Waalwijkse en Langsiraaise Courant De historische ontwikkeling INTERNATIONALE 3 TENTOONSTELLING Op ülOO.p V.CW. der gemeente Sprang-Capelle De gemeenteraad van Waalwijk Het water eeuwenlang de grote vijand. voor de Schoen- en Lederindustrie TE WAALWIJK vergaderde kort en bondig. MAANDAG 24 SEPTEMBER 1951 Uitgever Waalwijkse Stoomdrukkerij ANTOON T1ELEN Hoofdredacteur JAN TIELEN Dit blad verschijnt 2 x per week. DE ECHO m HET ZUIDEN 74e JAARGANG No. 77 Abonnement 17 cent per week 2.15 per kwartaal 2.40 franco p. p. Advertentie-prijs 9 cent per m.M. Contract-advertenties speciaal tarief. Bureaux GROTESTRAAT 205, WAALWIJK TEL. 2621 OPGERICHT 1878 SCHOOLSTRAAT 11. KAATSHEUVEL. TEL. 2121 TEL.-ADRES „ECHO' De Troonrede, die H.M. de Ko ningin jaarlijks bij de opening van de zitting der Staten-Generaal uit spreekt, wordt graag als een be langrijk staatsstuk beschouwd, ol' misschien liever: men zou ze graag als een belangrijk staatsstuk be schouwen. Men krijgt uit de vele commentaren echter de indruk dat dit met de beste wil van de wereld niet gaat. Er worden klachten ge uit over de uitzonderlijke lengte tegenover voor de oorlog, terwijl de belangrijkheid met die lengte geen gelijke tred heeft gehouden. Men mist er een lijn in voor het re geringsbeleid gedurende het ko mende jaar. Ze blijft beperkt tot een inventarisatie van onze uitzon derlijk grote moeilijkheden en wat er vóór nieuws in verteld had kun nen worden, weten We practisch al lemaal al langs andere wegen. Wat we missen is een zo niet grootse, dan toch behoorlijke stijl, zowel in de geest als in het taalgebruik. Het gevolg is o.m. dat H.M. de Konin gin, die heus wel weet van voordra gen, kennelijk moeite heeft met de voordracht van deze rede. Voor 't Nederlandse volk wordt de span ning die het vooruitzicht van de Troonrede toch teweeg brengt, tel kens teleurstellend gebroken. Men mene niet dat dit weinig ter zake doet. De Derde Dinsdag in September is één van de weinige gelegenheden dat het publiek in nauwer contact komt met staats zaken en het zou wel goed zijn dan ook iets te laten horen. Er wordt geluisterd omdat de Koningin spreekt en dat dit de luisteraars niet voorbijgaat is dikwijls genoeg gebleken. Het is echter onmogelijk te boeien met een dorre opsomming van moeilijkheden en volledig of half bekende plannen die een voor werp van aanhoudende zorg zijn voor de regering of iets dergelijks. Daar kan de beste voordracht niets aan veranderen. Niemand mag ver wachten dat een Troonrede zijn hel derheid zal ontlenen aan concreet heid, maar een beetje meer allure en een aantrekkelijker stijl zou on getwijfeld inspirerender werken. Nemen we tenslotte de Troonrede zoals ze is, dan ligt het er maar net aan op welk onderdeel men de na druk legt of men er een optimis tische dan wel een bezorgde toon in hoort. De algemene toon is welis waar bezorgd hoe zou het anders kunnen! doch de regering doet daarnaast een poging de vooruit zichten min of meer optimistisch voor te stellen. In de onderscheidene onderdelen is dat weer heel verschillend: sommi ge passages zeggen heel weinig omdat de regering er gewoon maatregelen in aankondigt, zoals die met betrekking tot het onder wijs en de sociale zorg, andere leg gen de nadruk op de moeilijkheden, zoals die ten aanzien van de bouw- bedrijvigheid, de financiële situatie en de handel, en weer andere ge ven blijk van een gematigd opti misme, zoals die betreffende de verhouding met Indonesië, de ver sterking der defensie, de werkge legenheid, de internationale' samen-, werking. Over deze laatste zaken vooral 'zal men gemakkelijk van mening kunnen verschillen. ,,De Maasbode" bijvoorbeeld noemt het beeld van de verhouding met Indo nesië in het licht van de jongste uit latingen van president