
ontstaan van dit departement
niet belangrijk. Belangrijker
is dat eens te meer is geble
ken dat Indonesia niet meer
Het lijkt raarder dan het is, dat wij nu, bij het schei
den van de markt, aandacht gaan besteden aan de
Boekenweek. Het is geen zucht om excentriek te zijn,
het is evenmin bedoeld om onze lezers aan te sporen
op de laatste dag nog gauw een boek te gaan kopen,
het is slechts het besef dat met een Boekenweek de
zaak van het boek niet gered is, dat wij er ons toe
gezet hebben om die zaak aan de orde te stellen.
Het behoort o.i. ook tot de taak
van een streekblad, als er een
gerede aanleiding toe is, zich be
zig te houden met het kwijnende
stuk cultuur dat het boek momen
teel schijnt te zijn. Immers, de
cultuur is, behoort althans te zijn,
zorg en doel van geheel een volk
en een streek heeft zo haar eigen
manier waarop en wegen waar
langs zij cultuur pleegt. En een
streekblad is er om mee te doen
met datgene wat de streek, zij het
als onderdeel van een geheel, aan
belangt.
Nu dunkt ons de Boekenweek
inderdaad zo'n aanleiding die ons
de gelegenheid geeft te pleiten
voor de zaak van het boek, waar
mee weliswaar iedereen te maken
heeft, maar dat toch niet over
eenkomstig zijn stand wordt be
handeld. Hierboven hebben wij al
summier aangeduid waarom wij
ons pleidooi uitstelden tot het
haast helemaal geen zin meer
schijnt te hebben, waardoor de
taak die wij op ons genomen heb
ben nog moeilijker lijkt.
Als het er op aan komt, is dat
echter niet zo. Laat het zijn dat
men er in de jaarlijkse feestweek
(als men het zo wil noemen) ge
makkelijker toe komt een boek te
kopen, waarbij dan het geschenk
als trekpleister dient, de ware
liefhebber zal ook op andere tij
den de weg naar zijn boekhandel
weten te vinden, al is de leuze
„Koop minstens iedere maand een
boek" in de huidige omstandighe
den misschien in vele gevallen
zelfs van hem teveel gevraagd.
Dit blijkt echter meer een gevolg
van materiële onmacht dan van
geestelijke onverschilligheid. Des
ondanks zal hij trachten de leuze
in praktijk te brengen zonder dat
hij er door aangespoord hoeft te
gesteld is op de Nederlands-
Indonesische Unie, in welke
vorm dan ook. En eigenlijk is
dat niet verwonderlijk. Het is
duidelijk dat van de oorspron
kelijke opzet van de Unie
niets terecht is gekomen; in
plaats van een instituut dat
de nauwste betrekkingen tus
sen beide landen moest waar
borgen, is de Unie geworden
tot een vederlicht orgaan zon
der enige practische bevoegd
heid en zonder de mogelijk
heid op enigerlei wijze drang
te kunnen uitoefenen. Dat j
was oorspronkelijk de bedoe-
ling, daarvoor zou een Unie
hof in het leven worden ge
roepen, bestaande uit juristen
van beide landen, waarvoor
elk geschil tussen de partners
gebracht zou kunnen worden.
Dat. is allemaal niet gebeurd.
De Unie is een kanaal gewor
den dat hoegenaamd geen
verschil vertoont tussen de
diplomatieke verbindingen die
wij met andere landen heb
ben. Waarschijnlijk is het
enigste verschil, dat aan het
Hoge Commissariaat in Dja
karta kantoren verbonden zijn
ter behartiging van de Neder
landse belangen in Indonesia,
de afvoer van ambtenaren etc.
Indonesië wenst nu aan
deze Unie-verhouding een ein
de te maken, dat is evident.
Van het begin af heeft In
donesië wantrouwig gestaan
tegenover dit ministerie. Men
speurde daar nog resten van
het kolonialisme in en wat
dat betreft is men in alle
kringen in Indonesië zeer ge
voelig.
Vrij kort na de souvereini-
teitsoverdracht hebben voor
aanstaande Indonesische per
sonen, die zeker niet van an
tipathie jegens Nederland
verdacht kunnen worden, ons
verzekerd dat de instelling
van een speciaal departement
voor de betrekkingen met In
donesië psychologisch volko
men fout was. Het nationa
lisme van zich ontwikkelende
volken is altijd radicaal. De
nationalistische beweging in
Indonesië werd nagenoeg ge
heel gedragen door de jonge
re generatie. Ook ,de leiders
waren jonge mensen. Soekar-
no zelf is nu pas 46 en min
stens een jaar of vijftien één
van de leidende personen van
de nationale bewustwording.
