Topspelers niet meer naar de
internationale concoursen,
W-a,a\&tnê-CijaKt de fëuj
niet meev
HET MYSTERIE
BOEKBESPREKING
DE ECHO VAN HET ZUIDEN VAN MAANDAG 21 JULI 1952
Conflict in de Nederlandse biljartwereld
Onkostenvergoeding laat alles te wensen over
w fi*irn
Een speciale verslaggever van
„Het Brabants Nieuwsblad" te Roo
sendaal geeft in z'n blad de volgen
de reportage:
Er bestaat sinds geruime tijd een
ernstige tegenstelling tussen onze
prominente nationale biljarters en
het bestuur van de Nederlandse Bil
jartbond. In belangstellende krin
gen van onze biljartwereld hebben
we reeds verschillende malen de
vraag gehoord, waarom op de laat
ste grote internationale tournooien
onze beste biljarters ontbroken heb
ben. Namen als Van de Pol, Metz,
De Ruyter, hebben we gemist bij
de Europese biljartkampioenschap
pen 47/1 en 71/2 en dezer dagen
hebben we weer kunnen constate
ren, hoe tijdens een Nederland-Bel-
gië-ontmoeting, ter gelegenheid van
het 750-jarig bestaan van de stad
Eireda, onze Nederlandse kampioe
nen verstek lieten gaan. Een te elf
der ure gedaan dringend verzoek
(telefonisch) van de N.B.B. om toch
aan dit tournooi deel te, nemen,
werd zov/el door Van de Pol als
door De Ruyter afgewezen. Dit al
les wijst op een tamelijk scherp con
flict, dat zijn oorsprong vindt in 't
feit, dat de N.B.B. met alle kracht
streeft naar een starre naleving van
de amateursbepalingen. Dit plaatst
onze spelers echter in een zeer on
gunstige positie, vergeleken met de
buitenlandse concurrenten. Want
zij kunnen zich uit eigen zak niet
de weelde veroorloven aan alle
kampioenschappen van de druk be
zette internationale biljartsportka
lender deel te nemen. De N.B.B.
wenst echter voet bij stuk te hou
den
De verschillende nationale en in
ternationale biljartkampioenschap
pen, vorderen, wanneer men zich er
geen wil laten ontglippen, practisch
zestien tot twintig weken per jaar.
Een topspeler, die op peil wil blij
ven, moet iedere dag gemiddeld vijf
tot zes uren trainen. Dit vraagt ook
grote financiële offers, die de spe
lers zich niettemin graag getroosten
wanneer de N.B.B. daar tegenover
ook maar eens een gebaar van meer
soepelheid zou willen maken.
„De biljartsport", zo heeft Kees
de Ruyter eens verteld, „kost mij
per jaar wel ƒ2000.En wij ge
loven niet dat hij overdreef. In Oc
toberNovember van het vorige
jaar, heeft hij ons land vertegen
woordigd op de wereldkampioen
schappen in Argentinië.
Het had heel wat voeten in de
aarde, voor hij het visum in orde
had. Het kostte hem alles bij elkaar
een kleine 500.„Dat betaalt de
Argentijnse Biljartbond je graag te
rug" had het bestuur van de N.B.B.
gezegd, „en zo niet, dan zullen wij
je dat wel betalen". Kees de Ruyter
heeft het geld nog niet ontvangen
en krachtens een bestuursbesluit,
zal hij er ook wel nooit een cent van
terugzien.
Hij en de andere spelers werden
in Buenos Aires ontvangen met de
gratie, die men slechts voor vorsten
pleegt te reserveren. Er was een
officiële ontvangst door president
Peron en diens echtgenote, zij wer
den gevierd en geëerd, onze Neder
landse gezant was er bij, maar toen
al dat officiële gedoe achter de rug
was, stond De Ruyter zonder een
cent op zak op straat en moest zien
hoe zich te redden. U voelt de scher
pe tegenstelling en de teleurstelling
wel. Toevallig trof hij een bevriend
stadgenoot, die zich zeer veel moei
te getroost heeft om De Ruyter het
leven dragelijk te maken. Kees is
hem nog verschillende honderden
guldens schuldig. Alles bij elkaar
kostte hem deze Zuid-Amerikaanse
trip, waarin hij toch de Nederland
se vlag vertegenwoordigde, een
kleine 1000.een bedrag, dat ook
voor De Ruyter niet voor het op
rapen ligt.
