BINNEN- EN BUITENLAND W aalwijkse enLan Acht jaren in Noord-Brabant Lager onderwijs in Noord-Brabant gaat gebukt onder overbezette klassen GUNSTIGE RESULTATEN, maar nog lang GEEN OPHEFFING WONINGTEKORT, Bijna 1/3 der leerlingen ondergebracht in klassen met meer dan 44 leerlingen DINSDAG 22 MEI 195(5 Uitgever Waalwijkae Stoomdrukkerij Autoon Ttelea Hoofdredacteur JAN HELEN Dit blad verschijnt 2 x pet week. DE ECHO WHET ZUIDEN 79e JAARGANG No. 40 Abonnement 19 cent per week f 2.45 per kwartaal f 2.70 franco p. p. Advertentieprijs IQ cent per m.m. Contract-advertenties speciaal tarief. Bureaux GROTESTRAAT Z85, WAALWIJK TEL. 2621 Dr van BEURDEN STRAAT 8, KAATSHEUVEL TEL. 2#U. OPGERICHT 1878 TELEGR.-ADRES „ECHO' Aan het verslag over het le kwar taal 1956 van het Economisch Technologisch Instituut voor Noord- Brabant, ontlenen wij de navolgen de belangwekkende beschouwing. Het wel meest netelige probleem, waarmede de samenleving en ook in ons gewest in het huidige tijdsbe stek te kampen hebben, is dat van het woningtekort. Vrijwel uit alle delen van de provincie is men in de naoorlogse jaren in verschillen de toonaarden en in tal van rap porten en redevoeringen blijven vernemen, welk een sta in de weg het aanhoudend woningtekort is voor de sociaal-economische ont wikkeling van het gewest. T.a.v. de werkgelegenheidsontwikkeling, om dat de huisvestingsproblemen in sterke mate verstarrend werken op migratiedrang en migratiebewe ging. T.a.v. het sociaal beleid, om dat de, nood op het stuk der volks huisvesting de in meerdere delen der provincie zo dringend nodige sanering van de oude woningvoor raad nauwelijks mogelijk maakt. Met de kennis van zaken t.a.v. omvang en dringendheid van het woningtekort in de gemeenten en gebieden is het inmiddels allesbe halve roostkleurig gesteld. De Over heid, welke op 't terrein van volks huisvesting en woningbouw locaal en regionaal vele malen voor het nemen van belangrijke beslissingen wordt gesteld, is veelal gedwongen zich te verlaten op gegevens en be cijferingen van zeer verschillend kaliber en inhoud, hetwelk haar positie in het huidige tijdsbestek allerminst tot benijdenswaardig maakt. Het valt dan ook zeer toe te jui chen, dat inmiddels de werkzaam heden voor het verkrijgen van nieu we en gefundeerde inzichten m.b.t. de huisvestingsituatie en het wo ningtekort in gang zijn gezet, waar door de wel overjarige woningtel ling 1947 (veelal nog uitgangspunt van genoemde gegevens en becijfe ringen) terzijde kan worden gelegd. Zijn de gegevens inzake het wo ningtekort, vooral door ontoerei kend inzicht m.b.t. de woningbe- hoevende huishoudingen, slechts on der groot voorbehoud hanteerbaar, in aanmerkelijk mindere mate is dit het geval m.b.t. de gegevens inzake de woningvoorraad. Nu dan ook met de nieuwe woningtelling een periode van circa acht jaren wordt afgesloten, meenden wij er goed aan te doen over deze acht jaren de blik eens terug te werpen en na te gaan hoe in de verschillende Brabantse gebieden in deze jaren geijverd is voor de ontwikkeling van de wo ningvoorraad. UITBREIDING WONINGVOORRAAD. Dij de volkstelling in mei 1947 bleek, dat in de provincie Noord- Brabant minstens moest worden uitgegaan van een woningtekort van 34.100 woningen. Sedert deze datum is de woningbouw in dit ge west met groot élan aangepakt. In de periode die na