Deze jonge mensen wensten
van het begin van de strijd af
alle banden met Nederland te
verbreken. Dit streven werd
nog versterkt na de nederlaag
van Japan, toen zij de zo be
geerde vrijheid niet kregen.
In de vijf jaren strijd tegen
een veel sterker leger is het
radicalisme van de jonge In
donesiërs toegenomen en dal
is te begrijpen. Dit radicalis
me sloeg over op de oudere
nationalisten: Hadji Agoes Sa-
lim, Prof. Soepomo e.a. Zij
wensten alle banden met Ne
derland te verbreken en het
was voor hun een bittere te
genvaller dat er nog 'n zweem
kolonialisme overbleef in het
ministerie voor Unie-zaken.
De Indonesische regering
heeft nooit goed kans gezien
Djakarta worden toegejuicht
en in Nederland zeker niet
betreurd. Het lijkt ons dat
geen enkele partij nog prijs
stelt op een orgaan waarmee
onze verhouding tot Indonesië
niet wordt gediend.
Dan rest nog alleen de om
zetting van de Hoge Commis
sariaten in ambassades. Het
is ons gebleken dat er in In
donesië heel wat vooraan
staande personen zijn die een
hoge commissariaat zien als
een orgaan van een bevrien
de natie waarmee men nau
were betrekkingen heeft dan
de landen waar men een am-
MIJNHAROT
om hiervan af te komen. In
leidende kringen vond men
deze kwestie niet belangrijk
genoeg om er, naast de ver
wikkelingen rond Irian, nog
een wrijvingspunt bij te krij
gen.
Maar nu ziet men, dank zij
de Haagse kabinetscrisis, deze
kans wel en zij is dan ook
dankbaar aangegrepen. De
vraag rijst nu hoe de Neder
landse regering tegenover
deze wens zal staan.
Zonder twijfel weet men in
Den Haag even goed als in
Indonesië dat de instelling van
het departement van minister
van Maarseveen psychologisch
niet juist is geweest. Het heeft
er weliswaar veel van dat ten
tijde van de souvereiniteits-
overdracht geen andere mo
gelijkheid was. omdat 't mi
nisterie van Buitenlandse Za
ken toch al overbelast was,
maar nu is het duidelijk dat
niets de opheffing van MUOR
in de weg staat. Zou de re
gering volharden in dit mi
nisterie, dan schept zij hier
een nieuwe latente bron van
konflikt. Dat moet dè regering
toch ook weten en uit die we
tenschap de konsekwenties
trekken. De Unie-zaken kun
nen dan bij het departement
van Buitenlandse Zaken wor
den ondergebracht en de
Overzeese Rijksdelen bij Al
gemene Zaken of misschien
bij een minister zonder porte
feuille.
Door de minister van Bui
tenlandse Zaken met de be
trekkingen met Indonesië te
belasten komt tevens 't einde
van de Unie en dat zal in
worden. Ons betoog is ondertus
sen niet op de eerste plaats ge
richt op steun aan boekhandela
ren en uitgevers, al gunnen wij die
graag Veler klandizie, doch gaat
meer in de richting van het ide-
ele, hoe weinig men tegenwoor
dig ook geneigd is die richting in
te slaan. Was het echter zo dat
men zich over het laatste niet
meer ongerust hoefde te maken,
uitgevers noch boekhandelaren
zouden te klagen hebben, ofschoon
materiële zorg dikwijls een hin
derpaal betekent voor geestelijke
bloei. Dit is treurig maar waar.
Erger is het als de materiële
zorgen van een bepaalde bevol
kingsgroep, in casu degenen die
van het boek moeten leven, het
gevolg zijn van de onverschillig
heid van een andere, in casu de
genen die het boekenlezend en
boekenkopend publiek zouden
moeten uitmaken. Het „staat" te
genwoordig in sommige kringen
wel het boek met een hautain ge
baar als ouderwets of onbelang
rijk af te wijzen, zoals men soms
een bepaald ontwikkelde indruk
maakt als men aller filmsterren
privaat en openbaar leven kent
en uit de doeken kan doen, niet
beseffend dat gedrukte letters van
meer belang zijn voor de cultuur
dan alle knappe filmsterren van
Hollywood bij elkaar. Lang niet
overal maakt men het zo bont,
maar het gebeurt en het is een
bedenkelijk verschijnsel.
