De dood van de Dood
VAN BOXTEL
geen spreekuur.
Dr. K. Jap-Tjong
Notaris J. Waverijn
zitting zal houden te Loon op Zand
DE ECHO VAN HET ZUIDEN VAN MAANDAG 20 FEBRUARI 1956
8
Een vertelling uit de Kempen
Als ge ooit nog eens reizen
gaat langs de strakke zand-
banen van de Kempen, omdat ge
liji en hart wilt voelen tintelen
in de oneindigheid van aarde,
zon en wind, dan zult ge op een
ogenblik in Zevenbeke staan,
want Zevenbeke ligt pal in het
hart van de Kempen. Het is maar
een simpel samenstrooisel van
huizen en bomen en 't verschilt
in niets van de vele andere dorp
jes, die wel verloren schijnen uit
de broekzak van een achteloze
reus, zó schots en scheef en nie
tig liggen ze daar in de stille
wijdheid van het land. Ge vindt
er een kerk, een gemeentehuis,
een kastelein en een veldwachter
die een leven heeft lijk God in
Frankrijk, want plassen tegen 'n
boom en zo af en toe de stille
avond vol spektakel schoppen
vanwege een teveel aan brande
wijn en een tekort aan gezond
verstand, dat mag allemaal in
Zevenbeke. Vandaar ook dat de
bomen daar bar hoog tegen de
hemel opklimmen en de moeders
vaak schrikkelijk gebeten zijn op
zo'n lampedanser van een veld
wachter. Maar och
En verder ontmoet ge er de
prachtigste figuren die ge u maar
denken kunt: Peerke Blazoen,
Drieske den Bonkei, Freeke den
Hiep, Lowieke met de Billen en
nog vele andere malle marcheer-
ders. En verhalenoch Here,
verhalen!de zotste geschie
denissen kunt ge er beluisteren,
zodat de lach lijk een sneltrein
langs uw ribben omhoog bonkt
en er in uw tranen een regen
boog te blinken staat. Ja, het is
een wonderlijk land de Kempen,
het nestelt zich in uw hart met
een ontroering, een vreugde en
een vrede, waarvan ge in de be
zige stad nooit geweten hebt. En
misschien voor het eerst in uw
leven zult ge de eenzaamheid en
de stilte liefhebben, die daar ge
spannen staan van horizon tol
horizon lijk 'n veilig en beschut
tend dak. Het is goed daar eens
te lopen, zo maar alleen, met uw
klein verdriet en de heimelijke
verlangens van uw hart, langs de
rulle zandbaan in de stovende
zon, met de wind spelend en dan
send om u heen, en boven u de
pluimige witte wolken, slente
rend langs de eindeloze blauwe
straat van de hemel, en de vo
gels die dronken zijn van hun ei
gen kleine stem en geen gewicht
meer schijnen te hebben, zó licht
en moeiteloos tuimelen zij van
de hemel naar de de aarde en
weerom. Het is goed dit alles uw
bezit te weten voor korte tijd, dit
geluk lot op de bodem te kunnen
proeven, want alzo zult ge jong
en sterk terugkeren naar de stad,
waar ge nu eenmaal móét leven
om te kunnen leven, in harde on
vriendelijke straten en smalle
benauwende huizenkokers.
Maar iaat het hart u niet uit
de nand guppen en neb net leven
liet zoais t u ten deel vait, want
in Zevenoeke vanen de genraaen
worsten evenmin zo maar uu de
hemel. Mere nee, ais ge dat maar
nooit ueiiKt! Mr zijn uaar ook zor
gen Iijk feverans eiuers, en pijn
en leed en ziente en oood. Maar
wacnt eensdood? Missciuen
tiians weer ja, maar er was een
tijd dat r reeite oen Hiep geen
spat werk had en de ganse oag
in „De Blauwe Haan" zat te kla
verjassen en zotteklap te verko
pen. rreeke den Hiep dat is de
doodgraver, dat moet ge even
weten. Hoe dat kan? Ja, dat is
één van die wonderlijke geschie
denissen, waarvan men in gans
het Kempenland nog immer de
mond vol heeft, en het zonder
lingste is wel dat de pastoor er
hoegenaamd niet armer van is
geworden, maar dat is weer een
geschiedenis apart.
