H&cft ipah.cn Hü.g, &.ót/ Naar nieuwe betrekkingen met Indonesië Bij het scheiden van de markt. Waaiwijkse en Langstraatse Courant INDUSTRIALISATIE VAN NOORD-BRABANT. MET EEN SPAARKRANT KOMT MEN ER NIET. DE BOEKENWEEK. Naar een erudiet analphabetisme AlA/v. HET WIT-GELE KRUIS VRIJDAG 2 MAART 1951. Uitgever Waalwij kse Stoomdrukkerij ANTOON TIF.LEN Hoofdredacteur JAN TIELEN Dit blad verschijnt 2 x per week. 74e JAARGANG No. 18 Abonnement 17 cent per week 2.15 per kwartaal 2.40 franco p.p. Advertentie-prijs 9 cent per m.M. Contract-advertenties speciaal tarief. OPGERICHT 187^ Bureaux GROTESTRAAT 205 WAALWIJK TEL. 38. SCHOOLSTRAAT 11 KAATSHEUVEL TEL. 6G. TEL.-ADRES „ECHO". VERMOGENSVORMING MOET BEVORDERD WORDEN Het tekort aan spaarzin in ons land heeft in de laatste jaren me nigmaal de financiers gekweld. Wanneer wij bereid zouden zijn om een groter deel van ons in komen voor productieve doelein den af te zonderen, zo betoogt men, dan zou onze financiële toe stand heel v/at gunstiger zijn. De positie van de gulden zou worden versterkt en tevens zou men op deze wijze het gezinsinkomen gunstig beïnvloeden. Het laatste argument voor spa ren wordt door de practische gang van zaken volkomen teniet ge daan. Voordat het Koreaanse con flict een aanvang nam mochten wij nog steeds hopen op een terug keer van de spaaractiviteit voor al omdat zich weer een toenemend vertrouwen in onze gulden open baarde. Weliswaar zouden we nooit tot het spaarniveau uit de goede oude tijd terugkeren, maar in aanmerking genomen de hoge fiscale lasten en de hoge kosten van levensonderhoud mocht men niet ontevreden zijn. De laatste devaluatie en de ge volgen van Korea hebben elke hoop de bodem ingeslagen. Ons volk, door oorlogservaringen wijs geworden, voorzag onmiddellijk de monetaire gevolgen van een drei gende oorlog en begon een vlucht in goederen, welke tot op heden voortduurt. Het is dan ook geen wonder dat de spaarbanken in '50 meer geld terugbetaalden dan zij ontvingen. Dit proces zal voort gaan om verschillende redenen. Volkomen losstaand van de in ternationale toestand is het een normaal verschijnsel dat in tijden van prijsstijging het geld zo spoe dig mogelijk in goederen wordt omgezet. Uit dien hoofde mocht dus deze ontsparings-reactie reeds worden verwacht. Voegt men v daarbij het toenemend inflatieqe- vaar, dan moet men toegeven dat de reactie van het publiek nog steeds geen slechte barometer is voor de economische toestand. Inderdaad is het inflatie-gevaar geen fictie! De positie van 's rijks schatkist is erbarmelijk slecht. Bij herhaling doet de minister van fi nanciën een beroep op de Neder landse Bank. In het begin van dit jaar werd 300 millioen aan schatkistpapier geplaatst en van nog een recenter datum is de overheveling van Marshall-geld naar het vrije tegoed van het rijk. Men herinnert zich dat de tegen waarde van de Marshall-goederen op een geblokkeerde rekening wordt geplaatst om zodoende overmatig circulerend geld uit het verkeer te nemen, waardoor een weldadige invloed wordt uitge oefend op de positie van onze gulden. Wanneer wij niet in staat zijn deze gelden onaangetast te laten, dan is het duidelijk dat wij ons op een hellend monetair vlak bevinden. Een reden temeer voor het publiek om zich door aankoop van goederen te beveiligen. Geen vertrouwen. Na de oorlog is ons volk steeds wantrouwend geweest met betrek king tot ons betaalmiddel. Men is critisch en nerveus. Zodra er po litieke en economische spanningen ontstaan, komt men in beweging en het onweer barst los in een ongekende koop woede. Het geld gaat zeer snël van hand tot hand en deze versnelde omloop van het geld heeft hetzelfde effect als een vergroting van de geldhoeveel- heid. Een andere oorzaak van het gebrek aan spaarzin kan men vin den in de nawerking van de oor log, waardoor in zeer veel gezin nen de duurzame consumptiegoe deren, zoals meubels, kleding enz. niet konden worden vervangen. Vanzelfsprekend tracht men die schade in te halen, temeer daar de voortdurende prijsstijging een verder uitstel