Over een ander (bedenkelijk)
verschijnsel schreef Anton van
Duinkerken 1.1. Zaterdag in „De
Tijd" een weinig bemoedigend ar
tikel ter inleiding van de week
van papier, waarmee natuurlijk de
Boekenweek is bedoeld. Misschien
krijgen we nog wel eens een week
van celluloid of iets dergelijks. In
ieder geval ziet Van Duinkerken
radio, film en straks televisie on
rustbarend veroveringen maken op
het terrein van het boek, niet al
leen ter ontspanning, maar ook tot
lering, en hij trekt er de scherp
geformuleerde conclusie uit: „Wij
gaan het erudiete analphabetisme
met snelle schreden tegemoet."
Zal het boek het dus moeten
afleggen? Men zou het zo zeggen.
„Het boek verdedigen is even
zinloos en misschien even held
haftig geworden als de stadsmu
ren verdedigen, toen het buskruit
uitgevonden was", zegt van Duin
kerken en hij nodigt dan maar uit
de Boekenweekte vieren om de
geest van het boek te huldigen.
Wie zal dan, zo vragen wij ons
af ,de laatste der Mohikanen zijn
die nog Homerus, Vergilius, Dan
te of Vondel leest? Of zullen wij
het zinloze wagen en ons probe
ren te verzetten tegen het eru
diete analphabetisme waarheen wij
dreigen af te glijden? Zullen wij
de optimist spelen als de pessi
misten u met de feiten bewijzen
dat zij gelijk hebben? Of zou de
ontwikkeling die wij doormaken
slechts een gevolg zijn van de
progressie van de tijd, die tct
conservatief stempelt die tracht te
behouden wat hem goed en
schoon is en tot progressief hem
„die zijn tijd begrijpt" en een cul
tuur die tot ondergang gedoemd
is, achter zich laat?
Wij voor ons zijn geneigd al
thans voorlopig nog maar conser
vatief optimist te blijven, niet om
de laatste der Mohikanen te spe
len, maar omdat wij ondanks al
les hoop hebben dat de cultuur
van het boek althans voorlopig
niet zal ten onder gaan. Wij put
ten deze hoop uit het leven: er
verschijnen nog boeken, goede
boeken, er zijn nog mensen die
lezen, veel en goed lezen. En van
deze wisselwerking moeten we
het hebben. Niet het boek als luxe
artikel kan zich handhaven, maar
het boek als levensbehoefte
maakt een kans. Het moet niet
komen van een dunne bovenlaag,
want dan wordt de concurrentie
uiterst moeilijk. Alleen het boek
als gemeenschappelijk bezit van
een volk heeft een hechte basis
voor zijn bestaan.
Geen weldenkend mens zal op
de dag van vandaag de rechten
van radio en film betwisten, mis
schien nog wel van de televisie.
Deze dingen aanvaardt men, soms
dankbaar omdat ze bewijzen een
functie te hebben in het geheel
der cultuur, soms noodgedwongen
omdat ze luidruchtig hebben ver
overd wat Ze niet door overtui
ging konden verwerven. In ieder
i geval erkent men graag dat er
goede mogelijkheden in steken.
Daarom is er voor ons in princi
pe geen sprake van concurrentie
tussen radio en film enerzijds en
het boek anderzijds. De radio, als
dienend orgaan, kan zelfs een
machtig propagandamiddel zijn
tot verspreiding van het goede
boek in bredere kring dan waar
in het nu rondwaart. De film, als
jongste kunstvorm, heeft reden
j van bestaan naast de andere
I kunsten zolang zij zich niet ver
grijpt aan die andere kunsten. Het
is dus eigenlijk verkeerd dat het
gaat zoals Anton van Duinker
ken in zijn aangehaald artikel
schrijft: „De beroemde roman is
reeds verlucht met de foto's uit
de veel beroemdere film van de
zelfde naam en bijna dezelfde
stof, maar met een gelukkige af
loop en meer bevredigende weer
gave van de natuurtaferelen." Dit
opent inderdaad de weg naar een
erudiet analphabetisme, waarvan
het erudiete dan nog maar zeer
betrekkelijk meer is.
Wij zijn er ons van bewust dat
wij in het bovenstaande meer heb-
ben geschreven overeenkomstig
een ideaal dan afgestemd op de
werkelijkheid. Wij zijn, als zove-
len, dan ook niet tevreden met
die werkelijkheid. En daarop heb
ben wij als antwoord slechts de
aansporing: lees, lees, lees! Niet
het boeken verslinden staan wij
voor, al doet iedere liefhebber dat
wel eens. Toch moet er veel meer
gelezen worden, omdat, zoals de
slagzin van de Boekenweek enke
le jaren geleden luidde, lezende
mensen gelukkige mensen zijn.
Het spreekt vanzelf dat de kwa
liteit boven de kwantiteit uitgaat
en wij hopen daarom dat onze
aansporing veel te lezen goed
wordt begrepen, al koesteren wij
geenszins ijdele verwachtingen in
deze.
