DE DRIE ANKERS
ssssïjHSfS
"«gfSsT^
DDB
HEEMKUNDIG GENOOTSCHAP
JEUK
ebed op (§oede <*~\3rijdac).
Midden-Langstraat e.o.
2
W ECHO
TAN HET EÜIDEN VAN VRIJDAG 30 MAART 1956
2
„Je bent een ondankbare jon
gen, Sascha Iwanowitsj", zei hij
met een bedroefd gezicht. „Ik wil
mij niet op mijn goedheid beroe
men, maar ik mag toch wel zeg
gen dat ik je van de dood heb
gered. Meer nog, ik heb je ver
zorgd, nieuwe kleren voor je ge
kocht en je in mijn huis opgeno
men. En wat doe jij? Je vindt het
alemaal heel gewoon, en mis
schien is het dat ook wel, maar
dat je te lui bent om te werken
is niet gewoon. Als ik niet beter
wist, zou ik zeggen dat je de dui
vel in je hebt, die de oorzaak is
van alle ledigheid. Je kunt toch
minstens je dankbaarheid tonen
door flink aan te pakken. Heel 't
dorp spreekt er schande van,
zelfs de pope, ons goede Vadertje
Wassilev."
Dit laatste was niet waar, maar
daar trok Balkoesjin zich weinig
van aan, hij rekende alleen maar
uit wat deze Sascha Iwanowitsj
hem ging kosten als dat zo door
ging.
„Ik ben niet ondankbaar vader
Pjotr" antwoordde Sascha zacht,
„ik zal iedereen in Kirov geluk
kig maken."
„Prachtig prachtig!" zei Pjotr,
zijn dikke handen wrijvend.
„Werken maakt gelukkig. Ieder
een moet werken, dus jij ook! Je
zult anders nog eens in zonde en
misdaad sterven, Sascha Iwano
witsj, want God zal zich van je
afwenden als je zo lui blijft."
Toen, op een zachte voorjaars
dag omstreeks Pasen, ge
beurde het. Sascha was door
Pjotr naar het bos gestuurd om
de anderen te helpen met wat
lichte werkzaamheden. Het wa
ren merendeels vrouwen die daar
aan het werk waren en Sascha
sloot zich altijd graag bij hen
aan, want dikwijls onder 't werk
zongen zij oude Russische liede
ren en dan was zijn hoge lichte
jongensstem boven alles uit te
horen. Op die dag zongen zij al
de liederen die zij kenden. Hun
gezang danste als de stemmen
van honderd klokken door het
bos en dreef ver weg over de
vlakte, waar de mannen bij de
rivier tegen elkaar zeiden: „Hoor
Sascha Iwanowitsj is weer met
de vrouwen in het bos."
Toen zei uitgezongen waren,
zei Sascha: „Nu zal ik iets voor
jullie spelen." Hij ging op een
boomstam zitten en haalde van
onder zijn kiel een glanzende
bruine fluit te voorschijn. Met
zijn witte, magere handen be
tastte hij het hout alsof het leef
de tussen zijn vingers en zijn
ogen werden wijder en stiller dan
de grote vlakte achter het bos.
En toen speelde Sascha Iwano
witsj op de fluit. Hij speelde zo
als nog nooit iemand in Kirov
gespeeld had op een simpele fluit
van bruin, glanzend hout. Soms
zong zijn fluit zo juichend en
zingend dat het bos licht werd
als een hemelzaal. De tonen had
den de rijpe geur van de zomer
wind die van heel ver komt, en
de stem van de zomerrivier die
zich een weg zoekt langs stenen
en rotsblokken. Maar dan ineens
werd het donker en somber en de
melodie huilde en snikte als de
wind rond een eenzaam huis op
de vlakte. Het water van de ri
vier zwiepte wit-schuimend tegen
de oevers op en langs de hemel
joegen onheilspellende wolken-
masa's. En tenslotte zong de fluit
een melodie die zo zuiver en zo
breekbaar was dat zelfs de wind
zijn adem inhield.