niet bevordert. Als tegenhanger is er geen en kele prikkel tot sparen. De lage rentevoet, die door de overheid kunstmatig wordt in stand gehou- den weegt niet op tegen het risi co van een aanhoudende geldont waarding. Ondergedoken geld, dat men dus voor de fiscus verzwijgt, kan men niet in kapitaal-goederen investeren. De opheffing van het bankgeheim maakte het de fiscus immers mogelijk iemands vermo genstoestand volledig te analyse ren. Hierdoor ontstaat er een nei ging om zo snel mogeliik tot ver tering over te gaan. Wie een ze ker vermogen heeft loopt een niet geringe kans om door een heffing op extra-belastinq een deel ervan te zjea overgeheveld naar de schatkist. De vermogens aanwas- belasting en de heffing ineens hebben in dit opzicht een funeste uitwerking gehad. En dan te be-, denken dat het bedrijfsleven zo n behoefte heeft aan nieuwe inves tering. Geen „spaarpost". Om tot een betere financiële toestand voor overheid en bedrijfs leven te geraken zal men door andere middelen dan een dure spaarkrant lees: spaarpost ons volk tot grotere spaarzin moeten prikkelen. Tot die effec tieve middelen behoort in de eer ste plaats een behoorlijke rente. Wanneer er zo'n grote vraag naar kapitaal is, dan behoort dit in de prijs daarvoor tot uitdruk king te worden gebracht. De over heid zal haar goedkoop-geld-poli- tiek moeten opgeven. Zal dit tot het nieuwe regeringsprogramma behoren? Wanneer men ziet naar de voorbeelden in het buitenland mogen we wel in die richting denken. Het gevolg zal zijn, dat het niet-verteren van inkomen weer zin zal hebben en er op de juisfe wijze een beroep wordt ge daan op een oude vaderlandse deugd. Een behoorlijke rente is echter niet voldoende. Wanneer de kapi taalvorming in de hand wordt ge werkt zal men drastische maatre gelen moeten- treffen om aan de voortdurende ontwaarding van ons geld een einde te maken. Tevens moeten er garanties worden gege ven aangaande de vermogensvor ming. De overheid zal onomwon den moeten verklaren dat een ver dere aantasting van niet al te grote vermogens door heffingen enz. achterwege zal blijven. Wan neer een toename van de belas tingdruk noodzakelijk zal worden geacht, zal men die druk moeten plaatsen op de consumptieve sfeer en niet op de eigendom. Vermogensvorming en het ver werven van eigendom moet wor den gezien als een weldaad niet alleen voor het individu maar ook voor de staat. In dit licht is het stellig aan te bevelen om ook het bankgeheim in ere te herstellen. Het gevaar van belastingontdui- ken door niet-aangifte van be- legde gelden en het nadeel dat hiermee aan de gemeenschap wordt berokkend, weegt niet op tegen de geweldige voordelen van een verhoogd kapitaalaanbod. Men kan twisten over de ethi sche voor- en nadelen van deze politiek, doch de stand van za ken in Nederland eist dat wij met beide benen op de grond gaan staan en een economische ge dragslijn gaan volgen, die beant woordt aan de eisen van de prac- tijk. In regeringskringen in Djakarta volgt men met gro te belangstelling het verloop van de kabinetscrisis in Nederland. Van Indonesische zijde is al aange drongen op een opheffing van het ministerie voor Unie-zaken en Overzeese gebiedsdelen. Prof. Soepomo heeft in zijn laatste verklaring over het Nederlandse ministerie van Unie-zaken en Overzeese Rijksdelen laten doorscheme ren als zou dit ministerie in het leven geroepen zijn uit consideratie jegens de minis ter van Overzeese Gebieds delen. Deze voorstelling van zaken schiep een nieuwe fi guur in het politieke leven. De Nederlandse regering heeft zich dan ook gehaast om prof. Soepomo tegen te spreken. Het is ook nog al dwaas om te veronderstellen dat de re gering een nieuw departe ment in het leven zou roepen, in casu een vroeger geheel reorganiseren, alleen om een minister ter wille te zijn. De regering heeft medegedeeld dat de omvorming van het vroegere ministerie van Over zeese Gebiedsdelen enkel op zakelijke gronden is geschied. Dit zou tijdens de besprekin gen voor de souvereiniteits- overdracht ook aan professor