Sukarno wel enigszins geflatteerd en of het op timisme ten aanzien van de werk gelegenheid gerechtvaardigd is zul len ook velen betwijfelen. Ander zijds blijkt echter genoegzaam dat de regering open oog~heeft voor de gevoren die van verschillende kan ten de goede gang van zaken en de welvaart van het Nederlandse volk bedreigen, zodat we haar niet hoeven te verdenken van lichtzin nigheid, haar waarschijnlijk minder dan velen van het volk zelf. Het meest van algemeen belang blijven de passages, waarin wordt gesproken over de samenwerking in groter verband en die waarin een beroep wordt gedaan op eens gezindheid en offervaardigheid. Daar komt immers eigenlijk alles op neer. Wat de samenwerking in Europees verband aangaat, stelt de regering zich op een zeer gematigd standpunt. Ze is er in genen dele afkerig van, maar is blijkbaar ook niet van plan in de voorste gelede ren te lopen op weg naar een ver enigd Europa. Men kan die houding in dit stadium waarderen, zolang de regering geen kansen voorbij laat gaan om een stapje verder te ko men naar het uiteindelijk doel, zo als dreigt met het streven naar een Europees leger. We herinneren in dit verband aan een uitspraak van prof. Brugmans, dat Nederland er bij moet zijn en de kansen om „er bij" te zijn, zijn legio. De N.R.C. merkte naar aanleiding van de Troonrede op „Zou de Troonrede van dit jaar alleen heb ben bestaan uit haar laatste tiende part, zij zou een werk uit één stuk zijn geweest en een woord, waar men bij deze gelegenheid de opening van het nieuwe parlemen taire jaar eigenlijk genoeg aan zou hebben gehad.". Het is het ge deelte waarin wordt gesproken over het vele werk dat de Staten-Gene raal te wachten staat, maar vooral waarin wordt gewezen op het vele dat van heel ons volk wordt ge vraagd met het beroep op de eens gezindheid der Natie. Als onze de mocratie zich krachtig, besluitvaar dig en rechtvaardig toont, als in ons volk eenieder naar vermogen mee werkt aan het beschermen van de vrede en het handhaven van de vrijheid, aan het versterken van onze geestelijke krachten en aan de versteviging van onze economie en de verbetering van onze sociale verhoudingen, mogen wij de toe komst met vertrouwen tegemoet zien. Daar behoeft niets aan toege voegd te worden, het hoeft alleen in practijk gebracht te worden. Dan kunnen we verder gaan op hoop van zegen. Ook op hoop van zegen, maar dan in iets andere geest, schijnt de be groting voor 1952 opgesteld. Ze ziet er in verhouding tot de omstan digheden waarin ons land ver keert niet ongunstig uit. Een nadelig saldo van 267 millioen steekt voordelig af tegen het na delig saldo van 836 millioen op de herziene begroting van 1951. Bo vendien maakt de minister de op merking dat voor 1952 niet hoeft te worden gerekend op verdere uitga ven krachtens wettelijke regelingen die nu nog niet tot stand zijn ge komen, zoals dat in 1951 het geval was. Van deze kant lijkt de zaak dus vrij safe. Maar wat wil men aan de dag van vandaag? Twee jaar geleden hadden we een sluitende begroting, tenminste voor dat ze ingediend werd, maar op de dag zelf was het al mis ddor de devaluatie van de gulden. Vple ongunstige_ factoren hebben in de loop der "jaren hun invloed doen gelden, vorig jaar resulterend in een tekort van niet minder dan 836 millioen. Het is dan ook niet zonder reden dat de minister van finan ciën er in zijn slotbeschouwing op wijst, dat er in verschillende op- j zichten nog onzekerheden blijven bestaan, zoals een verdere achter uitgang van de ruilvoet, het onder vinden van afzetmoeilijkheden bij de export en de eventuele ontwik keling van inflatoire krachten in het binenland. Ook moeten we in aanmerking nemen, zegt hij, dat, niettegenstaande het op zichzelf be vredigende feit