„Iemand die zo kan spelen
hoeft niet te werken", zei Katja
Rachowa zacht, terwijl ze de tra
nen uit haar o«?en wiste. Zij liep
op Sascha toe, kuste hem op zijn
FEUILLETON
van „De Echo van het Zuiden
mond en zei: „Je hebt ons geluk
kig gemaakt, Sascha Iwanowitsj,
je mag nooit meer van ons weg
gaan.'
„Ja!" riepen toen, ook alle an
deren, „je mag nooit meer van
ons weggaan, Sascha Iwanowitsj,
want aneen jij kunt ons geluk
kig maken." En zij kusten hem
en sttreelden zijn haar.
Beneden aan de rivier hadden
ook de mannen roerloos en met
een verbaasde blik in hun ogen
staan luisteren en sommigen ke
ken naar boven, want ze dachten
dat die muziek uit de wolken
kwam. Toen de laatste tonen van
die wonderlijke fluit aan de ho
rizon verdwenen waren en de
wind en het water hun gesprek
weer hervat hadden, zei iwan
Goezenkov, die Pjotr Balkoesjin
nog steeds drie maanden huur
schuldig was: „Dat duivelskind
is weer bezig. Hij houdt het werk
op en verleidt de vrouwen en
meisjes tot slechte dingen."
Maar Boris Kerasenko sloeg
hem op zijn hoofd en antwoord
de kwaad: „Die jongen speelt als
God zelf, maar daar begrijpen jij
en Pjotr Balkoesjin en ïiog een
paar anderen toch niets van."
En nog diezelfde dag ging het
door het dorp dat Sascha Iwa
nowitsj wel niet speelde als God
zelf, maar toch wel even goed
als de aartsengel Gabriël en Kat
ja Rachowa wist er nog bij te
vertellen dat zij een bijzonder
licht rond zijn hoofd gezien had
toen hij speelde, maar dit laatste
geloofden slechts enkelen, omdat
Katja altijd dingen zag die nie
mand anders zag.
De volgende dag speelde Sa
scha weer en het werk lag nog
langer stil dan de vorige dag,
want hij speelde nog mooier, en
Kerasiwna die al twee mannen
versleten had en zo sterk was als
een jonge beer, barstte in tranen
uit en snikte: „Als de duivel dit
hoort, zal hij zich bekeren, daar
ben ik van overtuigd." En des
avonds was heel Kirov op het
kleine dorpsplein bijeen, want
Roepima Osipowna had overal
rond verteld dat Sascha zou ko
men spelen voor iedereen en zo
lang als de mensen maar wilden
luisteren. Toen de schemer be
gon te vallen, was het kleine
plein geheel gevuld met mensen
die overal in kleine groepjes op
de grond zaten te praten. Er hing
een sfeer van gelukkige verwach
ting, die zich vermengde met de
zachte geuren van de voorjaars
wind tot een wonderlijke blijd
schap, dip de meisjes deed zin
gen en de mannen luid en vol
liet lachen. Alleen voor de deur
van de woning van Pjotr Bal
koesjin zat een klein groepje dat
zwaar in de schuld stond bij de
houthandelaar en daarom alle re
den had om zijn vijandigheid te
genover Sascha te delen.
„Ik heb nog nooit zo'n ondank
bare nietsnut gezien", zei Iwan
Goezenkov luid genoeg om door
Pjotr, die achter het open raam
verscholen zat, gehoord te wor
den.
„Ondankbaar is een nog veel
te mooi woord", snerpte Anna
Wersajawa. „Onze goede vader
Balkoesjin heeft hem van de
dood gered en hem in zijn huis
opgenomen als zijn eigen zoon.
Geloof maar wat ik zeg: die Sa
scha Iwanowitsj is een kind van
de duivel, die niet alleen Pjotr,
maar heel Kirov in het ongeluk
wil storten door de mensen van
het werk af te houden."