Onvoldoende kostenvergoeding.
De laatste officiële vertegenwoor
diging waaraan De Ruyter gevolg
gaf, was die te St. Etienne, in Dec.
van het vorige jaar. Hij kon als on
kosten de treinreis derde klas de
clareren en kreeg als verblijfsver
goeding 1500 frans per dag (ƒ15).
Natuurlijk reisde hij tweede klas.
Dat kostte hem persoonlijk al een
kleine 70.meer. In het hotel,
waar ook de andere spelers logeer
den en waar voor hem een kamer
gereserveerd was, kostte logies en
ontbijt frs. 1400. Wanneer de service
waarbij opkomt, was De Ruyter al
ver over het bedrag heen, dat de
N.B.B. hem had toegekend.
Hij had dan bovendien geen cent
over voor diner en souper en aller
lei kleine dingen, die men op reis
niet ontberen kan. Hij verhuisde in
arren moede daarom maar naar een
derde rangs-pension. Dit alles was
zo nadelig voor zijn vorm, dat hij
zijn titel in een beslissende partij
verloor.
En nu kunnen er wel omstandig
heden zijn die pleiten voor de een
zijdige houding die de N.B.B. hand
haaft, maar dan zal hij ook moeten
afzien van een sterke vertegen
woordiging op de internationale
meetings.
En de andere spelers dan? zal
men vragen.
Och, de situatie is zo, dat zij, die
steeds moeten leven in de schaduw
van de groten, over vele bezwaren,
ook financiële heenstappen, wan
neer zij de plaats van de groten bij
een of andere gelegenheid in mogen
nemen. Het is echter de vraag of
on s prestige in de internationale
biljartwereld dat zeer hoog stond
daarmee op de duur gediend zal
zijn.
Zij doen niet mee.
Want spelers als De Ruyter, Van
de Pol en Metz bedanken er in de
toekomst hartelijk voor de lijn te
trekken voor de N.B.B., ten koste
van eigen zak. En wij kunnen hen
daarin niet geheel en al ongelijk
geven. Vooral als men in aanmer
king neemt dat het N.B.B.-bestuur
zelf niet altijd een voorbeeld van
zuinigheid is. De officiële afgevaar
digden en arbiters kunnen zich bij
internationale vergaderingen of
tournooien ruimer bewegen dan on
ze spelers dat kunnen. Daar zit iets
scheefs in.
Even goed als er iets scheefs in
zit dat de topspelers uit andere lan-
len door hun organisatie met rui
mere middelen gesteund worden en
onze eigen spelers als een soort pa
ria's maar langs de weg kunnen
blijven staan. Op die manier ont
staat een onhoudbare situatie die
zich thans dermate heeft toegespitst
dat ons spel in het internationaal
biljartmillieu uitgespeeld is. Want
de liefde kan niet altijd van één
kant komen en men kan van onze
prominente spelers niet altijd be
langrijke, financiële offers blijven
vergen, zonder dat daar enige com
pensatie tegenover staat. Want be
kers en medailles, al zijn ze nog zo
schoon, zijn nbg steeds te hard om
te kauwen
Toen het geruime tijd geleden
uit alles bleek, dat Kees de Ruyter
niet meer aan internationale of na
tionale kampioenschappen of an
dere wedstrijden deelnam, dus een
der „groten" zich aan het wedstrijd
program onttrok, hebben wij in 'n
onderhoud Kees naar de oorzaken
daarvan gevraagd en een uitvoe
rige reportage daarvan gemaakt.
Op uitdrukelijk verzoek van be
trokkenen plaatsten we die toen
nog niet.
Nu echter zonder meer door een
ander blad over een en ander wordt
geschreven, is er voor ons geen
enkele reden meer om het onder-
haud dat wij destijds met Kees de
Ruyter hadden, niet te publiceren.
DE K.N.B.B. HECHTTE MEER WAARDE AAN DE VALSE BEL
GISCHE BESCHULDIGINGEN, DAN AAN DE GOEDE EN
SPORTIEVE NAAM VAN KEES.