Soepomo zijn medegedeeld. Nu zijn de lezingen over het ontstaan van dit departement niet belangrijk. Belangrijker is dat eens te meer is geble ken dat Indonesia niet meer Het lijkt raarder dan het is, dat wij nu, bij het schei den van de markt, aandacht gaan besteden aan de Boekenweek. Het is geen zucht om excentriek te zijn, het is evenmin bedoeld om onze lezers aan te sporen op de laatste dag nog gauw een boek te gaan kopen, het is slechts het besef dat met een Boekenweek de zaak van het boek niet gered is, dat wij er ons toe gezet hebben om die zaak aan de orde te stellen. Het behoort o.i. ook tot de taak van een streekblad, als er een gerede aanleiding toe is, zich be zig te houden met het kwijnende stuk cultuur dat het boek momen teel schijnt te zijn. Immers, de cultuur is, behoort althans te zijn, zorg en doel van geheel een volk en een streek heeft zo haar eigen manier waarop en wegen waar langs zij cultuur pleegt. En een streekblad is er om mee te doen met datgene wat de streek, zij het als onderdeel van een geheel, aan belangt. Nu dunkt ons de Boekenweek inderdaad zo'n aanleiding die ons de gelegenheid geeft te pleiten voor de zaak van het boek, waar mee weliswaar iedereen te maken heeft, maar dat toch niet over eenkomstig zijn stand wordt be handeld. Hierboven hebben wij al summier aangeduid waarom wij ons pleidooi uitstelden tot het haast helemaal geen zin meer schijnt te hebben, waardoor de taak die wij op ons genomen heb ben nog moeilijker lijkt. Als het er op aan komt, is dat echter niet zo. Laat het zijn dat men er in de jaarlijkse feestweek (als men het zo wil noemen) ge makkelijker toe komt een boek te kopen, waarbij dan het geschenk als trekpleister dient, de ware liefhebber zal ook op andere tij den de weg naar zijn boekhandel weten te vinden, al is de leuze „Koop minstens iedere maand een boek" in de huidige omstandighe den misschien in vele gevallen zelfs van hem teveel gevraagd. Dit blijkt echter meer een gevolg van materiële onmacht dan van geestelijke onverschilligheid. Des ondanks zal hij trachten de leuze in praktijk te brengen zonder dat hij er door aangespoord hoeft te gesteld is op de Nederlands- Indonesische Unie, in welke vorm dan ook. En eigenlijk is dat niet verwonderlijk. Het is duidelijk dat van de oorspron kelijke opzet van de Unie niets terecht is gekomen; in plaats van een instituut dat de nauwste betrekkingen tus sen beide landen moest waar borgen, is de Unie geworden tot een vederlicht orgaan zon der enige practische bevoegd heid en zonder de mogelijk heid op enigerlei wijze drang te kunnen uitoefenen. Dat j was oorspronkelijk de bedoe- ling, daarvoor zou een Unie hof in het leven worden ge roepen, bestaande uit juristen van beide landen, waarvoor elk geschil tussen de partners gebracht zou kunnen worden. Dat. is allemaal niet gebeurd. De Unie is een kanaal gewor den dat hoegenaamd geen verschil vertoont tussen de diplomatieke verbindingen die wij met andere landen heb ben. Waarschijnlijk is het enigste verschil, dat aan het Hoge Commissariaat in Dja karta kantoren verbonden zijn ter behartiging van de Neder landse belangen in Indonesia, de afvoer van ambtenaren etc. Indonesië wenst nu aan deze Unie-verhouding een ein de te maken, dat is evident. Van het begin af heeft In donesië wantrouwig gestaan tegenover dit ministerie. Men speurde daar nog resten van het kolonialisme in en wat dat betreft is men in alle kringen in Indonesië zeer ge voelig. Vrij kort na de souvereini- teitsoverdracht hebben voor aanstaande Indonesische per sonen, die zeker niet van an tipathie jegens Nederland verdacht kunnen worden, ons verzekerd dat de instelling van een speciaal departement voor de betrekkingen met In donesië psychologisch volko men fout was. Het nationa lisme van zich ontwikkelende volken is altijd radicaal. De nationalistische beweging in Indonesië werd nagenoeg ge heel gedragen door de jonge re generatie. Ook ,de leiders waren jonge mensen. Soekar- no zelf is nu pas 46 en min stens een jaar of vijftien één van de