dat dekking van alle op de begroting 1952 voorko mende uitgaven verzekerd lijkt, dit resultaat slechts op een zeer hoog niveau kon worden bereikt. Er blijft dus een grote last druk ken op het Nederlandse volk, over eenkomstig wat gezegd is in de Troonrede en we kunnen slechts hopen dat de situatie zich in de gunstige zin waarin ze zich nu laat aanzien verder blijft ontwikkelen. Dan hoeven we „op hoop van ze gen" tenminste niet te verstaan in de betekenis van „God zegene de greep". Want dan staat onze wel vaart, als we dit woord mogen ge bruiken, met onze begroting op zeer losse schroeven. Laten we echter het slot van de Troonrede voor dit jaar in gedachte houden en ons best doen het te verwezenlijken voor zover het van ons afhangt. Sprang-Capelle is wel een der meest typische gemeenten binnen de provincie Noord-Brabant. Het is in zijn hui dige vorm ontstaan in 1923, door samenvoeging van de voormalige gemeenten Sprang, Capclle en Vrijhoeve- Capelle. Het typisch karakter van de gemeente, dat zich vertoont in het landschap, de vormen der nederzettingen, de sociaal-economische en godsdienstige structuur, vindt zijn grondslag zowel in natuurlijke als historisch-staat- kundige factoren. Beschouw de eeuwenlange ligging in het Zuidhollandse waterland en veengebied, langs de grenzen van het oude hertogdom Brabant en het graaf schap Holland, en ge zult begrijpen dat dit alles een krachtig stempel moet hebben gedrukt op het gebied van Sprang-Capelle, zoals uit het volgende zal blijken. Haar een e Het prima geredigeerde en dito verzorgde Maandblad voor Schoen- handel en Schoenindustrie in Ne derland en België „de Pasbank bevat in zijn Jaarbeursnummer een uitvoerig artikel over boven staand onderwerp. Wij. zijn zo vrij daaraan de in leiding te ontlenen, daar de voorlopige plannen voor deze ten toonstelling, de initiatiefnemers, de 'comité's, raad van beheer en tot dusver gevoerde besprekingen enz. reeds meerdere malen in ons blad werden vermeld en bespro ken. Deze uitvoerige inleiding zegt dan 't volgende over de geschie denis van Waalwijk Een 20-tal jaren geleden opende de Nieuwe Rotterdamse Courant een Oudejaarsoverdenking met een terugblik op de belangrijkste ge beurtenissen in het afgelopen jaar. Als een der voornaamste gebeur tenissen noemde ze op de eerste plaats de herdenking van het 750- jarig bestaan der stadsrechten van een der kleinste en meest geïso leerde steden in ons vaderland, liet Zeeuws-Vlaamse stadje Hulst, dat nog altijd ligt te dromen te midden van zijn wallen, stads poorten en grachten. I)it om zijn journalistieke betekenis in de we reldpers meest geciteerde Neder landse blad had deze gebeurte nis geenszins overschat. Bij het verlenen van de stadsrechten be gon de bevestiging van hel over heidsgezag door de beveiliging van de burgerij en de koopmans stand. een beveiliging, die Neder land, toen deze stand eenmaal tot ontwikkeling was gekomen, na enkele eeuwen zou groot maken in de wereldhistorie. De herdenking te Hulst vormde feitelijk het begin van een lange rij van dergelijke feestelijkheden, die in de loop der jaren volgen zouden. In 1953 herdenkt nu de schoenenstad Waalwijk het mo ment, waarop Hertog Jan II van Brabant haar gelijke rechten schonk als de steden 's-Hertogen- bosch en Leuven. Sedert die tijd mochten de bewoners spreken van de „stede en vrijheid Waalwijk". Het getuigt van eruditie, dat deze gebeurtenis voor een aantal jongeren onder de Waalwijkse schoenfabrikanten aanleiding is geweest om te trachten in 1953 bij de 650-jarige herdenking der stadsrechten een internationale industrie-tentoonstelling te orga niseren in dezelfde geest als de Waalwijkse tentoonstellingen van 1903 en 1925. Temeer, omdat zich in de historie van deze stad een