Meermalen heeft men. ons de vraag gesteld: waarom biljart Kees
de Ruyter niet meer? Waarom heeft hij niet meegedaan aan de
laatste kampioenschappen? En wij hebben onszelf deze vraag ook
menigmaal gesteld. We wisten reeds van de onsmakelijke geschie
denis na de terugkeer van Kees de Ruyter en Piet van de Pol
uit Argentinië, toen zij beschuldigd werden van onsportiviteit en
onfatsoenlijkheid. Dezer dagen heeft Kees ons de hele toedracht
van de zaak verteld.
BELGISCHE NAIJVER.
Het begon dus toen De Ruyter
en Van de Pol uit Argentinië terug
keerden en de kranten een vraag
gesprek publiceerden waarin onze
nationale biljarters zich minder
vriendelijk uitlieten over de we
reldkampioenschappen in Buenos
Aires. Dat al deze onvriendelijke
uitlatingen niet op rekening moe
ten worden geschreven van Kees
de Ruyter, die wij enkele dagen na
aankomst over deze kwestie vroe
gen, welk vraaggesprek werd ge
publiceerd in een van onze num
mers, blijkt volkomen uit de inhoud
van dit artikel.
Als reactie hierop kwamen arti
kelen in diverse Nederlandse bladen
en vooral in het officieel orgaan
van de Koninklijke Nederlandse
Biljartbond, 't maandblad „Biljart".
Hierin beschuldigde iemand, die
onbekend wenste te blijven de twee
Nederlandse biljarters van verre
gaande onsportiviteit, van onfat
soenlijkheid in hun optreden, dat
een blammage was voor de Neder
landse sport-eer, enz.: terwijl hun
uitlatingen op Schiphol, direct na
aankomst, werden weerlegd door
een brief van de heren Gabriels en
van Hasselt, welke brief in het
zelfde nummer van „Biljart" werd
gepubliceerd en waarin beide heren
verklaarden buitengewoon enthou
siast te zijn over heel de organisa
tie van de wereldkampioenschap
pen in Buenos-Aires. Deze heren
vertelden er echter niet bij hoe zij
meer dan wie ook in Argentinië
hebben lopen kankeren op de slech
te verzorging, hoe zij, wanneer men
hun pas niet ingenomen had, als
werkend passagier op een boot de
oceaan zouden zijn overgestoken;
ze vertellen ook niet, zei Kees, dat
zij vijf dagen hebben kunnen trai
nen; terwijl wij met onze tijd geen
raad wisten en geen goed materiaal
ter beschikking hadden. Maar wat
was het geval? Men had hun mee
gedeeld dat er in een of andere
bekende club in Buenos-Aires twee
biljarts stonden, voor de buiten
landse deelnemers, die reeds 6 da
gen voor het tournooi waren gear
riveerd. Iedere dag zonderden de
Belgen zich af; ze gingen vrienden
op zoeken. Toen zijn v. d. Pol en
de Ruyter hen daags voor de wed
strijd gevolgd; ze troffen hen aan
bij twee gloednieuwe biljarts.
Waarom, vraagt Kees de Ruyter,
hadden zij dat Galmiche, v. d. Pol
en mij niet verteld?
IN HET JUISTE LICHT.
De zaak wordt echter meer en
meer begrijpelijk, wanneer Kleed
verder vertelt en ons de zaak in
het juiste licht doet zien.
Toen er in België een ongere
geldheid met v. d. Pol was geschied,
besloot de Belgische Biljartbond v.
d. Pol te verbieden de eerste twee
jaren in België te spelen; dit besluit
werd ter kennis gebracht van de
Nederlandse Biljartbond en van de
Internationale Bond. De heer Ave,
de grote man van de internationale
Biljartwereld echter wilde nog niet
van een internationale schorsing
weten. Toen er tijdens de Europese
Kampioenschappen 47/2 hier ter
plaatse weer een kwestie rees met
Piet v. d. Pol, hebben de heren in
een niet officiële bijeenkomst in
hotel Ver wiel, besloten, zo gauw
er weer iets voorviel met v. d. Pol,
dat niet door de beugel kon, hem
te schorsen.
„Begrijp je nou alles", zegt Kees,
„wanneer ik je zeg, dat dat stuk
in „Biljart" door niemand anders
geschreven is dan door de voor
zitter van de Koninklijke Belgische
Biljartbond, de heer Toffaes?"