leidende personen van de nationale bewustwording. Deze jonge mensen wensten van het begin van de strijd af alle banden met Nederland te verbreken. Dit streven werd nog versterkt na de nederlaag van Japan, toen zij de zo be geerde vrijheid niet kregen. In de vijf jaren strijd tegen een veel sterker leger is het radicalisme van de jonge In donesiërs toegenomen en dal is te begrijpen. Dit radicalis me sloeg over op de oudere nationalisten: Hadji Agoes Sa- lim, Prof. Soepomo e.a. Zij wensten alle banden met Ne derland te verbreken en het was voor hun een bittere te genvaller dat er nog 'n zweem kolonialisme overbleef in het ministerie voor Unie-zaken. De Indonesische regering heeft nooit goed kans gezien Djakarta worden toegejuicht en in Nederland zeker niet betreurd. Het lijkt ons dat geen enkele partij nog prijs stelt op een orgaan waarmee onze verhouding tot Indonesië niet wordt gediend. Dan rest nog alleen de om zetting van de Hoge Commis sariaten in ambassades. Het is ons gebleken dat er in In donesië heel wat vooraan staande personen zijn die een hoge commissariaat zien als een orgaan van een bevrien de natie waarmee men nau were betrekkingen heeft dan de landen waar men een am- MIJNHAROT om hiervan af te komen. In leidende kringen vond men deze kwestie niet belangrijk genoeg om er, naast de ver wikkelingen rond Irian, nog een wrijvingspunt bij te krij gen. Maar nu ziet men, dank zij de Haagse kabinetscrisis, deze kans wel en zij is dan ook dankbaar aangegrepen. De vraag rijst nu hoe de Neder landse regering tegenover deze wens zal staan. Zonder twijfel weet men in Den Haag even goed als in Indonesië dat de instelling van het departement van minister van Maarseveen psychologisch niet juist is geweest. Het heeft er weliswaar veel van dat ten tijde van de souvereiniteits- overdracht geen andere mo gelijkheid was. omdat 't mi nisterie van Buitenlandse Za ken toch al overbelast was, maar nu is het duidelijk dat niets de opheffing van MUOR in de weg staat. Zou de re gering volharden in dit mi nisterie, dan schept zij hier een nieuwe latente bron van konflikt. Dat moet dè regering toch ook weten en uit die we tenschap de konsekwenties trekken. De Unie-zaken kun nen dan bij het departement van Buitenlandse Zaken wor den ondergebracht en de Overzeese Rijksdelen bij Al gemene Zaken of misschien bij een minister zonder porte feuille. Door de minister van Bui tenlandse Zaken met de be trekkingen met Indonesië te belasten komt tevens 't einde van de Unie en dat zal in worden. Ons betoog is ondertus sen niet op de eerste plaats ge richt op steun aan boekhandela ren en uitgevers, al gunnen wij die graag Veler klandizie, doch gaat meer in de richting van het ide- ele, hoe weinig men tegenwoor dig ook geneigd is die richting in te slaan. Was het echter zo dat men zich over het laatste niet meer ongerust hoefde te maken, uitgevers noch boekhandelaren zouden te klagen hebben, ofschoon materiële zorg dikwijls een hin derpaal betekent voor geestelijke bloei. Dit is treurig maar waar. Erger is het als de materiële zorgen van een bepaalde bevol kingsgroep, in casu degenen die van het boek moeten leven, het gevolg zijn van de onverschillig heid van een andere, in casu de genen die het boekenlezend en boekenkopend publiek zouden moeten uitmaken. Het „staat" te genwoordig in sommige kringen wel het boek met een hautain ge baar als ouderwets of onbelang rijk af te wijzen, zoals men soms een bepaald ontwikkelde indruk maakt als men aller filmsterren privaat en openbaar leven kent en uit de doeken kan doen, niet beseffend dat gedrukte letters van meer belang zijn voor de cultuur dan alle knappe filmsterren van Hollywood bij elkaar. Lang niet overal maakt men het zo bont, maar het gebeurt en het is een bedenkelijk verschijnsel. Over een ander (bedenkelijk) verschijnsel schreef Anton van Duinkerken 1.1. Zaterdag in „De Tijd" een weinig bemoedigend ar tikel ter inleiding van de week van papier, waarmee natuurlijk de Boekenweek is bedoeld. Misschien krijgen we nog wel eens een week