„Pjotr Balkoesjin is veel te
goed", bromde Jefim Popov, de
postmeester. „Als ik 'm was sloeg
ik die duivel er uit zoals mijn
vader bij mijn broer Jelisej ge
daan heeft. Het heeft hem zijn
leven gekost, maar die duivel
was er uit."
Pjotr Balkoesjin zat achter het
venster en overdacht op welke
manier hij die duivel er uit zou
kunnen krijgen, maar het moest
gauw gebeuren, want anders zou
zijn bedrijf en daarmee ook hij
zelf ten gronde gaan.
De schemering werd al dieper
en dieper en plotseling riep Roe-
IN
daor: PIKE NORTON WILL'S
44).
Met grote ogen had Milly het to
neeltje gevolgd. Doodsbleek had ze
toegezien bij het gevecht. Nu kwam
ze weer tot zichzelf en ze wilde met
een kreet van vreugde op Peter toe
vliegen. „Blijf daar staan", snauwde
weer die stem. „Laat maar Milly",
zei Peter met een bemoedigend
knikje. „We spreken elkaar nog
wel".
Het meisje keek hem aan en er
sprak zo'n dankbaarheid uit haar
diepblauwe ogen, dat Peter's hart
sneller begon te kloppen. Wat ziet
ze er slecht uit, dacht hij, terwijl 'n
koude woede tegen haar overweldi
gers zich van hem meester maakte.
Wat ziet ze bleek en afgetrok
ken. Het is alsof ze in geen da
gen heeft gegeten en geslapen.
„Loop voor ons uit de trap af",
klonk plotseling weer de stem
achter Peter. Hij meende dat het
Dufresque was. Hij deed wat hem
gezegd werd. „Jij ook", zei de
man tegen Milly. Tot zijn onuit
sprekelijke vreugde zag Peter,
dat het meisje naast hem moest
gaan lopen. „Ik hoop dat ze ons
niet gescheiden wegvoeren" dacht
hij. „Hier wachten", klonk weer
de stem, toen ze bij de volgende
trap aangeland waren. Dufresque
overtuigde zich er eerst van, of
alles rustig was en floot toen
even. Van beneden kwam on
middellijk antwoord. „Doorlo
pen" klonk het bevel.
Beneden aan de trap bleven ze
weer slil staan. Dufresque kwam
nu voor hem staan. Zijn hand,
waarin Peter de revolver ver
moedde, had hij op Amerikaanse
wijze in zijn zak. „Luister", zei
hij op een scherpe en onaange
name toon. „Er staat een auto
klaar voor de ingang. Jullie lo
pen gearmd naar die auto. Bij de
geringste verdachte beweging
schiet ik. Denk er om, Molde-
ring, dat ik het eerst op 't meis
je schiet. Vooruit nu!"
Inwendig kokend van woede
gaf Peter |Milly een arm. Zijn
woede werd echter onmiddellijk
verdrongen door een geheel an
der gevoel, toen het meisje zijn
arm zachtjes drukte. Ondanks de
benarde positie waarin zij bei
den verkeerden, was het voor de
journalist toch een ongekend ge
not zó met 't meisje te lopen.
Ze liepen langzaam naar de
pima: „Daar is Sascha!" Ze
sprong op, liep op hem toe en
leidde hem tot onder de grote eik
die midden op het pleintje stond.
„Ga je alleen voor mij spelen, Sa
scha?" vroeg de verleidelijke
Roepima, terwijl ze zijn hand
streelde. Sascha glimlachte. „Ik
speel voor alle mensen, maar als
je wilt mag je wel denken dat het
alleen voor jou is." Hij ging zit
ten en haalde zijn bruine, glan
zende fluit te voorschijn.
„Ik zal voor jullie spelen het
verhaal van Asja en Ilja, die el
kaar lief hadden tot in de dood."