Inderdaad, wanneer dat zoi is,
dan begrijpen wij veel, dan begrij
pen we de houding van de Bel
gische biljarters, wier verklaringen
in de brief zo lijnrecht in tegen
stelling waren met hetgeen zij te
gen hun Nederlandse collega's had
den verklaard, voordat zij in Parijs
het vliegtuig verlieten, dan begrij
pen wij ook volkomen de aantij
gingen van de Belgische voorzitter,
die zijn spelers wil vrijwaren van
een lastige Nederlandse concurrent.
En in dit „sportieve" spel is nu
de Ruyter, die niets met de zaak te
maken had, ook betrokken.
ANDERE GELUIDEN
UÜT ARGENTINIË*
We begrijpen niet goed, dat de
Nederl. Biljartbond meer waarde
hecht aan de beschuldingen van de
Belgen, dan aan de goede en spor
tieve naam van onze plaatsgenoot,
die vanaf 1942 de eer van de Ko
ninklijke Nederlandse Biljartbond
heeft hoog gehouden, en die naam
meer glans heeft gegeven, niet al
leen door zijn superieur spel, maar
ook door zijn sportieve houding.
Wij hebben nooit getwijfeld aan
de houding van de Ruyter in Ar
gentinië, en niemand die Kees kent
zal daar aan twijfelen.
Hij liet ons enkele brieven lezen
uit Buenos-Aires; van Jan van Til
burg, die steeds bij hem was en aan
wie hij een grote steun had; van de
Nederlandse gezant in Argentinië,
beiden verbazen zij zich over der
gelijke aantijgingen, beiden zijn zij
er verontwaardigd over; de gezant
noemt de beschuldigingen „absurd".
Voorlopig neem ik niet meer aan
wedstrijden deel, zegt de Ruyter,
eerst moet dit maar eens recht ge
zet worden. Ik heb een goede en
sportieve naam, ik wens van derge
lijke beschuldigingen verschoond
te blijven. We hebben nog lang zit
ten praten en de grieven van Kees
tegen de Nederlandse Biljartbond
beperkten zich niet tot dit ene ge
val; men leze het artikel van het
„Brabants Nieuwsblad".
„Vroeger", zegt hij, „ging ik ge
laden naar een kampioenschap; nu
niet meer, ze hebben het zelf er uit
gehaald; ik weet niet meer waar
voor ik biljart".
Regelmatig traint Kees nog en
hij zegt dat hij zich zeer sterk voelt
en in 'n constante vorm. En 't zou
jammer zijn, wanneer op grond,
van dergelijke onsmakelijke voor
vallen, op grond van dergelijke vol
komen dnspdrtieve en oneerlijke
concurrentie, onze Waalwijkse bil
jarter zich gedwongen zou voelen
zijn steun en medewerking aan de
K.N.B.B. te moeten onthouden.
Een land dat maar twee biljarters
kent van internationaal formaat,
moet niet zo klakkeloos over hun
goede naam heenlopen!
ARBEIDSBUREAU WAALWIJK
WORDEN GEVRAAGD
Schoen- en leder
le klas inballer
Kantenlikker
Afmaker
Opzolers (hand)
Overhalers (hand)
Machine overhaler
le klas uitzetter
Strijker
Leersnijder
Overleersnijders
Lederwarenstikker
Kantenschrooier
Jeugdige schoen^ en lederwaren-
fabr.arbeiders
Lederwarenstikster
Schoenstiksters (fabriek)
Plaksters (fabriek)
Kleding, Reiniging
L.l. Naaisters
Huish. Diensten
Dagmeisje
Vrije beroepen
Jongste kantoorbedienden
(mannel.)
BIEDEN ZICH AAN
Bouwnijverheid
Aank. bouwk. tekenaar
Timmerlieden
Schilders
Bou wvaks j ouwers
Grondwerkers
Hout, Kurk, Stro
Meubelmakers
L.l. Meubelmaker
Mach. Houtbewerkers
Kleding, Reiniging
Kleermakers
(groot- en kleinwerkers)
Schoen- en leder
Werkmeester Onderwerkafd.