van celluloid of iets dergelijks. In ieder geval ziet Van Duinkerken radio, film en straks televisie on rustbarend veroveringen maken op het terrein van het boek, niet al leen ter ontspanning, maar ook tot lering, en hij trekt er de scherp geformuleerde conclusie uit: „Wij gaan het erudiete analphabetisme met snelle schreden tegemoet." Zal het boek het dus moeten afleggen? Men zou het zo zeggen. „Het boek verdedigen is even zinloos en misschien even held haftig geworden als de stadsmu ren verdedigen, toen het buskruit uitgevonden was", zegt van Duin kerken en hij nodigt dan maar uit de Boekenweekte vieren om de geest van het boek te huldigen. Wie zal dan, zo vragen wij ons af ,de laatste der Mohikanen zijn die nog Homerus, Vergilius, Dan te of Vondel leest? Of zullen wij het zinloze wagen en ons probe ren te verzetten tegen het eru diete analphabetisme waarheen wij dreigen af te glijden? Zullen wij de optimist spelen als de pessi misten u met de feiten bewijzen dat zij gelijk hebben? Of zou de ontwikkeling die wij doormaken slechts een gevolg zijn van de progressie van de tijd, die tct conservatief stempelt die tracht te behouden wat hem goed en schoon is en tot progressief hem „die zijn tijd begrijpt" en een cul tuur die tot ondergang gedoemd is, achter zich laat? Wij voor ons zijn geneigd al thans voorlopig nog maar conser vatief optimist te blijven, niet om de laatste der Mohikanen te spe len, maar omdat wij ondanks al les hoop hebben dat de cultuur van het boek althans voorlopig niet zal ten onder gaan. Wij put ten deze hoop uit het leven: er verschijnen nog boeken, goede boeken, er zijn nog mensen die lezen, veel en goed lezen. En van deze wisselwerking moeten we het hebben. Niet het boek als luxe artikel kan zich handhaven, maar het boek als levensbehoefte maakt een kans. Het moet niet komen van een dunne bovenlaag, want dan wordt de concurrentie uiterst moeilijk. Alleen het boek als gemeenschappelijk bezit van een volk heeft een hechte basis voor zijn bestaan. Geen weldenkend mens zal op de dag van vandaag de rechten van radio en film betwisten, mis schien nog wel van de televisie. Deze dingen aanvaardt men, soms dankbaar omdat ze bewijzen een functie te hebben in het geheel der cultuur, soms noodgedwongen omdat ze luidruchtig hebben ver overd wat Ze niet door overtui ging konden verwerven. In ieder i geval erkent men graag dat er goede mogelijkheden in steken. Daarom is er voor ons in princi pe geen sprake van concurrentie tussen radio en film enerzijds en het boek anderzijds. De radio, als dienend orgaan, kan zelfs een machtig propagandamiddel zijn tot verspreiding van het goede boek in bredere kring dan waar in het nu rondwaart. De film, als jongste kunstvorm, heeft reden j van bestaan naast de andere I kunsten zolang zij zich niet ver grijpt aan die andere kunsten. Het is dus eigenlijk verkeerd dat het gaat zoals Anton van Duinker ken in zijn aangehaald artikel schrijft: „De beroemde roman is reeds verlucht met de foto's uit de veel beroemdere film van de zelfde naam en bijna dezelfde stof, maar met een gelukkige af loop en meer bevredigende weer gave van de natuurtaferelen." Dit opent inderdaad de weg naar een erudiet analphabetisme, waarvan het erudiete dan nog maar zeer betrekkelijk meer is. Wij zijn er ons van bewust dat wij in het bovenstaande meer heb- ben geschreven overeenkomstig een ideaal dan afgestemd op de werkelijkheid. Wij zijn, als zove- len, dan ook niet tevreden met die werkelijkheid. En daarop heb ben wij als antwoord slechts de aansporing: lees, lees, lees! Niet het boeken verslinden staan wij voor, al doet iedere liefhebber dat wel eens. Toch moet er veel meer gelezen worden, omdat, zoals de slagzin van de Boekenweek enke le jaren geleden luidde, lezende mensen gelukkige mensen zijn. Het spreekt vanzelf dat de kwa liteit boven de kwantiteit uitgaat en wij hopen daarom dat onze aansporing veel te lezen goed wordt begrepen, al koesteren wij geenszins ijdele verwachtingen in deze. Er zou nog zo veel meer te schrijven zijn