de woningtelling t/m 1955 verstreek, werd in deze provincie de woningvoorraad uitge breid met 59.579 woningen. Stelt men het cijfer van het Bra bantse woningtekort per 31 mei 1947 t.o.v. de sedertdien plaats gehad hebbende vergroting van de pro vinciale woningvoorraad, dan zou men kunnen stellen dat in deze pro vincie sedert 31 mei 1947 25.497 woningen disponibel zijn gekomen voor de huisvesting van de uitgroei van de provinciale woningbehoefte in deze jaren. (Per 31 mei 1947 om vatte de totale woningbehoefte in Noord-Brabant 239.600 woningen). M.a.w. zou de provinciale woning behoefte in de periode 31-5-1947 31-12-1955 slechts zijn uitgebreid 25.497 met x 100 10.6%, dan zou 239600 het woningtekort in de provincie aldus practisch zijn opgeheven. Indien echter de bevolkingsgroei enigszins maatgevend kan worden geacht voor de uitgroei van de wo ningbehoefte, dan blijkt duidelijk dat de opheffing van het woning tekort allerminst kan worden be reikt. Van 31-5-1947 tot 31-12-1955 breidde de Brabantse bevolking nl. uit met niet minder dan 16.5%. Ge concludeerd mag dus worden dat de woningbehoefte in deze provincie aanmerkelijk sterker uitgroeide dan via de uitbouw van de woningvoor raad voor het opvangen hiervan be schikbaar kon worden gesteld. STAD EN STREEK. Eind 1955 telde Noord-Brabant acht gemeenten met meer dan 25.000 inwoners, t.w. Eindhoven, Tilburg, Breda, 's-Hertogenbosch, Helmond, Bergen op Zoom, Roosendaal en Oss. Beziet men de gang van zaken in deze belangrijkste Noord-Bra bantse gemeenten ten aanzien van de ontwikkeling van de woning voorraad, dan blijken vrij praeg- nante verschillen te bestaan. De uitersten onder deze groep van grootste Brabantse gemeenten worden gevormd, enerzijds door Tilburg met zijn in deze jaren op merkelijk langzame bevolkings groei en zijn niet minder opvallen de trage uitbreiding der woning voorraad en anderzijds door Oss met zijn zeer sterke bevolkingsuit groei en zijn grootscheepse uitbouw der woningvoorraad. Slechts in drie der grote Brabantse gemeenten lag in deze periode de verhouding uit bouw woningvoorraad/uitgroei be volking aanmerkelijk ongunstiger dan in de provincie Noord-Brabant als geheel t.w. in Tilburg, Breda en Helmond. In Helmond lag dit meer aan de sterke uitgroei der bevol king dan aan het uitbreidingspeil der woningvoorraad. Veruit de gun stigste verhouding uitbouw woning voorraad/uitgroei bevolking werd bereikt in de gemeente Roosendaal. T.a.v. Eindhoven moet er rekening mede worden gehouden, dat de so ciaal-economisch op deze gemeente ingestelde bevolkingstoeneming als mede de woningbouw, zich voor een niet onbelangrijk deel voltrok in haar grensgemeenten. De zelfde grote verschillen be staan er tussen de verschillende streken van Noord-Brabant. Wat de uitbouw der woningvoorraad be treft, geeft de Langstraat e.o. gun stige cijfers te zien. Het woningte kort bedroeg hier per 31-5-'47 1366; de uitbreiding der woningvoorraad van 31-5-'47 t/m 31-12-'55 bedroeg 2682 woningen, zodat beschikbaar kwamen voor uitgroei van woning behoefte 1316 woningen, hetgeen 11.6% bedraagt van de woningbe hoefte per 31-5-'47. Stelt men hier tegenover dat de bevolkingsuit groei van 31-5-1947 tot 31-12-1955 15.9% bedraagt van de bevolking per 31-12-55, dan kan men dit een zeer gunstige ontwikkeling noemen. Opmerkelijk is de ongunstige