Hakkenbouwers
Schuurder
Leerspuiter
Glansstoter
Huidenspanners
Sjouwers looierij
(nathuis en droogzolder)
Metaalnijverheid
Mach. Bankwerkers
Stoker
L.l. Auto-monteur
Electr. lasser
Autog. lasser
Halfwas Electro-monteur
Vrije beroepen
Vrouwel. kantoorbedienden
Mannel. Kantoorbedienden
Voeding en genot
Slagersknechten
Handel:
L.l. verkoopsters
Verkeer
Div. chauffeurs
Bezorgers
Landbouw
Landbouwknechten
Personeel in alg. dienst
Magazijnbediende
Huishdiensten
Dienstbode
Aanmelden dagelijks tussen 9 en
12 uur v.m. op het Arbeidsbureau
te Waalwijk, Grotestraat 339 Tel
2131.
Deze bekendmaking is geldig t m
26 Juli 1952.
DICKENS' DOMBEY ZOON.
De vertaalster van Dombey Zoon,
Emmy van Lokhorst, heeft eens het vol
gende over Dickens geschreven
„Dickens is een der wereldschrijvers,
die zowel de eenvoudige van geest als
de gecompliceerde critische lezer boeit.
Hij bezit de magie van de verteller, die
een gehele wereld oproept en een on
uitwisbaar beeld van verschijning en
gedragingen zijner sujetten geeft. Zijn
vermogen tot nauwkeurig observeren
wordt overtroffen door zijn meeslepende
verbeeldingskracht, die in absolute zin
cre-actief is en ons binnenleidt in een
wereld vol beweging, waar het krioelt
van merkwaardige wezens, in wie wij,
ontroerd /of vermaakt, de medemens
herkennen. Verbeelding en menselijkheid,
tintelende levenskracht en sterk beel
dend vermogen maken Dickens tot een
schrijver, die veel meer is dan de be
schrijver van een tijdperk, die integen
deel verrassend actueel en voor volgen
de generaties belangrijk blijft."
Nu als achtste deel in De Werken
van Charles Dickens haar vertaling van
Dombey Zoon verschijnt, krijgen deze
woorden een heel bijzondere betekenis.
Paul Dombey is een ontroerende figuur,
waarin Dickens zijn eigen, jeugdcrisis
heeft uitgebeeld. Het dragend gevoel is
hier deernis tegenover het kleine, zwak
ke, onschuldig lijdende. Hier nam Dic
kens' wereld haar ontstaan, hier keert zij
ook steeds terug. De dood van Paultje,
de voortzetter en hoop van de firma, de
zoon van de trotse koopman Dombey,
laat een leegte achter in het grote som
bere koopmanshuis en grijpt nog de le
zer van deze tijd aan, evenals Dickens
zelf er dagen na het schrijven nog neer
slachtig van was. De zwijgende koop
man blijft met zijn lieftallige dochter in
het schaduwrijke huis, maar daarbuiten
leven echt menselijke figuren als de een
voudige kapitein Cuttle en de explosie
ve klaploper majoor Joe. Na een winter
vol verwachtingen en teleurstellingen
schreef Dickens op 28 Juni 1846 in Lau
sanne het eerste hoofdstuk van Dom
bey. Toen het niet wilde vlotten, ver
huisde hij naar Parijs, waar de lucht van
de grootstad hem beter inspireerde. De
illustraties van Phiz zijn ook in deze uit
gave opgenomen, ook die waarvan Dic
kens achteraf zei: „Het zou me honderd
pond waard geweest zijn om dit plaatje
buiten het boek te houden".
FEUILLETON
VAN DE BLAUWE TRAM.
door T. Lode wijk
18)
De volgende dag liep Joehem bij
de sigarenwinkelier Markus binnen
en kocht een doosje sigaretten, ,,'t
Kon de laatste wel zijn, dat je mé
verkoopt", merkte hij schijnbaar
achteloos tegen de nieuwsgierige
winkelier op, die er altijd op uit
was een nieuwtje te vernemen en
dit, 't zij aan het plaatselijk nieuws
blad, 't zij aan een der vele dag
bladen, waarvan hij als correspon
dent fungeerde, door te geven.
„Ga je weg?" was het antwoord.
Jochem had beet.
„Tja.zei hij geforceerd-luch-
tig, „ik heb er genoeg van. Ik schei
uit met 't politiewerk. Eerlijk ge
zegd: ik ben ontslagen".
„Zoda's jammer voor je",
meende de winkelier. Hij formeer
de in gedachten al het berichtje:
„Wij vernemen, datmaar
tegelijk bedacht hij dat 't misschien
niet fair was tegenover een altijd
opgeruimde en prettige klant als
Jochem, hem zo publiekelijk te kijk
te zetten. „Dat zal ik dan maar niet
in de krant zetten", viste hij.