eeuwenlange verdrukking afspie gelt. ilie Waalwijk lot op de dag van heden liet verkeren in een verkeersisolcment, dat nog steeds een bedreiging vormt voor de welvaart van zijn industrie. Waalwijk kreeg in 1303 namelijk wel zijn stadsrechten, maar de be veiliging, de ommuring, zou nim mer volgen. Al een jaar na het verlenen der stadsrechten werden de Brabanders in de strijd tegen Holland verslagen. Alles wat waarde had in de nieuwe stad maakten de vijandelijke legers buit en de bouwwerken der stad wer den door brandstichting vernield. Het zou tot in de zeventiende eeuw duren, vooraleer er in de geschie denis weer over dit Brabantse Carthago gesproken werd van „stad en vrijheid Waalwijk". In de tweede helft van de veer tiende eeuw mocht er zelfs nog geen kasteel gebouwd worden, al was Waalwijk een aanzienlijke heerlijkheid. In de vijftiende eeuw brak een nieuwe periode van bloei aan. Waalwijks ingezetenen kre gen zelfs vrijheid van alle Hol landse tollen. Maar door de St. Elizabethsvloed van 1421 werd Waalwijk opnieuw geheel ver woest. O.m. doordat een tweetal doch ters van het rijke en aanzienlijke geslacht der Nassau's in de zes tiende eeuw het Augustyuse orde kleed aannamen in het Waalwijk se klooster Nazareth overblijf sels van gebouwen en namen, zo als de Kloosterwerf en Klooster- steeg herinneren nog aan die pe riode en door gebeurtenissen, zoals de aankomst van Hugo dc Groot, de vluchteling van Loe- venstein, in het Waalwijkse Veer huis in 1621 en het verblijf van Frederik Hendrik te Waalwijk in 1625, waar bij door de Staten tot Kapitein en Admiraal-Generaal benoemd werd, bleef de naam van Waalwijk in de Nederlandse ge schiedenis der 16e en 17e eeuw nog enigermate bekend. In het midden van de 19e eeuw bezat het stadje nog slechts 250 huizen, maar toch al reeds negen tien leerlooierijen en een groot aantal schoenmakerijen. Nu fabri ceert Waalwijk al vier millioen paar schoenen per jaar. De Waal wijkse schoenindustrie kende in 1948 al een jaaromzet van 2() mil lioen gulden, de Waalwijkse leer handel een jaaromzet van 40 mil lioen gulden. Ondanks haar ver keersmoeilijkheden handhaaft de stad haar positie als Neerland* grootste schoen producent. Twintig procent van de lande lijke productie komt uit Waalwijk. Het is de stad van de bepiujmde schoorstenen geworden. In een eeuw tijd wist de bevolking zich te vervijfvoudigen en dagelijks komen hier voor haar nijverheid grondstoffen binnen uit dikwijls verre landen en wereld- dele;^ De afgewerkte producten worden er verzonden door geheel West-Europa, zowel als naar Noord- en Zuid-Amerika, Zuid- Afrika, het Midden-Oosten, lndië en Australië. Al bijna 'n halve eeuw bestaat nu de traditie om in Waalwijk inter nationale exposities betreffende de leer- en schoenindustrie te orga- nseren. Na de 'deelname aan de Internationale Tentoonstelling in Amsterdam in 1888 organiseerden de Langstraters de eerste expositie van schoenen en leer in Waalwijk in 1903. De stad kende toen reeds zijn eerste grotere stoomschoen- fabrieken. In 1925 volgde de grote Internationale Schoen- en Leer- tentoonstelling, die een enorm succes had. Ook in 1948 kende Waalwijk een grote tentoonstelling, waarop velé handelshuizen met prachtige stands vertegenwoordigd waren. 