in druk, welke economisch zeer be langrijke gebieden als Tilburg e.o., Breda e.o. en Helmond e.o. in dit opzicht maken. Ongunstig ook is de ontwikkeling in het Kempengebied en in het Noordelijk deel van het Land van Heusden en Altena. Samenvatting. a. Sedert de woningtelling van 31 mei 1947 is in Noord-Brabant met een vrij gunstig resultaat ge werkt aan de uitbouw van de wo ningvoorraad. Weliswaar kan mo menteel nog niet bij benadering worden gesproken van opheffing van het woningtekort, maar wel nam de uitbreiding van de woning voorraad in dit gewest dusdanige vormen aan, dat na aftrek van het per 31-5-1947 geconstateerde wo ningtekort, in vergelijking met de gezamenlijke overige Nederlandse provincies een vrij groot aantal wo ningen disponibel kwam, voor de opvanging van de groei van de pro vinciale woningbehoefte. b. De grote Brabantse gemeen ten hebben op zeer verschillende wijze deel gehad in het niet ongun stige provinciale resultaat. Terwijl vooral Roosendaal, Oss en 's-Her togenbosch hun woningvoorraad ten opzichte van de groeiende woning behoefte (gemeten aan de bevol kingsuitgroei) relatief gunstig wis ten uit te bouwen, bleven Tilburg, Breda en Helmond ver achter bij het gemiddeld in de provincie be reikte resultaat. c. Regionaal bezien, zijn naast de gebieden, beheerst door de drie laatstgenoemde gemeenten, twee gebieden t.w. het door ons onder scheiden Kempengebied en 't Noor delijk deel van het Land van Heus den en Altena in Noord-Brabant aan te wijzen, waar de verhouding uitbouw woningvoorraad, beschik baar voor opvanging uitgroei w.oningbehoefte/bevolkangsuitgroei minder gunstig was dan gemiddeld in Noord-Brabant. d. Indien de nieuwe woningtel ling t.a.v. de uitgroei van de wo ningbehoefte zou leren, dat deze cijfermatig gezien in de afgelopen jaren ten naastebij correspondeert met de tendentie der bevolkings groei of indien zij, zoals wij in meer dezer gebieden verwachten, groter vormen aanneemt, dan is er vooral in de sub c. genoemde gebieden, al le reden zich te beraden op midde len waardoor meer vaart in het uit breidingstempo van de woningvoor raad kan worden gebracht. Uet Economisch Technologisch In- stituut in Noord-Brabant publi ceert in zijn 1ste kwartaaloverzicht 1956 mede de volgende belangwek kende beschouwing. Enige tijd geleden publiceerde het Centraal Bureau voor de Statistiek gegevens met betrekking tot (o.m.) de klassegrootte bij het gewoon la ger onderwijs per 16 januari 1953. De inzichten, die deze gegevens verschaffen omtrent de situatie bij het lager onderwijs in deze provin cie, zijn dermate belangrijk te noe men, dat zij, naar het ons voorkomt, algemeen belangstelling verdienen. Op de genoemde teldatum (16 januari 1953) was nl. het aantal Brabantse leerlingen bij dit onder wijs, dat was ondergebracht in overbezette klassen, dermate groot, dat terecht van een ernstige situa tie moest worden gesproken. Gemiddeld in ons land werd aan ongeveer 22% van het totaal aantal leerlingen gewoon lager onderwijs gegeven in klassen met meer dan 44 leerlingen. Wanneer wij beden ken, dat overeenkomstig de leerlin- genschaal in de lager onderwijswet het (gemiddeld) aantal leerlingen per onderwijzer (dus per klas) ma ximaal 44 mag zijn, ddn kan 't toch zeer moeilijk als een gezonde situa tie worden aangemerkt, dat ruim een vijfde van het aantal