Het begon op een zomerdag.
Nou, zomer
Peerke Blazoen lag met een wit
gezicht naar de hemel te staren,
die lijk een vuile natte dweil over
de wereld te druipen hing. Peer
ke lag in zijn bed, er was met
hem iets niet recht in orde. Soms
lag zijn hart in ziin lijf te razen
lijk een dol masjien, dan weer
viel het stil en leefde geluidloos
lijk een worm in een vermolmde
stoel. Zestien dagen was dat nu
al zo. Peerke zelf achtte het niet
zo bar, want hij kon nog alles
eten wat hem voor de mond
kwam, maar de doktoor had tel
kenmale de dikke wenkbrauwen
over de wat troebele ogen getrok
ken en dan geleerde woorden
voor zich heen gemonkeld.
„Ge dient goed acht op u zelf
te geven, Peerke", had hij dan
ten einde gezegd, terwijl hij wat
in een boekje krabbelde.
Peerke had dan maar eens wat
geknikt. „Ge zult mij nog niet
zien vertrekken, doktoor, het le
ven smaakt nog te best!" En zo
was het, Peerke was er nog lang
niet zat van te leven en bij tijd
en wijle ook nog wel een slag
werk te doen.
Maar zojuist had de doktoor
na het onderzoek gijn grote uile-
bril opgedaan en een briefje te
voorschijn gehaald.
„Driehonderd en drie franken
bent ge me schuldig, Peerke."
Dan had hij gezwegen en strak
langs Peerke heen gekeken naar
de schilderij van „De Zondeval"
boven het bed. Peerke was er van
verschoten, niet vanwege die
driehonderd franken ofschoon
het een bar bedrag was maar
vanwege het onherroepelijke dat
nu te gebeuren stond. Want als
de doktoor met de rekening
kwam Peerke wist dat sekuur
van anderen dan viel er \oor
Freeke weer een kuil te graven.
„Vanwaar die drie franken,
doktoor?", had hij keihard ge
vraagd, menend zich daardoor
te kunnen teweer stellen tegen
de donkerte en de radeloosheid
die hem dreigden te verplette
ren. Gewoon doen, de Dood geen
hand geven, had hij tegen zich
zelf gezegd. Als ik doe alsof ik
niet dood moet gaan, zal de
Dood mij niet bemerken en rus
tig verder gaan. Hij had zich
verkneukeld over zijn slimheid
en glimlachend tegen het dikke,
blozende gezicht van de doktoor
aangezien alsof hij had willen
zeggen: ge doet maar, beste dok
toor, maar Peerke Blazoen is nog
niet aan de kraaienmars toe.
„Awel", had de doktoor dan
gelachen, „driehonderd franken
dan dèr, omdat gij 't bent, Peer
ke." Maar achter zijn stem had
Peerke de gedachten bespeurd:
aan die drie franken zult ge toch
niets meer hebben. Wel, dat zou
Peerke dan wel eens zienDan
had hij het geld vanonder de ma
tras te voorschijn gehaald en de
franken neergeteld in de molli
ge vrouwenhand van de dok
toor, die schielijk was heenge
gaan met het geld nog in de
hand, alsof hij iemand bestolen
had.
En alzo lag hij dan weer al
leen, zijn hoofd vol warrelend
gepeins. De hemel was kledde
rig en roerloos, de regen leekte
langs de ruiten in bibberende
kronkelwegeltjes en het scheen
wel of gans de wereld in stilte
en somberheid verdronken was.
Ook in huis roerde zich nievers
enig geluid. De stilte suisde lijk
een gaslamp.
Hij was toch al niet dood
Met een ruk schoot hij recht
op.
„Rosien!", riep hij met alle
kracht.
Zijn stem hotste-botste tegen
de wanden, maar nievers ver
nam hij de sloffende voetstap
pen van zijn vrouw.
„Sakkerdu, dat vrouwmens!",
gromde hij, terwijl hij zich met
een plof in de kussens liet te
rugvallen.
Dan kneep hij zijn ogen zó
stijf dicht, dat er kleurige ster
ren begonnen te dansen in het
donker. Een lach kringelde om
zijn dunne mond.
„Ik ben zot," zegde hij luidop.