Het werd heel stil op 't kleine
dorpsplein. En toen de handen
van Sascha Iwanowitsj zich als
witte vogels op het glanzende
donkere hout zetten en de eerste
tonen in de milde avond omhoog
dansten, trok de wind zich ge
luidloos terug en het scheen wel
alsof zelfs de schemer haar on
hoorbare voetstap inhield. Nog
nooit was er zo gespeeld in Ki
rov, nog nooit was er zoveel
overstelpende vreugde de harten
binnengestroomd als op die zach
te voorjaarsavond omstreeks Pa
sen. Het geluk was nog nooit zo
nabij geweest dat je zijn hand op
je voorhoofd kon voelen.
Toen het verhaal uit was bleef
het stil. Sascha stond op en ver
dween in de schemer die plotse
ling dieper scheen te worden. En
er waren er die avond velen die
baden voor de ikoon van de On
ze Lieve Vrouw van Kazan en
Haar smeekten om Sascha Iwa
nowitsj te zegenen, die het geluk
in Kirov had gebracht.
Zelfs Pjotr Balkoesjin moest
erkennen dat dit duivelskind een
goddelijke gave had en daarom
ranselde hij de jongen af met zijn
zware rijzweep tot zijn rug rood
zag van het bloed. En bij elke
slag schreeuwde hij„D'r uit dui
vel, d'r uit!" En toen hij moe ge
slagen was, vroeg hij hijgend:
„Sascha Iwanowitsj, je weet dat
ik het goede met je voor heb, be
ken je nu dat je zwaar gezondigd
hebt, niet alleen door zelf niet te
werken, maar ook door anderen
van het werk af te houden en te
verleiden tot slechte dingen?"
Sascha glimlachte en antwoord
de zacht: „Vadertje Pjotr, ik wil
alleen maar alle mensen geluk
kig maken."
Pjotr Balkoesjin vloekte vre
selijk, spuwde de jongen in het
gezicht en sloeg hem zo hard op
het hoofd dat het bloed hem uit
mond en oren sprong.
£)e volgende dag maakte de
politiechef Kowaljof bekend
dat Sascha Iwanowitsj was op
gesloten wegens diefstal ten na-
del van zijn patroon Pjotr Bal
koesjin en dat rechter Gagin nog
vóór Pasen naar Kirov zou ko
men om uitspraak te doen.
Behalve de mensen die bij Bal
koesjin in de schuld stonden, ge
loofde niemand iets van de dief
stal, want iedereen wist dat Sa
scha nooit tot zoiets in staat zou
zijn. De verontwaardiging tegen
de houthandelaar gromde als 'n
kwaadaardige hond en de haat
broeiend als 'n smeulend onheil
spellend vuur, maar niemand
durfde zijn stem openlijk te ver
heffen, want bijna geheel Kirov
was bij de houthandelaar in
dienst en die het niet waren,
stonden bij hem in de schuld.
Alleen Alexej Alexandrowitsj
ging midden op het dorpsplein
staan en schreeuwde: „God zal
je voor eeuwig vervloeken, Pjotr
Balkoesjin, omdat je een on
schuldige voor 't gerecht daagt!
In het vuur van de hel zal Hij al
je geld als gloeiend metaal op je
hoofd stapelen, want alleen voor
geld heb je geleefd! Geld. Pjotr
Balkoesjin, geld, geld! Alles heb
je verkocht voor geld, zelfs de
naastenliefde! Als je nu naar
buiten komt, Balkoesjin, sla ik
je dood en ik geloof dat God mij
daarvoor dankbaar zal zijn! Wee
jou, broedsel van een gifslang,
als je Sascha Iwanowitsj één
haar op zijn hoofd krenkt!"
Maar de houthandelaar liet
zich niet zien voor de dag van
de rechtszitting enkele dagen
voor Pasen.
Het kleine zaaltje van Jefim
Popov, waar de rechtszitting
plaats vond, was tot in alle hoe
ken bezet. Achter een tafel met
een zwart laken er over heen zat
rechter Gagin. Rechts van de ta
fel zat Pjotr Balkoesjin, dik en
opgeblazen en behangen met al
het goud en zilver dat hij had.