1421 De St. Elisabethsvloed. Voordat de beruchte St. Elisa bethsvloed in het jaar 1421 de Gro te Hollandse Waard volkomen ver zwolg en daarvoor een grote bin nenzee in de plaats stelde, waarvan de huidige Biesbosch de overblijf selen vormt, maakte het gebied van Sprang-Capelle deel uit van het uitgestrekte Hollandse veencom- plex. Bij genoemde catastrophale watervloed werd de structuur van de bodem, met name wat het noor delijk gedeelte van de gemeente betreft, in aanzienlijke mate gewij zigd. Tezamen met een groot aan tal andere dorpen werd Sprang- Capelle door 't opdringende vloed water overstroomd, waarbij het veengebied ten noorden van de grote oost-westdijk, die door deze streek liep, volledig, het gebied ten zuiden hiervan gedeeltelijk werd weggeslagen en hoewel het mee- rendeel der dorpen weer spoedig op het droge kwam liggen, was het landverlies, ook in het gebied van Sprang-Capelle, zeer aanzienlijk. Een nieuwe waterkerende dijk werd ongeveer 1 km. zuidelijk van de oude dijk aangelegd, waardoor men weer enigermate tegen het buitenwater beveiligd was. Van de oude Bandijk vormt de Oude Straat nog de overblijfselen. Het waterbe- zwaar binnen de gemeente was echter door de nieuwe Bandijk geenszins opgeheven. De wateraan- voer vanaf de hoger gelegen Bra bantse zandgronden, o.a. via de ri vier de Donge, veroorzaakte vooral in winter en voorjaar in het ten zuiden van genoemde dijk gelegen gebied uitgebreide overstromingen. Op een oude kaart van omstreeks 1750 treft men op het territorium van de huidige gemeente Sprang- Capelle zelfs een 3-tal uitgestrekte inundatiegebieden aan, welke be hoorden tot het Hollandse verdedi gingsstelsel. Van deze 3 gebieden lag er één tussen Vrijhoeve-Capelle en 's-Grevelduin-Capelle en twee zuid-westelijk van Vrijhoeve-Ca pelle. Dat een dergelijke wateroverlast niet bevorderlijk was voor een ge zonde agrarische ontwikkeling, be hoeft geen betoog. Ten noorden van de nieuw aan gelegde Bandijk werd door het bui tenwater gedurende de eeuwen na de Elisabethsvloed regelmatig ri vier- of zeeklei afgezet, waardoor dit gebied geleidelijk hoger werd en in de loop der tijden door de mens meer en meer als cultuurland in gebruik kon worden genomen. Afsluiting Donge noodzakelijk. Door de verplaatsing van de Maasmond naar de Amer bij Geer- truidenberg deed zich een verslech tering voor in de waterstaatkundi ge toestand, vooral in het gebied zuidelijk van de nieuwe Bandijk. Door verhoging van het waterpeil bij de monding van de Donge, werd de lozing van deze rivier immers in sterkte mate belemmert, waardoor de wateroverlast toenam. Door het graven van het Zuiderafwaterings kanaal, werd hierin zij het niet voldoende verbetering gebracht. Dit kanaal zorgt n.l. voor de afvoer van het overtollige water in de bin- nenpolders. Bij lage ebstanden wordt het overtollige water op na tuurlijke wijze geloosd op het Oude Maasje, bij hoge standen wordt het via het gemaal bij Keizersveer uit-* geslagen op het buitenwater. Eerst door een volledige afsluiting van de Donge-mond zal aan het water- bezwaar in de binnenpolders een definitief einde kunnen worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor de monding van het Oude Maasje ten aanzien van de polders noordelijk van de Bandijk. Eerst wanneer deze belangrijke werken zulen zijn uitgevoerd, zal van een intensief bodemgebruik binnen 't grondgebied van Sprang- Capelle sprake kunnen zijn. Van turf naar tuinbouw. Welke bestaansmogelijkheden nu heeft de mens zich in de loop der tijden in dit schamel door de na tuur bedeelde gebied kunnen schep pen? Op deze vraag zullen wij hier thans in hoofdlijnen een antwoord trachten te geven, om in enkele volgende artikelen met meer uit voerige beschouwingen op de ver schillende facetten nader teiug te komen. Reeds in de vroege middeleeu wen, toen de bodem van het gebied van Sprang-Capelle, voor wat de bovenlaag betreft, vrijwel geheel uit dunnere of dikkere veenlagen be stond, greep de mens de mogelijk heid van turfgraven met beide han den aan om zich hier op eenvoudige wijze een bestaan te verschaffen. Turf was immers een veel ge vraagde brandstof in de steden, waarbij kwam, dat uit turf door verbranding zout werd verkregen, dat eveneens een belangrijk han