„Je kunt het wat mij betreft ge
rust doen", verklaarde Jochem. „Er
is niets oneervols in, en dan weten
ze tenminste dat ik niets meer met
de politie te maken heb".
„Wat ga je nu doen?" wilde de
winkelier weten.
„Ik heb 'n baantje bij een infor
matiebureau", fantaseerde Jochem.
„Nogal heen en weer trekken. Lijkt
me niet gek. In ieder geval, als ik
door Lisse kom koop ik hier mijn
sigaretten. Maar zet 't maar gerust
in de krant, hoor!"
Ziezo, dacht hij, toen hij op het
Vierkant wachtte op de tram die
hem naar Haarlem moest brengen.
Het eerste tijdvak afgesloten; nu de
tweede étappe
Een ogenblik schoot de gedachte
aan Mar ja als een vlam door z'n
hersenen, maar dan zette hij reso
luut alles op zij. Niets zou hem van
zijn werk kunnen afhouden.
HOOFDSTUK X.
De Boer heeft een plan.
Enkele uren later zat Jochem in
het hokje, dat diende als wachtka
mer voor de bezoekers van 't grote
gebouw aan de Leidse vaart te
Haarlem, waar de tramdirectie ze
telde.
Al spoedig werd hij toegelaten
bij Ir. Moorrees, een keurig heertje
met een grijs puntbaardje, wenk
brauwen van een voor zijn leef
tijd yerdacht zwart en een ko
renbloem in 't knoopsgat van zijn
onberispelijk grijs costuum.
„Meneer Verkruysen!, waarmee
kan ik u van dienst zijn", klonk 't
hups van achter het immense bu
reau, waaraan de directeur zetelde.
„Meneer Moorrees", was Jochem's
antwoord, „ik heb een zonderlinge
vraag. Ik wilde namelijk van u we
ten of er, buiten de diensturen, nog
een tram rijdt tussen Haarlem en
Leiden".
„Tja....", aarzelde de ingenieur,
„dat zou ik zo uit m'n hoofd niet
kunnen zeggen". Hij nam de huis
telefoon op. „Vraag of meneer De
Boer even hier komt".
„Ik zal 't meneer De Boer vra
gen", legde hij Jochem uit, „wat die
niet weet, is ook de moeite van het
weten niet waard. Ik hoor, u bent
politie-ambtenaar. Mag ik vragen
wat
„Liever nog niet", weerde Jochem
lachend af. „U komt 't èllemaal aan
de weet, en of u zult verbaasd zijn,
of u zult me een idioot vinden
voor u hoop ik het laatste. Maar
nu zou 't een beetje vóórtijdig zijn".
De heer De Boer kwam binnen.
Jochem zag een man in de kracht
van zijn leven, met de kloeke ge
stalte van een zeeman, een blozend,
welgedaan gelaat en achter de flik
kerende brilleglazen zagen hem 'n
paar humoristische ogen welwillend
en opgeruimd aan. Hij schudde Jo
chem de hand op een manier, die de
jongeman een bedenkelijk gezicht
deed trekken, en vroeg waarom zijn
chef hem geroepen had.
Ir. Moorrees bracht Jochem's ver
zoek over, en de heer De Boer
krabde met de achterkant van zijn
potlood lang en nadenkend op zijn
al enigszins kaal wordende schedel.
„Nee", zei hij toen, „nee lacht u
nog maar niet, want meneer Ver
kruysen heeft gelijk. Er rijdt een
trarnniet van Haarlem naar
Leiden, maar omgekeerdweet
u wel (dit tegen zijn chef) dat is
die „surplus"-tram. Dat zit zo (ver
klarend tot Jochem) we zitten niet
zo best in het materiaal en nu is
ons dienstschema zo, dat we voor 'n
regelmatige hervatting van de mor
gendienst in Haarlem een wagen-
stel te kort hebben, terwijl we er in
Leiden een kunnen missen. Daarom
rijdt er dan meestal, niet altijd, een
extra tram na de laatste tram tus
sen Leiden en Haarlem, die echter
geen passagiers meeneemt.
„Hoe laat is dat gewoonlijk?" in
formeerde Jochem.