Voor de tafel stond Sascha Iwa
nowitsj. Hij zag bleek en mager
en zijn gezicht was nog gezwol
len, maar hij glimlachte terwijl
zijn donkere ogen rustten op de
glanzende, bruine fluit, die voor
rechter Gagin op het zwarte la
ken lag.
De rechter tikte met zijn ha
mer op de tafel en stond óp.
„Sascha Iwanowitsj, je wordt
er van beschuldigd on vijfentwin
tig maart en bedrag van vijf roe
bel en een jas van blauiv laken
te hebben gestolen ten nadele
van je werkgever, de geachte
Pjotr Igor Balkoesjin. Beken je
dit feit te hebben geDleegd?"
„Ik heb niets gestolen", ant
woordde Sascha zacht.
„Hoe is het dan mogelijk, Sa
scha Iwanowitsj, dat dit geld en
dit kledingstuk in jouw kleren
kist gevonden zijn?"
„Ik weet het niet, maar ik heb
niets gestolen."
„Is het waar, Sascha Iwano
witsj, dat de geachte Pjotr Igor
Balkoesjin je van de hongerdood
heeft gered, je gekleed en gevoed
heeft en je in zijn huis heeft op
genomen?"
„Ja dat is waar en ik ben Pjotr
Balkoesjin daar dankbaar voor.
„Is het waar, Sascha Iwano
witsj, dat je de goedheid van de
houthandelaar Pjotr Balkoesjin
beloond hebt met luiheid en dat
je door je fluitspel de andere
mensen van het werk hebt afge
houden en hebt verleid tot slech
te dingen?"
„Ik heb de mensen gelukkig
gemaakt", zei Sascha zacht en
zijn ogen schenen de glanzende
fluit naar hem te willen toetrek
ken.
Toen sprong Pjotr Balkoesjin
naar voren en riep: „Dat noemt
hij ook nog werken, maar ik
noem het duivelswerk!" En met
uitgestrekte armen keerde hij
zich naar de zaal: „Wie wil ei-
getuigen voor Sascha Iwano
witsj
Eén man stond op en zijn stem
daverde door de stilte: „Ik,
Alexej Alexandrowitsj, durf te
getuigen dat Sascha iwanowitsj
onschuldig is en dat jij, Pjotr
Balkoesjin, de grootste schurk
bent die de duivel op deze wereld
heeft losgelaten!"
Even werd de houthandelaar
bleek, maar toen kringelde er een
dun lachje om zijn dikke lippen
en zijn ogen vernauwden zich tot
spleten. Langzaam wendde hij
zich om en riep op gezwollen
toon uit: „Eén man, zeer geach
te rechter Gagin, één man uit de
ze volle zaal wil getuigen ten
gunste van Sascha Iwanowitsj.
Betekent dat niet dat hij schuldig
is! Wat hebben wij nog getuigen
nodig
Toen werd het doodstil in de
kleine zaal, alsof er een vreselijk
woord gesproken was. Verbijste
ring en herkenning lag in alle
ogen. Ook de rechter keek met
ontzetting naar Pjotr Balkoesjin
en dan naar Sascha Iwanowitsj,
die daar roerloos stond met een
gezwollen gezicht
Het is zo moeilijk om in dit vreselijke onwezenlijke uur
nog iets te zeggen, Heèr Jesus.
Gisteren hebben wij nog samen aangezeten en het Avond
maal gevierd met brood en wijn. We hebben samen uit de
zelfde beker gedronken en van één schaal gegeten, zó dier
baar waren wij elkaar. Het was een wonderlijke avond,
Heer Jezus, die ons dichter bij elkaar heeft gebracht dan
alle dagen daarvoor. Alleen Uw droefheid, die had er niet
moeten zijn. Ik zag het verdriet in Uw ogen en ik hoorde
het in Uw stem en daarom heb ik honderduit gepraat over
mijn werk, over thuis, over de vrede die nog steeds op zich
laat wachten, over dé bomen en de planten die al groen be
ginnen te worden en over alle kleine dingen die ik graag
zou willen hebben en waarop ik niet langer kan wachten.