„Als ik dood was, zou ik in de
hemel zijn, en daar ziet het gans
anders uit dan hier: geen flod
derig behang geen regen aan de
ruiten enniemand ligt daar
in bed...... alzo ben ik nog le
vend!" Hij rekte zich en opende
de ogen.
„HuWa
Een gloeiende schrik die hem
bijna verlamde schoot door Peer
ke heen. Naast het bed, op de
stoel waar zojuist nog de dok
toor gezeten had, zat een vreem
de man, althanshij leek nog
het meest op een man. Lang,
mager lijk een klokkezeel en
gans in het zwart. Onder de
zwarte hoge hoed en boven op 't
zwarte stakerige bovenlijf stond
het gezicht, skeletachtig en geel
lijk oker, waarin de ogen lijk
gloeiende karbonkels dwars door
peerke schenen heen te branden,
een schrikkelijk masker waarin
geen beroeping te bespeuren
viel. Blauw-groene lippen, als
strepen zo dun, lagen over de in
gevallen mond. Peerke's hart
bonkte en stampte tegen zijn
ribben en zijn mond was droog
lijk een woestijn. Die ogen sche
nen alle kracht uit hem weg te
trekken. Dus dat was
„Gij bent Peerke Blazoen?"
De stem was koud en scherp
lijk een winterse oostenwind en
Peerke vermeende 'n kilte langs
zijn hals en lijf te voelen glijden.
Een huiverig zweet tastte langs
gans zijn lichaamen 't was
alsof hij ievers het knarsen van
Freeke's schop in de aarde hoor
deen de murmelgebeden
van mijnheer pastoor
Sakkerdu!een felle weer
spannigheid schoot plots in hem
omhoog, een ijzeren wil klopte
in zijn kop om zich niet zomaar
gewonnen te geven aan die zwar
te duvel daar.
„Ja, de koster!", zegde hij kei
hard. „En wie bent gij dan wel?
Iemand van de belastingen? Dan
bent ge verkeerd gestuurd!" Hij
keek de kerel zonder knipperen
in het gele, perkamenten gezicht.
„De Dood", zegde de zwarte
man strak. „Ik word nooit ver
keerd gestuurd." Peerke ver
schrok weer opnieuw, maar
krampachtig spotlachte hij toch
„Zo, zo, de Dood, wel, welIk
had u nog nimmer van zo nabij
gezien, heer Dood, maar ik moet
zeggen dat ge er bar dood uit
ziet, Ge hebt, dunkt me, niet
lang meer te leven, ge bent vel
over been, man!"
De Dood wiegelde zijn hoofd
heen en weer en een grijns beet
zich langs zijn vervallen mond.
„Dat worden we allemaal en
minder nog dan dat, Peerke Bla
zoen. Na jaren zult gij niet meer
zijn dan een handvol stof, maar
ik zal nog immer vel over been
zijn. Ge kunt dit wel geloven: ik
ben de laatste die dood gaat."
„Goed, goed", zegde Peerke
sussend, „we komen allemaal
onder de aarde, Freeke den Hiep
verdient er zijn bier mee, maar
ge wilt toch niet zeggen
Hij kon zijn woorden niet be
ëindigen, want de Dood stond
overeind, lang en zwart. Zijn
hoge hoed reikte bijna tot aan
de zoldering.
„Ge vergist u, Peerke Blazoen,
het is wel uw tijd. Kom!"
peerke kon niet terstond iets
weerzeggen, de angst neep hem
de keel dicht nu hij het ogenblik
gekomen wist, maar ook een
grenzeloze verbazing maakte zich
van hem meester en een ogen
blik schoot het door zijn kop dat
deze zwart jas misschien toch de
Dood niet was.
„Wat kom?! Ik hoef toch niet
mijn bed te verlaten om dood te
gaan, een fatsoenlijk mens gaat
in bed dood, dat dient ge toch
wel te weten."
„Ge kunt dit aan mij overla
ten", zegde de Dood toonloos.
„Kom, we gaan op weg."
„Awel", zuchtte Peerke, „ge
zult uw zin hebben, maar vreemd
is het wel."