delsartikel was. Het transport van de turf bracht ongetwijfeld een be duidende handelsactiviteit met zich mee, zodat mag worden aangeno men, dat de turfwinning in deze streek lange tijd hoofdmiddel van bestaan is geweest voor de bevol king. In oude documenten o.a. uit het begin van de 15e eeuw is dan ook telkens sprake van turfsteking, moervaarten en moerhoeven, ter wijl een der oude heerlijkheden drie turven in haar wapen voerde. De moervaarten, in dit natte veen gebied vrijwel de enige verkeers wegen, vormden uiteraard de aan gewezen plaatsen voor het bouwen van woningen, zodat de grondslag voor de huidige stedebouwkundigo structuur in de middeleeuwen reeds in hoofdzaak gelegd werd. De turfgraverij heeft echter ook minder gunstige gevolgen gehad Hierdoor werd immers de water staatkundige toestand aanmerkelijk slechter en toen dan ook de ramp van 1421 zich had voltrokken, was door de mens tevens de grondslag gelegd voor het ontstaan van de uitgestrekte inundatiegebieden zui delijk van de Langstraatse Bandijk die bovendien de ontginningsmoge lijkheden van de weinige nog aan wezige veenbanken belemmerden In de volgende eeuwen werd naar andere bestaansmogelijkhe- I den uitgezien en wel in de agra- rische sector, hoewel ook hieitoe de mogelijkheden zeer gering wa ren. Hooibouw, veeteelt, paarden- en runderhandel werden in het noordelijk gedeelte van de huidige gemeente de voornaamste midde len van bestaan, terwijl in de hoger gelegen delen in het zuiden, m. n. in Sprang, de akkerbouw zich kon ontwikkelen. Daarnaast moest aan vulling worden gezocht in een an dere sector, en dit had tot gevolg dat de schoenen- en ledernijverheid als bestaansbron opkwam. Alle ver eiste factoren vee voor huiden, run als looistof en kalkvrij, stro mend water waren ter plaatse aanwezig en v. d. Aa kon dan ook in zijn Aardrijkskundig Woorden boek van 1847 de schoenennijver heid als voornaamste middel van bestaan vermelden voor Sprang. Dat deze bedrijfstak inderdaad in de gemeente van grote betekenis is geweest en o.a. door de gunstige ligging ten opzichte van Holland nog werd bevorderd, blijkt wel hieruit, dat op het einde van de vorige eeuw binnen de gemeente niet minder dan 28 leerlooierijen en 58 schoenmakerijen waren ge vestigd. Een gezonde basis voor een bloeiende schoenen- en lerte'-- industrie was dus aanwezig. Na dien is echter de leerlooierij volko men verdwenen, terwijl ook 't aan tal schoenmakerijen of -fabrieken beduidend afnam. Deze gang van zaken, die in vele onzichten de verdere industriële ontdooiing van de gemeente heeft tegengehouden, moet in hoofdzaak geweten worden aan de conservatieve instelling en het gebrek aan ondernemingsgeest bij de bedrijfsleiding aan het begin van deze eeuw. Het blijven vast houden aan de oude pi-oductiewij zen van leder en schoenen moest tot een afbraak van de bedrijven leiden, daar de concurrentie tegen de machinaal werkende fabrieken van Waalwijk, Kaatsheuvel, Don gen en andere plaatsen onmogelijk kon worden volgehouden, zodat de aanwezige kleine bedrijven gelei delijk moesten worden stilgelegd. Dit droogleggen van belangrijke bestaansbronnen is ook op de loop van de bevolking van grote invloed geweest. Het aantal inwoners be droeg in 1930 n.l. minder dan in 1900 (resp. 4985 en 4916). Door een sterke ontwikkeling van een op moderne leest geschoei de tuinbouw, alsmede door oorlogs omstandigheden (evacuatie, wo ningnood e. d.) kon de bevolking na 1930 betrekkelijk sterk toene men (1950: 5895 inwoners). Het feit echter dat in 1947 niet minder dan 56,3 van de mannelijke in dustriële beroepsbevolking of 517 personen, buiten de gemeente werkzaam waren, is een duidelijke aanwijzing, dat er in Sprang-Ca pelle ondanks de geringe bevol kingsgroei (Noordbrabant