Ik heb U ook veel grappige dingen verteld die ilc gelezen,
gezien en gehoord heb. Misschien was het niet allemaal zo
leuk, maar ik wilde alleen maar dat U eens zou lachen met
die wonderlijke lichtjes in Uw ogen.
Nu weet ik waar Gij met Uw gedachten was gisteravond.
Heer Jesus, en het spijt me nu dat ik aan één stuk heb zitten
kwebbelen en alleen maar aandacht heb gehad voor mijn
eigen onooglijke zorgen en kleineverdrietigheden. Nu be
grijp ik ook waarom Ge mij zo lang en bedroefd hebt aan
gekeken toen ik zei dat ik liever met U zou sterven dan U
te verloochenen. Nu begrijp ik de verschrikkelijke eenzaam
heid die Ge vannacht moet gevoeld hebben bij Annas en
Caïphas, en vandaag bij Herodes en Pilatus en op de weg
naar Golgotha. In het moeilijkste uur niemand te hebben
die je helpt en liefheeft, is misschien nog erger dan de dood,
is het niet Heer Jesus.
Nu is alles voorbij. Ge bent gestorven zonder mij, die
gisteravond met U uit één beker dronk, waarmee wij onze
vriendschap voor altijd bezegelden. Ge hebt mijn hand niet
op Uw ogen gevoeld toen het wonderlijke licht erin doofde.
Kent Ge me nog, Heer Jesus, als ik zeg dat ik U ver
loochend heb?
Kent Ge me nog als ik beken dat ik wel duizend maal
geschreeuwd heb: „Ik ken die mens niet!"
Kent Ge me nog als ik zeg dat het mij spijt uit het diepste
van mijn hart?
Kent Ge me nog als ik vraag vlak bij Uw dode mond:
„Ontferm U over mij, Heer Jesus"? t.B.
Met een wilde schreeuw sprong
Balkoesjin op de tafel toe en
greep de fluit. Zijn dikke handen
klemden zich om het glanzende
hout, zijn gezicht was paars aan
gelopen en langs zijn papperige
wangen glinsterde het zweet naar
omlaag.
Met een korte felle slag liet hij
de fluit op zijn knieën neerko
men. Tegelijk met de droge knak
van het hout viel Sascha Iwano
witsj languit voorover.
Hij werd begraven onder de
grote eik op 't kleine dorps
plein van Kirov.
De fluit werd gelijmd, maar
niemand kon er ook maar één
toon uit te voorschijn brengen.
En sinds die dag weet men dat
alleen een zuiver mens, die leeft
om alle mensen geluk te bren
gen, de fluit kan laten zingen van
Sascha Iwanowitsj, de fluitspeler
van Kirov.
ALB. J. M. TEN BOKUM.
auto. „We kunnen nu niets doen"
siste Peter het meisje toe. Milly
knikte haast onmerkbaar met
haar hoofd. Ze stapten in de wa
gen. De chauffeur zat voorin al
gereed en Dufresque ging naast
hem zitten. Hij draaide zich zo,
dat hij het tweetal op de achter
bank in de gaten kon houden. De
chauffeur startte en de wagen
reed met een klein rukje weg. In
een tamelijk hoog tempo reed de
wagen door de stad en Peter zag
dat ze dezelfde richting namen
als hij die morgen gekomen was.
„Dit is de tweede maal dat ik in
handen van de bende val", be
dacht hij grimmig. „Ik ben be
nieuwd hoe het deze maal zal af
lopen."