kinderen bij het lager onderwijs is opgehoopt in klassen met meer dan 44 kinde ren. Hoeveel te meer geldt dit dan voor Noord-Brabant, waar per 16 januari 1953 bijna een derde (32%) van de schoolgaande jeugd was on dergebracht in klassen met meer dan 44 leerlingen. Dit percentage is verreweg het hoogste, dgt in de ver schillende gewesten van ons land werd waargenomen. Sterker nog, zelfs in absolute cijfers was 't aan tal leerlingen, dat in dergelijke overbelaste klassen werd onder richt, het grootste van alle provin cies. Het behoeft geen betoog, dat juist in ons gewest, waar tengevolge van de tot op heden met succés gevoer de industrialisatiepolitiek ingrijpen de verschuivingen in de economi sche en sociale structuur worden opgeroepen, niet genoeg waarde kan worden gehecht aan een grondige voorbereiding van de jeugd op zijn toekomstige plaats in het econo misch voortbrengingsproces en in het maatschappelijk geheel. Gezien deze bijzondere betekenis, welke in verband met het voorgaan de aan het lager onderwijs in de provincie Noord-Brabant moet wor den toegekend, ligt het voor de hand, dat aan deze onderwijsvorm zo gunstig mogelijke voorwaarden ter beschikking moeten worden ge steld om zijn verantwoordelijke taak in het gewestelijk maatschap pelijk bestel te kunnen vervullen. Blijkens de cijfers zijn deze gun stige onderwijsomstandigheden juist het minst aanwezig in Noord-Bra bant, in de provincie, die toch on getwijfeld de meeste behoefte heeft aan een goede en grondige opvoe ding. Komt dit reeds duidelijk naar vo ren in het gedeelte van het aantal leerlingen, dat gemiddeld in de pro vincie lager onderwijs verkrijgt in een klas met meer dan 44 leerlin gen, de ernst van de situatie spreekt nog meer concreet aan wanneer men deze in de verschillende ge meenten beziet. Wel moet men er rekening mee houden dat in kleinere gemeenten, waar slechts weinie klassen zijn, de verhoudingen snel vertekend wor den door een enkele klas; de gege vens dienen dus met een zekere prudentie te worden gehanteerd. Dit alles doet echter niets af aan het feit, dat in niet minder dan 80 van de 142 Brabantse gemeenten naar verhouding een groter deel van de schoolgaande jeugd behoort tot klassen met meer dan 44 leer lingen dan het rijksgemiddelde van 22% .Er zijn zelfs 14 gemeenten waar dit percentage meer dan het dubbele bedraagt. Wij moeten dus inderdaad spre ken van een vrij aanzienlijke ach terstand in Brabant, wat betreft de voorziening met de ten behoeve van het lager onderwijs benodigde klassen. Deze achterstand doet zich in alle gebieden der provincie voor en in alle grootteklassen der ge meenten, alhoewel kan worden ge zegd, dat de grootste gemeenten in dit opzicht met de grootste moei lijkheden te kampen hebben. Voor de Langstraatse gemeenten was de procentuele verdeling der leerlingen per klas per 16-l-'53 als volgt: Drunen: totaal aantal leerlingen 802, waarvan in klassen met 127 leerlingen 7%, 28—35 leerlingen 23,8%, 3644 leerlingen 45,6% en 45 en meer leerlingen 23,6%. Geertruidenberg: in dezelfde volg orde waren hier de cijfers: 552 - 11,9% - 17,8% - 43,1% - 27,2%. Loon op iZand: 2156 - 5,7% - 24% - 45,4% - 24,9%. s Raamsdonk: 12lf - 8,5% - 25,6% - 26,5% - 39,4%. Sprang-Capelle654 - 10,6% - 14,2% - 24,6% - 50,6%. Vlijmen: 1315 - 7,6% - 26,8% - 47,6% - 18%. Waalwijk: 2154 - 7,7% - 18,1% - 