Hij stapte zijn bed uit, zijn blo
te voeten klapten op 't zeil. Wit,
mager en wat onvast schuifelde
hij in zijn net, lang ondergoed
naar de kast.
„Ge kunt u beter efkes om
draaien, dan zult ge me seffens
in mijn beste pak zien verschij
nen", zegde hij spottend.
„Nee, nee", antwoordde de
Dood scherp, „laat uw pak maar
in de kast, het is van geen dienst
meer. Terwijl wij gaan, zullen
wij onzichtbaar zijn, niemand zal
u zien."
Peerke's ogen vielen wijd open
van bevreemding en angst.
„Onzichtbaarzegt ge",
stamelde hij, „wilt ge daarmee
zeggen dat ik al dood ben?"
Hij zegde dit omdat ergens in
zijn kop een plan lag te smeulen
waarmee hij deze zwartgallige
sinjeur een flinke poets kon
bakken, want als hij meende dat
Peerke zich als een schaap zou
overgeven, nou dan kende hij
Peerke Blazoen bar slecht.
„Nee, dood bent ge nog niet",
grijnsde de Dood, „maar zolang
ge met mij gaat zal niemand u
kunnen waarnemen. Kom!"
Hij opende de deur en stapte
de kamer uit. Peerke zuchtte,
trok de pijpen van zijn lange on
derbroek goed naar beneden,
keek nog eenmaal de kamer rond
en volgde toen de Dood.
Terwijl ze de trap afdaalden,
hoopte Peerke Rosien beneden
te zullen vinden, misschien kon
hij haar dan te verstaan geven
dat hij op weg was om dood te
gaan. Maar nievers was iets van
Rosien te bespeuren, 't huis was
stil lijk een dodenkamer.
Het regende nog toen ze bui
ten kwamen, maar Peerke be
speurde er niets van. Hij zag de
regen wel vallen, maar zijn ha
ren en zijn hemd bleven kurk
droog. Ook van enige kilte werd
hij niets gewaar. Het was alsof
hij achter een glazen wand wan
delde, die hem het leven liet er
varen en hem er toch ook van
scheidde. In zijn dromen had hij
ditzelfde wel eens ondergaan, dat
hij door het dorp liep en er toch
niet wezenlijk scheen te zijn,
want niemand bemerkte of hoor
de hem. Wonderlijk vreemd was
het en misschien was dit wel een
droom, dan zou hij seffens wak
ker worden in zijn bed onder
„De Zondeval". De vreemdste
dingen konden immers aan een
mens gebeuren, er was Veel meer
op de wereld te doen dan een
mens zo maar begrijpen kon.
Toen Sjefke den Beul, de kap
per, passeerde, riep hij luid: „Le
lijke Bullekop!" Maar Sjefke
keek .niet op of om.
„Niemand hoort u, niemand
ziet u", zegde de Dood sarrend.
„Het schijnt wel zo", ant
woordde peerke achteloos, ter
wijl hij de blauwberookte gelag
kamer van „De Blauwe Haan"
binnengluurde, in de hoop dat
iemand zou roepen: Hé Peerke,
kom er bij zittenMaar niemand
verroerde zich, het kaartspel en
het geseuzel van de stemmen
gingen gewoon door.
Zwijgend doorliepen ze de
dorpsstraat, de Dood grimmig
voor zich heen ziende, Peerke
hard peinzend op zijn plan. Plots
zegde Peerke, terwijl hij zijn
hand op de arm van de Dood
legde: „Ge rammelt flink man,
als ik u zo hoor lopenIk begrijp
niet dat ge nog voort kunt, een
zak met benen zijt ge, meer
niet."
De Dood lachte zacht, bijkans
geluidloos, zodat er een vreem
de huivering door Peerke heen
voer.
„Seffens zult gij ook ramme
len, Peerke Blazoen. Iedereen
wordt ten einde een zak met be
nen zoals gij dat noemt."
„Ja", zegde Peerke, plots dee
moedig, ,jk geloof dat ge gelijk
hebt. Inenen, op een kwade dag,
is het afgelopen. En gij doet niet
meer dan uw plicht, ik versta
dat nu wel. De mensen schimpen
en hakken immers op u alsof ge
een baarlijke duivel zijt, maar ik
doorzie het nu allemaal anders:
ge zoudt wel bereid zijn om iets
voor de mensen te doen, als ge
maar kon. Ik geloof zeker, dat ge
mijn laatste wens zoudt willen
vervullen als dat in uw vermo
gen lag."
