meningen van de fabrikanten zelf. Vaak is het een uitwerking van de antwoorden op de vragen naar de algemene toestand en de middelen tot redres. Opgaven waarvan H. Coppejans-Desmedt stelt dat ze 'eigenlijk als volstrekt onbetrouwbaar moeten worden beschouwd een soort over schatting van het inzicht der nijveraars in hun vak'. Zij erkent weliswaar wel een waarde van dergelijke gegevens maar 'minder voor de studie van de economie zelf dan voor de opinie van de industriëlen over de economie van hun tijd'.25 Of zoals in de aanschrijving behorende bij de enquête van. 1843 te lezen valt: 'De onvolledigheid der bij vroegere gelegenheden ingekomene opgaven kan gedeeltelijk daaraan te wijten zijn geweest, dat men hier en daar, vooral in de steden, eene oproeping aan de fabrikanten en trafikanten gedaan heeft, om aan het bestuur te komen opgeven, wat hetzelfde verlangde te weten'.26 Maar ook bij de andere vragen is de nodige voorzichtigheid geboden. De bereidwilligheid van de fabrikanten om mee te werken moet beslist niet al te hoog worden aangeslagen. Immers, zo valt te lezen in een brief van de burgemeester van Haarlem: 'de zooveelvuldige tabellarische opgaven welke onder het voormalige Fransche Gouvernement gerekwireerd zijn geworden, en steeds zonder eenige vrugt gebleven zijn, de fabrikanten c.a. in het algemeen zeer tegen dierge lijke mesuren vooringenomen heeft, vreezen wij echter dat wij ten deeze de zozeer gevestigde opinie met zullen kunnen overwinnen, en de aanvrage derhalven haar wezentlijk doel geheel zal missen'.27 Expliciet wordt hierbij verwezen naar eerdere Franse tellingen die veelal ten doel hadden óf 'om uit het land alles te halen wat er zonder gevaar van opstand weg te halen viel'28öf 'waardoor men de geheimen der fabrikanten tracht uittelokken, om langs dien weg daar van onderricht te worden'.29 Afgezien van de bereidwilligheid van de fabrikanten speelt ook nog een rol in hoeverre zij in staat geacht mogen worden de juiste opgaven te verstrekken. In hoeveel gemeenten meer dan alleen Leiden zal het probleem zich hebben voorgedaan van 'veele knoopjesdraaijers, wevers en dergelijke die van de smalle gemeente zijn, uit hoofde dat zij buiten staat zijn om eene enkele letter op papier te brengen'.30 Een verdere onduidelijkheid bleek te hebben bestaan over de vraag onder welke categorie soms mensen moesten worden ondergebracht. 'Ik kies hier tot voorbeeld de glazenmakerijen, de vergulderijen en de olieverwerijen. Op sommige plaatsen, vooral ten plattenlande, is dezelfde verwer tevens vergulder en glazenmaker. Wilde men nu, in dusdanig geval, gelijk inderdaad wel eens gebeurd is, opgeven: er bestaat in de gemeente één verwer, één vergulder en één glazen maker, dan zou men hierdoor drie personen noemen, waar er eigenlijk slechts één gevonden wordt'.31 Hierbij stuit men op de mogelijkheid dat bij het invullen van de enquête gebruik is gemaakt van de patentregisters. Vermelding van één persoon onder meerdere beroepen is hierbij zeer goed mogelijk. In het supplement op de Statistieken van de Nederlandse nijverheid uit de eerste helft der 19e eeuw geven de schrijvers het voorbeeld van de arrondissementstelling van Amsterdam, die tot stand is gekomen op basis van de patentregisters. Bij een vergelijking van deze gegevens met de gegevens die uiteindelijk in de enquête waren opgenomen, zijn zij echter op de nodige verschillen gestuit en daarmee op de onmogelijkheid om deze twee tellingen zonder meer aan elkaar te kunnen koppelen. 32 Het probleem om sommige beroepsuitoefenaren onder een bepaalde categorie te brengen werd alleen nog maar versterkt door het feit dat de in de lijst gegeven benamingen van fabrieken en werkwinkels niet altijd even duidelijk bleken te zijn en soms zelfs onjuist gekozen.33 De kwestie van de betrouwbaarheid speelt ook een niet onaanzienlijke rol in de discussie over het loonniveau in de eerste helft van de negentiende eeuw. Het is mijns inziens hier niet de plaats om inhoudelijk op deze discussie in te gaan. Wel wil ik aangeven welke bezwaren hierbij zijn ingebracht tegen de in de enquête opgegeven looncijfers. Het probleem is dat de looncijfers door verschillende factoren werden bepaald, zonder dat is aangegeven binnen de enquête in hoeverre daarmee rekening is gehouden. Te noemen zijn wat dat betreft: betaling in natura en andere emolumenten, stukloon, de lengte van de werkdag, de duur van het seizoen van de uitgeoefende economische activiteit, de samenstelling van de arbeidspopulatie. Verder bestaat onduidelijkheid over het punt hoe de loongegevens op de verschillende niveaus geaggregeerd zijn.34 Verder bleken sommige opgegeven werldiedenlonen bazenlonen te zijn.35 Degenen die geïnteresseerd zijn in bovenvermelde discussie verwijs ik naar de werken/artikelen van J. Mokyr, J.M.M. de Meere en Th. Kint/R.C.W. van der Voort.36 36

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1951 | | pagina 42