Er zou nog zo veel meer te
schrijven zijn over het boek en al
wat er mee samenhangt. De min
naar besteedt er graag zijn moeite
aan, omdat hij weet dat het boek
dit waard is. Wij moeten het ech
ter voor deze keer hierbij laten, de
hoop uitsprekend instemming en
begrip te hebben gewekt voor het
boek, ook na 3 Maart.
bassade of lager orgaan heeft
gevestigd. En dan zegt men
dat, wanneer dat zo is, India
en de Philippijnen meer recht
hebben op een hoge commis
saris in de Indonesische
hoofdstad. Vooral voor India
en Pandit Nehroe heeft men
in de Archipel een buitenge
wone verering en velen zien
in een hechte samenwerking
tussen beide landen een ideaal
en een Aziatisch belang van
de eerste orde.
Deze zienswijze neemt niet
weg dat in leidende kringen
in Indonesië wordt ingezien
dat de banden tussen Neder
land en het vroegere Indië
evenzeer bijzonder zijn en dat
voorlopig bijzondere kantoren
in Djakarta nog nodig zijn.
In ieder geval zal Nederland
de betrekkingen met Indone
sië moeten herzien. De huidi
ge politieke situatie is daar
voor een goede gelegenheid.
Bovendien zijn wij dan ook
een slag voor op Indonesië,
dat al geruime tijd geleden
een commissie tot herziening
van de Nederlands-Indonesi
sche betrekkingen heeft inge
steld. Wanneer het initiatief
van Nederlandse zijde komt,
zal dat good-will scheppen in
Indonesië en die kunnen we,
ook met betrekking tot Nieuw
Guinea, wel gebruiken.
Jr-l
waakt over de gezondheid van U
en Uw gezin
Een belangrijke circulaire j
van Gedeputeerde Staten.
Gedeputeerde Staten van
Noord-Brabant hebben een
circulaire laten uitgaan aan 1
de gemeentebesturen betref-
fende de steunverlening door
gemeenten ten behoeve van
de industrialisatie. Het colle
ge stelt zich op het standpunt
dat voor gemeenten waar dit
op grond van de bevolkings
groei noodzakelijk is en
dat zijn er verschillende
bij de industrialisatie een taak
is weggelegd, welke gericht
dient te zijn op het in stand
houden van gunstige voor
waarden voor de ontplooiing
van reeds aanwezige indus
trieën en het scheppen van
zodanige voorwaarden voor
de vestiging van nieuwe on
dernemingen.
Als middelen hiertoe wor
den o.m. genoemd:
a. het aanleggen en bouw-
rijpmaken van industrieter
rein;
b. de aanleg van gas-, wa
ter- en electriciteitsleidingen;
c. de aanleg van land- en
waterwegen en van havens;
d. de bevordering van het
ambachts-onderwijs, een en
ander binnen de financiële
draagkracht der gemeenten.
Het middel van financiële
deelneming van gemeente
wege in de bouwkosten van
industrieruimte, dan wel het
bouwen van dergelijke ruim
ten, mag naar de mening van
Ged. Staten slechts toegepast
worden indien en voor zover
andere middelen ontoereikend
zijn ter bereiking van de ge
wenste industrievestiging.
De financiering.
Deze deelneming van ge
meentewege is alleen aan
vaardbaar indien:
le. sociaal-economische toe
standen een dergelijke maat
regel eisen, en
2e. het financiële risico voor
de gemeenten niet te groot is.
Wat het eerste punt betreft
moet door de stichting van
een bedrijfsgebouw een ver
ruiming van de werkgelegen
heid worden verkregen. Wat
punt 2 betreft, behoort er naar
te worden gestreefd dat een
industriegebouw wordt opge
richt van een zodanig stan
daardtype en zodanige inde
ling en afmetingen, dat het
eventueel straks ook voor an
dere ondernemingen bruik
baar is en/of uitgebreid kan
worden.
Ged. Staten achten het in
het algemeen niet verant
woord dat van gemeentewege
wordt bijgedragen in de
bouwkosten voor een onder
neming, die uitsluitend of
overwegend met meisjes
werkt, noch dat van gemeen
tewege een gebouw wordt ge
financierd dat door indeling
en/of afmetingen alleen voor
een bepaalde onderneming
bruikbaar is, noch dat ge
meente-gelden bij wijze van
hypothecair crediet of in an
dere vorm gestoken worden
in de bouw van een industrie
ruimte. die eigendom van de
betrokken onderneming zal
zijn, noch dat van overheids
wege wordt deelgenomen in
de financiering van onroerend
goed of van aan gebouwen aan
te brengen niet strikt nood
zakelijke voorzieningen.