groeide tussen 1900 en 1950 ruim 10 maal zo krachtig) een schrijnend tekort aan werkgelegenheid bestaat in de industriële sector. Over deze en I andere problemen een volgende maal nadere bijzonderheden. Donderdagavond j.l. vergaderde de raad van de gemeente Waalwijk. Deze vergadering werd wegens uit- stedigheid van de burgemeester ge presideerd door wethouder Smol ders en kenme'ikte zich zoals ge woonlijk, door een bondige behan deling van de diverse agendapun ten. De heren v. d. Hoven en Mom bers waren absent. Na de opening deelde de voor zitter mee, dat de burgemeester voornemens was, zoals wij reeds meldden, om a.s. Vrijdagavond een speciale vergadering te beleggen, waarin hij afscheid zou nemen van de raad na deze vergadering zou hij de ingezetenen gelegenheid ge ven, afscheid van hem te nemen. De notulen werden vastgesteld en de ingekomen stukken voor kennisgeving aangenomen. Het voorstel inzake verlenging van de huur der lokalen in de openbare lagere school aan de Chr. H.B.S. gaf de heer Duyvelaar aan leiding de vraag te stellen, waarom de termijn van een jaar los gelaten was en men voor onbepaalde tijd nu de lokalen verhuurde. De voor zitter antwoordde hierop dat het gemeentebestuur zich zodoende veiliger stelde, wanneer er zich on verhoopt iets voor zou doen. De heer Meys vond het enigszins vreemd dat, wanneer de gemeente voor een of ander doel de lokalen nodig had, toch de kosten van ver lichting, verwarming enz. voor de huurder zouden zijn. Maar de voor zitter stelde hem gerust, door te verzekeren, dat deze lokalen even tueel slechts voor een korte tijd zouden worden gebruikt, bijv. voor stemmen. Enige tegenstand ont moette het voorstel niet. Punt 4 betrof een voorstel tot aanvragen en aanvaarden van defi nitieve voorschotten en bijdragen voor de in 1946 gebouwde 16 arbei derswoningen. De heer de Brouwer stelde hier bij de vraag, waarom dit na vijf jaar pa3 aan de orde kwam. De vooi'zitter antwoordde hem, dat de eerste cijfers slechts begrotingscij fers waren, later kon men de defi nitieve cijfers pas geven. Eoven- dien duurde de afwikkeling op het departement steeds erg lang. Het voorstel werd zonder stem ming aangenomen. Vervolgens werd een premie toe gekend ingevolge premieregeling woningverbetering en -splitsing. Men besloot een terrein aan de Oosterhavenkade in erfpacht te geven aan de heer H. v. Mil, tegen een jaarlijkse erfpachtscanon van f 33.15. Op een vraag van de heer Duyvelaar deelde de voorzitter mee dat de termijn zoals gebruikelijk, 75 jaar zou zijn. Na de verordening op de heffing van straatbelasting goedgekeurd te hebben, benoemde men tot leden van de commissie van advies inza ke vordering van woonruimte de heren v. Seters 12 stemmen, Dalleu 12 st., Kemperman 13 st., Kees 12 st. en v. Eijk 12 st. er werden nog 4 stemmen uitgebracht op de heer de Brouwer. De benoeming van de heer van Eijk is slechts tijdelijk, totdat in de plaats van Mej. Bram- lage een andere sociale werkster is benoemd. Aan de K.A.J., afdeling Baard wijk besloot men een geldlening te verstrekken, terwijl punt 10 be treffende kasgeldvoorzieningen, in geheime vergadering behandeld werd. De begrotingswijziging die als laatste punt op de agenda stond vermeld, had voornamelijk betrek king op aanmerkingen van G. S. van grotendeels administratieve aard. Het doortrekken van de rio lering van het industrieterrein naar de haven en op de kloosterweg naar een nieuwbouw maakte ook een begrotingswijziging noodzakelijk. In dit verband vroeg de heer Meys hoe het gesteld was met het plan, de gehele Kloosterweg te rioleren. De voorzitter deelde mee, dat dit plan nog niet was goedgekeurd. Hierna sloot men de vergadering.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1951 | | pagina 5