In de buitenwijken verhoogde
de chauffeur de snelheid weer en
eenmaal buiten de stad, liet hij
de motor op volle toeren draai
en. Dufresque had hem bevolen
de handen op de knieën te leg
gen. Peter zat zich suf te denken
hoe hij de aandacht van hun be
waker een ogenblik af kon lei
den om zijn hand naar achteren
te brengen. Dufresque had hem
hiet gefouilleerd! Voorlopig zag
hij daar echter geen kans toe.
Ze reden nog steeds in de rich
ting van Nice, doch geheel zeker
was hij daar niet van. Die mor
gen had hij niet zo op de weg ge-
i let. Peter zakte achterover in de
kussens. Zijn zenuwen waren tot
het uiterste gespannen, maar ui
terlijk bleek daar niets van. Zou
hij met Milly mogen spreken
Proberen maar, als 't niet mocht,
merkte hij dat wel. „Hoe is het
met je?" vroeg hij.
Het meisje schrok op toen ze
zijn stem hoorde. Ze glimlachte.
„Ik heb niet te klagen. Zijn ze in
Amsterdam erg ongerust?" „In
het begin niet. We dachten dat
je op reportage was, maar toen
het zo lang duurde, vertrouwden
we hït niet meer. Robert en ik
gingen op onderzoek uit en het
resultaat daarvan zie je nu."
„Hoe heb je me kunnen vinden?"
vroeg ze en er was bewondering
in de blik, waarmee ze hem aan
keek.
Dufresque fronste de wenk-
j brauwen bij deze vraag en Peter
vond het raadzaam er maar niet
op te antwoorden. Hij mocht het
spreken eens helemaal verbie
den. „Er is heel wat gebeurd,
maar ik denk dat mijnheer Du
fresque het niet goed zal vinden
als ik dat allemaal vertel." Du
fresque liet niet blijken dat hij
de opmerking verstaan had. Pe
ter was er echter zeker van, dat
de man voldoende Nederlands
verstond om het gesprek te kun
nen volgen. Was dat niet het ge
val, dan had hij wel bevolen om
het gesprek in het Frans te voe
ren, of anders geheel te zwijgen.
Ineens kwam er een ondeu
gende flikkering in Milly's ogen.
„Mag ik heb een zoen geven?"
vroeg ze Dufresque. De man
veinsde haar niet te verstaan en
Milly herhaalde haar vraag nu
in het Frans. „Als je er geen
plotselinge en onverwachte be
wegingen bij maakt, heb ik er
geen bezwaar tegen. Het zou im
mers je laatste wel eens kunnen
zijn." Milly boog zich langzaam
naar hem toe en Peter voelde
dat hij diep bloosde. Even drukte
het meisje haar lippen op de zij
ne. Een gevoel van verrukking
doorstroomde hem. Hij boog zich
op zijn beurt naar haar toe, maar
zij weerde hem af. „Dit is mijn
privilege", zei ze met een ondeu
gend lachje.
Dufresque, die het toneeltje
met belangstelling had gevolgd,
grinnikte onbeschaamd en Peter
had de man op dat moment wel
levend kunnen villen. Hij vroeg
zich af, waaruit de zo geroemde
solidariteit onder mannen nu ei
genlijk bleek.
Onderwijl reed de auto met
onverminderde snelheid door en
Peter werd zich ineens weer de
ernst van hun toestand bewust.
Het was om de drommel geen
plezierreisje dat ze maakten. Nog
steeds peinsde hij op een middel
om te ontsnappen. Bij een van de
vele bochten, die ze in het berg
achtige landschap moesten ma
ken, hoorde hij opeens 'n scher
pe droge knal en tegelijk begon
de wagen hevig te slingeren. Mil
ly uitte een verschrikt gilletje.
Met moeite hield de chauffeur de
wagen in bedwang. Hij remde
langzaam af en zette de wagen
aan de kant van de weg. Het was
aan de bekwaamheid van de
chauffeur te danken dat 't sprin
gen van een band geen ernstigere
gevolgen had bij de hoge snel
heid waarmee ze gereden hadden.