41% - 33,2%. Waspik: 506 - 45,9%. geen - 38,1% - 16% De hierboven beschreven situatie dateert intussen van 1953 en de lezer zal zich terecht afvragen hoe zich dit de laatste jaren ontwikkeld heeft. Bij gebrek aan gegevens over 1955 is het echter niet mogelijk na te gaan of er al dan niet van een verbetering van de gemiddelde klassegrootte kpn worden gespro ken. Uoe groot is nu het absolute tekort aan klassen (m.a.w. aan de on derwijzers dan wel aan klasloka len)? Teneindt dit tekort te ramen, gingen wij uit van de bij art. 28 der lager onderwijswet sedert 1948 vastgesteld leerlingenschaal. Over eenkomstig deze normen zal het ge middeld aantal leerlingen van een „normale" 6-klassige school varië ren tussen 35,2 en 42,5 ofwel ge middeld neerkomen op ca. 39 leer lingen. Bovendien baseerden wij ons op de volgende gegevens, verkregen uit de eerder vermelde publicatie van het C.B.S. (per 16 januari 1953 - afgeronde cijfers). Aantal klassen met 45 en meer leerlingen Noord-Brabant 1200 Nederland 6100 Aantal leerlingen in klassen met 45 en meer leerlingen Noord-Brabant 60.200 Nederland 283.500 Afgaande op de uit de wettelijke normen af te leiden gemiddelde klassegrootte kan het „teveel" aan leerlingen in deze overbezette klas sen worden geraamd op 13.400 leer lingen in Noord-Brabant en in het gehele land op 45.600, waaruit volgt dat het tekort aan klassen in onze provincie en in Nederland als ge heel resp. 340 en 1170 zal bedragen. Hetgeen dit betekent zal men zich kunnen realiseren, wanneer men bedenkt dat gemiddeld in elke ge meente van onze provincie ruim 2 klassen van gemiddeld 39 leerlin gen tekort zijn. Bovendien is hier uit duidelijk af te leiden dat, waar Noord-Brabant ongeveer 14 a 15% van de Nederlandse jeugd bij het gewoon lager onderwijs omvat, het tekort aan klassen in onze provin cie ongeveer het dubbele (28 a 30 ..procent) van het rijkstotaal be draagt. Deze situatie tekent zich nog ern stiger af, wanneer men de toekom stige ontwikkeling van het aantal leerlingen bij dit onderwijs in de overweging betrekt. Het jaar 1953 vormde irpmers niet het hoogtepunt van het aantal leer lingen bij het gewoon lager onder wijs. Vooraleer de naoorlogse ge boortegolf uit het lager onderwijs zal zijn „weggeëbd", zal het aantal leerlingen nog vrij aanzienlijk stij gen. Wanneer wij nu afzien van de top die zich in deze onderwijsvorm rond 1958 zal aftekenen, en waarvoor 't ongetwijfeld gerechtvaardigd is dat tijdelijke voorzieningen worden ge troffen, dan zal toch in de eerstko mende 8 jaar via welke periode dit proces weer tot rust gekomen zal zijn rekening moeten worden gehouden met een toeneming van rond 15.800 leerlingen in Noord- Brabant en met ca. 107.000 leerlin gen in het gehele land. Dit betekent dus, dat het aantal permanente klassen tussen 1953 en 1963 zal moeten worden uitgebreid in onze provincie met rond 740 (340 tekort en 400 groei) en in het ge hele land met pl.m. 3900 klassen (1170 tekort en 2730 groei). Met de huidige temporisering van de scholenbouw wordt dus de pro vincie Noord-Brabant naar verhou ding zeer zwaar getroffen. Niet al leen concentreert zich rond een vijfde van de nationale behoefte aan klassen voor lager onderwijs gedu rende de tien jaren tussen 1953 en 1963 in ons gewest, doch bovendien is de intensiteit van deze behoefte in vergelijking tot