„Tjadaar vraagt u me zo
wat. Officieel om half éénmaar
't wordt ook wel eens later. Kijk,
er zijn dan toch geen diensten meer
op de lijn, ze kunnen net zo vroeg
of zo laat vertrekken als ze willen.
Enne ik hoop niet dat meneer
Moorrees er een dienstorder over
zal uitgeven er is een bepaald
ploegje dat zo hartstochtelijk zit te
miezemauzen 's avonds
Alle drie schoten in een lach.
„Tjadan vergeet je de tijd,
niet? Als de speelduivel je te pak
ken heeft.Er zijn een paar vrij
gezellen bij. 't Is gek, maar het is
steeds hetzelfde stel dat te laat is.
Gezworen kameraden, en je kunt ze
altijd voor een spelletje krijgen".
„Nu ja", meende Ir. Moorrees,
„dat moeten de mensen zelf weten,
maar wij moeten er geen last mee
krijgen. U hebt toch geen klachten
over die extra dienst, nietwaar in
specteur?"
Jochem slikte de bevordering met
een stalen gezicht.
„Nee, meneer, dat is 't helemaal
niet. Het gaat alleen om een getui
genverklaring te controlerenna
te gaan of de man bij z'n verstand
was of een glaasje te veel op had",
fantaseerde hij er luchtig op los.
„Meneer Moorrees, ik dank u har
telijk, en u vooral ook, meneer De
Boer".
„Gaat u weg?" vroeg die. „Als u
even wacht, loop ik zover met u
mee, ik moet naar de Tempeliers
straat".
„Graag", zei Jochem, die meteen
sympathie had opgevat voor de ge
moedelijke tram-man.
„Ja", vertelde Ir. Moorrees, toen
Jochem nog enkele ogenblikken
wachtte tot de heer De Boer terug
kwam, „zulke mensen brengen een
nieuwe geest van service en wel
willendheid onder 't personeel. Het
is een prima kracht en ik zie 't hem
nog ver brengen".
„Is meneer De Boer al lang bij
de N.Z.H.?" informeerde Jochem
beleefdheidshalve.
„Neewas het antwoord,
„pas na de oorlog. Hij heeft vóór die
tijd in Antwerpen een baan bij de
tram gehad. Bracht uitstekende ge
tuigschriften mee. Hij moest hier
eerst even wennen, maar ik moet
zeggen, die gemoedelijkheid van be-
neden-de-Moerdijk doet wonderen."
De Boer verscheen weer, de hoed
zwierig achter op- en een grote si
gaar in 't hoofd, en geleidde Jochem
naar de brede deur, vanwaar ze
over rails en wissels de straat be
reikten.
Jochem, die eerst van plan was
geweest langs de Schouwtjeslaan
naar de Haarlemmerhout te wan
delen om daar de tram te pakken,
veranderde van voornemen en
stapte gelijk met De Boer op, die
zijn eigen tram versmaadde en
langs de Leidsevaart in de richting
van de Tempeliersstraat liep „om
z'n lijn", zoals hij Jochem met een
knipoogje toevertrouwde.
Hij vertelde honderd-uit over z'n
werkkring, gaf interessante bijzon
derheden over de mogelijke oplos
sing van het tram-vraagstuk in
Haarlem zowel als in de buitenge
meenten, en toen ze eindelijk het
haltegebouwtje bij de Tempeliers-
straat bereikten, waren ze al beste
vrienden.
„Zeg meneer Verkruysen", zei De
Boer, Jochem vriendschappelijk bij
de arm nemend, „ik heb nog in geen
jaar zo gezellig met iemand gebab
beld. Weet u wat we moesten doen?
Ik loop hier even bij de chef bin
nen, die heb ik alleen maar 'n paar
woorden te zeggen en dan kruipen
we samen even binnen bij Lido en
drinken iets op de goede afloop.
Accoord?"
Jochem aarzelde. Zijn voorzich
tige natuur kwam in opstand tegen
zulke kennismakingen op korte ter
mijn, maar opeens bedacht hij dat
De Boer een Zuiderling was en
bleef, en dat, wat in het ietwat stij
ve Haarlem niet gewoonte was, in
de Sinjorenstad de doodgewoonste
zaak van de wereld zou zijn.
„Goed", zei hij, „ik drentel wel
vast vooruit".
(Wordt vervolgd).