De Dood knikte.
„Ik had u al voor even dom
gehouden als alle anderen die ik
moet komen halen, Peerke Bla
zoen, maar ik geloof dat ik mij
vergist heb. Ziet ge,de mensen
vragen immer datgene wat ik
niet kan doen: hen laten leven.
Het einde komt altijd te vroeg,
voor de meesten althans/'
„Ja", zegde Peerke begrijpend,
„ik geloof wel dat ge 't niet ge
makkelijk hebt, iedereen wil van
het leven genieten en dat is ook
wel te verstaan, maar er moet
een keer een einde zijn, dat is
even klaar. Ik ben er ook nog
niet zat van te leven, maar ik
schik mij in het onherroepelijke.
Alleenalleen, weet ge, ik
heb nog één wens en ik geloof
dat ge het zult begriiDen. Kijk,
ik ben de koster van Zevenbeke,
al drie en veertig jaar, hetgeen
ge natuurlijk wel weet. En ik heb
al voor heel wat mensen de
doodsklok geluid, misschien wel
voor tweeduizend. En nou, nou
ik zelf dood ga, zou ik 't Drach
tig vinden als gij, de Dood in
hoogsteigen persoon, de klok
zoudt willen luiden. Dat is als
een soort monument, begrijpt ge
wel. Het ganse dorp zal zeggen:
voor Peerke Blazoen heeft de
Dood zelf het klokkezeel getrok
ken. Over honderd jaar zullen ze
dat nog vertellen en alzo zullen
ze Peerke Blazoen nooit verge
ten. Zoudt ge dat niet efkes wil
len doen, heer Dood?"
De Dood knikte.
„Ik zal uw doodsklok luiden,
Peerke, nu seffens!"
Ze waren juist tot aan de kerk
genaderd en Peerke duwde tegen
de deur, die knarsend open
zwaaide. Ze stonden in het por
taal, waar door de lage zoldering
drie klokkezelen naar beneden
hingen. Peerke nam het zeel van
de grootste klok en verduidelijk
te: „Kijk, nu neemt ge het zeel
zo hoog mogelijk vast en dan
trekt ge zo hard als ge maar
kunt. Maar nu moet ge op één
ding goed acht gevenals ge het
zeel naar beneden getrokken
hebt, moet ge het niet loslaten,
Want dan slaat de klok over en
kraakt ge de hele boel".
„Ik zie het al", zegde de Dood,
,het is eenvoudig genoeg."
Peerke stapte opzij en de Dood
stelde zich op bij het zeel. Hij
rekte zich, greep liet zeel zo hoog
mogelijk vast en trok wat hij
kon. Het zeel daalde, zo ook dé
Dood. Het zeel schoot weer om
hoog, zo ook de Dood omdat hij
licht lijk een veer was. Helemaal
tot aan de zoldering schoot de
Dood omhoog en sloeg daar met
zo n krakende slag tegen 't hout,
dat de hoed hem over de ogen
schoot. Peerke sprong naderbij,
rukte het zeel weer naar onder
en liet dan weer los. „Niet los
laten!" schreeuwde hij luid te
gen de Dood. Het zeel schoot
weer omhoog en weer dreunde
de Dood met zijn kop tegen het
hout. En zo ging het tot vijf, zes
maal toe. Toen viel de Dood
kletterend op de plavuizen en op
hetzelfde ogenblik ging Peerke
aan het werk. Hij greep een lege
eikenhouten kaarsenbak die in
een hoek stond en sloeg als een
razende op de Dood los.
„Sakkerdu! Lelijke gele pest
kop! Smerige zwart.jas/ Lelijke
rammelende knekelduivelLor-
rekopBottekopHier hebt ge
iets van Peerke BlazoenHier
dèr! Daar dèr! Leeggelopen
windbuulLampedanser
Peerke sloeg zolang tot hij niet
meer kon en de Dood beweging
loos in een hoek lag. Dan gooide
hij hem over zijn nek en sleepte
hem naar de tuin van mijnheer
pastoor. Hij groef een kuil waai
de Dood wel driemaal rechtop in
kon staan, smeet de rammelende
botten in de diepte, gooide 't gat
weer dicht en bleef er wel een
kwartier boven op staan stam
pen. Dan wiste hij zich 't zweet
van het gezicht en bemerkte dat
hij..druipnat daar stond.