De chauffeur ging de wagen
uit en nam de situatie in ogen
schouw. Dan stak hij zijn hoofd
weer binnen de wagen en begon
in rad Frans met Dufresque te
overleggen. Ze hadden het over
gereedschap, hoorde Peter, maar
hij kon het gehele gesprek niet
volgen. Daarvoor werd er te vlug
gesproken in een dialect, dat hij
zo gauw niet kon verstaan. Het
was echter spoedig duidelijk wat
er aan de hand was.
(Wordt vervolgd).
liuidpori©11*
GENEESMIDDEL TEGEN
HUIDAANDOENINGEN
VLOEISTOF - BALSEM - ZEEP
Vrijdag 23 maart j.l. hield de Heem
kundige Vereniging een lezing waarbij de
beer Voogd uit Aalburg een spreekbeurt
hield omtrent de resultaten der vondsten
van romeinse oorsprong op woongebie
den in het land! van Heusden en Altena.
Namens de vice-voorzitter opende dhr.
j. Toorians de vergadering met een kor
te mededeling van huishoudelijke aard,
v.-aarna hij het woord gaf aan de heer
Voogd. Spr. zeide o.m.: Het gesloten ge
bied van het land van Heusden en Alte
na bevat veel aanduidingen die wijzen
op een romeinse bewoning langs zéér
cude landwegen. De bodemcartering
heeft veel hiervan prijsgegeven en heeft
veel opgebouwde hypothesen tot werke
lijkheid gebracht. De Bodemkaart geeft
a. komgranden, die in de romeinse tijd
onbewoonbaar Zijn geweest: deze waten
ook onbegaanbaar; b. overslag gronden,
dit zijn overspoelingen door dijkdoorbra
ken; en c. stroomgrondruggen, waarop
wel bewoning voorkwam. 'Dit waren na
tuurlijke hoogten in het terrein. Zo kent
men op de stroomgrondruggen de ver
bindingen DoeverenAndel, Doeveren
Heesbeen, WijkAndel, Giess, in Z.-
N.-richting. TeVens AalburgDussen in
O.W.-richting. Aan deze hoogten of
hoogtestroken heeft de St. Elisabeths-
vioed, 1421, geen verandering gebracht,
echter aan 't lagere gebied wel, door
overstroming aanslibbing e.d. Dit laatste
heeft ook tot gevolg gehad dat veel
woonkerven zijn verlegd, waarop spr.
later terug komt.
Door de Topografische luchtopnamen,
komen veel oude landwegen, verhogin
gen, rivierbeddingen, perceelsindelingen,
enz. aan het licht, zodat door middel
van deze foto's een heel oude periode
kon worden afgelezen len bestudeerd.
Spr. heeft dit zelf gedaan en hierop is
hij te werk gegaan.
Het grondonderzoek naar Bewanings-
fosphaten is een tweede factor voor dat
gebiedsonderzoek. Aardewerkscherven
met deze fosphaten vormen dikwijls een
bewoningsconcentratie. Dit was n.l. het
geval bij Aalburg, waar men zoekt naar
een eventuele romeinse tempel, doch dit
is een veronderstelling geblevfen. Er is
echter wel veel romeins aardewerk ge
vonden. Naast dit aardwerk komen ook
l arolingische funderingen voor, doch dat
is weer van een latere tijcL
Als derde factor maakt spr. gebruik
van de oude Tabulis Peutinger, een ro
meinse reiskaart. Hij» localiseert in deze
streek het romeinse Caspingium op
n.tamsovereenkomst met Heesbeen of
Hoog-Meeuwen. Ook Grinnibus met Ros-
sum en Tablis met Talloysen, op grond
van de ligging dér oude romeinse wegen
tn afstanden genoteerd in Millium pas-
sum.
De wegverbinding: Zuid1Noord, had
bij Doeverten een oversteekplaats over
de Maas, (thans het oude Maasje), die