over het boek en al wat er mee samenhangt. De min naar besteedt er graag zijn moeite aan, omdat hij weet dat het boek dit waard is. Wij moeten het ech ter voor deze keer hierbij laten, de hoop uitsprekend instemming en begrip te hebben gewekt voor het boek, ook na 3 Maart. bassade of lager orgaan heeft gevestigd. En dan zegt men dat, wanneer dat zo is, India en de Philippijnen meer recht hebben op een hoge commis saris in de Indonesische hoofdstad. Vooral voor India en Pandit Nehroe heeft men in de Archipel een buitenge wone verering en velen zien in een hechte samenwerking tussen beide landen een ideaal en een Aziatisch belang van de eerste orde. Deze zienswijze neemt niet weg dat in leidende kringen in Indonesië wordt ingezien dat de banden tussen Neder land en het vroegere Indië evenzeer bijzonder zijn en dat voorlopig bijzondere kantoren in Djakarta nog nodig zijn. In ieder geval zal Nederland de betrekkingen met Indone sië moeten herzien. De huidi ge politieke situatie is daar voor een goede gelegenheid. Bovendien zijn wij dan ook een slag voor op Indonesië, dat al geruime tijd geleden een commissie tot herziening van de Nederlands-Indonesi sche betrekkingen heeft inge steld. Wanneer het initiatief van Nederlandse zijde komt, zal dat good-will scheppen in Indonesië en die kunnen we, ook met betrekking tot Nieuw Guinea, wel gebruiken. Jr-l waakt over de gezondheid van U en Uw gezin Een belangrijke circulaire j van Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben een circulaire laten uitgaan aan 1 de gemeentebesturen betref- fende de steunverlening door gemeenten ten behoeve van de industrialisatie. Het colle ge stelt zich op het standpunt dat voor gemeenten waar dit op grond van de bevolkings groei noodzakelijk is en dat zijn er verschillende bij de industrialisatie een taak is weggelegd, welke gericht dient te zijn op het in stand houden van gunstige voor waarden voor de ontplooiing van reeds aanwezige indus trieën en het scheppen van zodanige voorwaarden voor de vestiging van nieuwe on dernemingen. Als middelen hiertoe wor den o.m. genoemd: a. het aanleggen en bouw- rijpmaken van industrieter rein; b. de aanleg van gas-, wa ter- en electriciteitsleidingen; c. de aanleg van land- en waterwegen en van havens; d. de bevordering van het ambachts-onderwijs, een en ander binnen de financiële draagkracht der gemeenten. Het middel van financiële deelneming van gemeente wege in de bouwkosten van industrieruimte, dan wel het bouwen van dergelijke ruim ten, mag naar de mening van Ged. Staten slechts toegepast worden indien en voor zover andere middelen ontoereikend zijn ter bereiking van de ge wenste industrievestiging. De financiering. Deze deelneming van ge meentewege is alleen aan vaardbaar indien: le. sociaal-economische toe standen een dergelijke maat regel eisen, en 2e. het financiële risico voor de gemeenten niet te groot is. Wat het eerste punt betreft moet door de stichting van een bedrijfsgebouw een ver ruiming van de werkgelegen heid worden verkregen. Wat punt 2 betreft, behoort er naar te worden gestreefd dat een industriegebouw wordt opge richt van een zodanig stan daardtype en zodanige inde ling en afmetingen, dat het eventueel straks ook voor an dere ondernemingen bruik baar is en/of uitgebreid kan worden. Ged. Staten achten het in het algemeen niet verant woord dat van gemeentewege wordt bijgedragen in de bouwkosten voor een onder neming, die uitsluitend of overwegend met meisjes werkt, noch dat van gemeen tewege een gebouw wordt ge financierd dat door indeling en/of afmetingen alleen voor een bepaalde onderneming bruikbaar is, noch dat ge meente-gelden bij wijze van hypothecair crediet of in an dere vorm gestoken worden in de bouw van een industrie ruimte. die eigendom van de betrokken onderneming zal zijn, noch dat van overheids wege wordt deelgenomen in de financiering van onroerend goed of van aan gebouwen aan te brengen niet strikt nood zakelijke voorzieningen.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1951 | | pagina 3