Seffens flitste het door zijn kop
dat hij dus ook niet meer on
zichtbaar was en dat iedereen
hem in ziin ondergoed kon zien
staan
„HelpHelpPastoorDe kos
ter in zijn onderbroek! Peerke
Blazoen gans naaktHere Here
Gillend en blèrend alsof het
ganse dorp in brand stond, vloog
de pastoorsmeid de pastorie
weer binnen.
Een ogenblik stond Peerke
roerloos, niet wetende wat te
doen. Dan, lijk een haas, rende
hij weg, de dorpsstraat in, waar
seffens het ganse dorp schater
lachend achter hem aan te joelen
lien. Nimmer was er in Zeven
beke zoveel buikpijn van het la
chen geweest.
Maar 's avonds zat Peerke blo
zend en wel in „De Blauwe
Haan'' en deed alle monden wa
genwijd open vallen met zijn
wonderlijke geschiedenis over de
dood van de Dood.
En de morgen daarna liet hij
zijn klok weer zingen over dé
trillende bossen en de rulle zand-
banen van een zondoorstoofd
Kempenland.
A. J. M. TEN BOKUM.
BERICHT VAN INZET.
SLAGERSJONGEN,
BEKENDMAKING.
in 'c Gemeentelokaal ter irning van diverse belastingen.
Kaatsheuvel, 16 februari 1956.
De burgemeester voornoemd,
Mr. R. f. Th. van der Heijden.
GEVRAAGD
17 20 jaar.
voor lichte kanloorwerkzaamheden.
Sollicitaties te richten aan ANDRÉ VAN HILST N.V.,
Grotestraat 107, WAALWIJK.
EEN INTERESSANTE BAAN VOOR üf
Voor de uitvoering van grote en
Interessante electrotechnische
werken in geheel nederland
f
worden gevraagd
electrotechnische
electrotechnische
MONTEURS
electrotechnische
HULPMONTEURS
Hen wacht een interes
sante en vaste werk
kring, een zeer aantrek
kelijk loon en prettige
arbeidsvoorwaarden.
Sollicitaties worden ingewacht bij
de afdeling Personeelszaken van:
N.V. ELECTROTECHNISCH INSTALLATIEBEDRIJF
RAADHUISSTRAAT 1 TILBURG TEL. 21050 (K 4250)
Oog-arts
a.s. donderdag 23 februari
WIJ HEBBEN
zakjes met
7 stukken prima Toiletzeep
voor f0.79-
Drogisterij VAN AMELSVOORT
P da Markt, Tel. 2286, Kaatsheuvel.
te Oapeile bericht, dat zijn
ingezet
a. WOONHUIS met erf en
tuin en garage te Waspik
aan de V eerstraat 13, sec
tie H nr. 227 groot 4.10
aren op f 10.100.—
b. WOONHUIS met erf te
Waspik aan deHavendi)k8
sectie H nummer 230 groot
1.40 are op f5100.-
Toeslag op Vrjjdag 24 Pebr.
a.s. des avonds om zeven uur
precies ten kotfiehuize van
MONTENS-ROQVERS aan 't
Vaartje te Waspik.
EEN JONGEN, 15 jaar oud,
met veel ambitie voor het
S|1 agersvak, zou zich
gaarne geplaatst zien als
daar waar hij het vak vol
ledig kan leren, zowel
slachten als beweiken.
Brieven onder No. 7508, bur.
Jan Tuerlings, Kaatsheuvel.
WIJ HEBBEN
tegen verstopte gootstenen
en afvoerpijpen
FIFAX
f 1per pot.
Drogisterij VAN AMELSVOORT
op de Markt, Tel. 22S6, Kaatsheuvel.
De Burgemeester der gemeente LCON OP ZAND
maakt bekend, dat de Gemeente Ontvar ger op
donderdag 23 februari 1956 tussen halt 10 en half 12
it i-
KVS3X
t ViJII