de aanwezige klassen in Noord-Brabant veel ster ker dan gemiddeld in het Rijk (15% tegenover 11% in Nederland). Uet bovenstaande krijgt wel een bijzonder actuele betekenis, waar onlangs het rapport van de „Com missie de Bruyn", welke tot op dracht had de verlaging van de leerlingenschaal bij het lager onder wijs te bestuderen, openbaar werd gemaakt. Waar deze commissie voorstelt de leerlingenschaal aanzienlijk te re duceren, kan met temeer stelligheid worden betoogd, dat een klassebe zetting boven de huidige schaal van 45 leerlingen onaanvaardbaar is. Wanneer de aanbevolen verlaging van de leerlingenschaal in verschil lende fasen zal moeten plaats vin den, dan dient naar onze mening op de eerste plaats te worden ge streefd naar het verdwijnen van die klassen, waarin meer dan 45 leer lingen zijn ondergebracht. Eerst zal immers de achterstand op de be staande leerlingenschaal moeten worden ingelopen, vooraleer een aanvang kan worden gemaakt met een verlaging van de leerlingen schaal. Uit het voorgaande is gebleken hoezeer het vraagstuk van de over bezette klassen zich in onze pro vincie geconcentreerd voordoet. Wanneer dan ook vóór het stadium van de overigens zeer urgente verlaging der leerlingenschaal een fase voor het inhalen van de mo menteel bestaande achterstand dient te worden toegevoegd, dan houdt dit in, dat in deze fase die van het inlopen van de achterstand niet minder dan bijna 30% van de in Nederland nieuw te formeren klassen binnen Noord-Brabant zul len moeten worden gevestigd. Hier ligt dus ongetwijfeld een enorme taak, zowel voor het be trokken departement en wellicht wel op de eerste plaats voor de betrokken school- en gemeentebe sturen. SCEKARNO EIST N.-GUINEA OP IN GEESTDRIFTIG CONGRES. In een redevoering voor de beide kamers van het Ameri kaanse congres is president Soe- karno te velde getrokken tegen het Nederlandse bewind over Nieuw-Guinea, „een koloniaal gezwel aan het lichaam van ons moederland". „Op alle moge lijke wijze en door banden van gemeenschappelijk koloniaal ver leden is West-Irian een wezen lijk deel van Indonesië en dat is het nog", zei hij tot de Ameri kaanse afgevaardigden. Soekar- no vertelde, dat men Indonesië had doen weten, dat West-Irian nog niet gereed is voor verande ringen en nog de voortdurende leiding nodig heeft van het wes ten. „Maar wij kennen deze lei ding. Zij liet ons na driehonderd jaar achter met een analfabetis me van 94 percent! Indonesië heeft meer vorderingen gemaakt in de elf jaren van onafhanke lijkheid dan in de tientallen ge neraties van kolonialisme." Men walgt er van als men leest op welke wijze Soekarno in Ame rika wordt ontvangen. Men durft hem vergelijken met George Washington, Lincoln, Jefferson, alleen maar omdat hij, zo heet het, de moed heeft gehad Indo nesië vrij te maken van de Ne derlandse overheersing. Geloof nu maar niet dat het bij Amerika daarom gaat. Neen, het gaat al leen om de vriendschap van het rijke Indonesië te winnen, om zuiver eigen gewin en om de Spvjet-Russen een slag voor te zijn. Maar Soekarno gaat ook nog naar Moskou en Peking en God weet wat men hem daar zal voor zetten en Soekarno is slim ge noeg om daarvan te profiteren. Wij denken dat de Nederlandse regering rustig haar gang zal gaan, ondanks de eis van Soe karno, ondanks de geestdrift van het Amerikaanse congres. Wat kan ook een groot land, wanneer het de politiek betreft, toch intens klein zijn SOEKARNO OVER JUNGSCHLEGER. President Soekarno heeft vrij dag na zijn rede voor de Ameri kaanse persclub een deel van zijn gewonnen sympathie verspeeld met enige opmerkingen over het proces Jungschleger. Op 'n vraag antwoordde hij, dat de persver slagen over het proces „eenzij dig" waren geweest. LIMBURGSE KVP KEURT ORDEVERSTORINGEN AF. Het bestifUr van de kring Lim burg van de Katholieke Volks partij heeft in een officiële ver klaring zijn afkeuring uitgespro ken over de manier waarop ver schillende jongelui donderdag avond in Roermond en Venlo propagandabijeenkomsten van de Partij van de Arbeid verstoord hebben. In Venlo hadden deze jongelui enkele stinkbommen ge worpen in de zaal waar de PvdA- meeting werd gehouden. Maar op de Markt in Roermond kwam het tot demonstraties van zo grote omvang, dat de meeting vrijwel geheel mislukte en de politie zich genoodzaakt zag in te grijpen. In de verklaring wordt gezegd, dat het kringbestuur van de KVP geen enkele verantwoordelijk heid neemt voor dit optreden. Van medewerking van een van de organen van de KVP direct of indirect is geen sprake, aldus het bestuur. Ook de partijvoorzitter, mr. van Doorn, heeft dit optreden streng afgekeurd. DRIE STRAALJAGERS VERONGELUKT. Door gebrek aan brandstof zijn drie straalvliegtuigen van de vliegbasis Volkel in en bij de Gel derse Achterhoek neergesort. De machines (Thunderstreak-straal- jagers van het type F 84 F, die tezamen 'n waarde hebben van ruim vijf miljoen gulden) raak ten het radio-contact met het vliegveld kwijt en gingen daar door aan het dwalen, kostbare minuten en brandstof verspelen de. Toen de formatie van vier ja gers tenslotte de koers kreeg aan gegeven, was het voor drie van hen al te laat. Alle vliegers konden hun Thun- derstreaks met de schietstoel vei lig verlaten. De luitenant C. Kor- naat kwam neer in Haaksbergen, zijn machine viel te pletter in de buurtschap Markvelde (bij Die- penheim). De vaandrig J. v. Lin- dret landde aan zijn parachute buiten de kom van Doetinchem, zijn toestel viel in Wijnbergen (gemeente Bergh). Sergeant A. van Heel kwam op de grond bij Kleef, zijn jager viel ook in Duitsland bij Kranenburg in Hau. Nergens werd door de vlieg tuigen schade veroorzaakt. MILITAIR GEDOOD BIJ ONTPLOFFING. De 22-jarige ongehuwde cadet korporaal van de koninklijke landmacht F. H. van Rhijn, 'af komstig uit Hilversum, is woens dagavond in het artillerieschiet kamp Oldebroek door een ont ploffing om het leven gekomen. De korporaal had een projectiel, waarschijnlijk een granaat, van de schiethei meegenomen. In de slaapzaal van het kamp wilde hij dit in zijn tas opbergen. Hierbij is het projectiel ontploft. Het slachtoffer is vrijwel direct over leden. Bij de ontploffing heeft overigens niemand letsel opgelo pen. Er is geen materiële schade aangericht. SLANG VAN GASSTEL: TWEE VROUWEN GEDOOD. In de Mesdaglaan te Schiedam werden de ouders van een zeven jarig meisje en een negenjarige jongen gealarmeerd, doordat de kinderen onpasselijk werden. Men rook gaslucht, 'zette deuren en ramen open en belde bij de benedenburen aan, aangezien in het eigen huis niets verdachts te ontdekken was. De politie, die zich toegang tot de benedenwo ning verschafte vond in de slaap kamer de twee bewoonsters dood op bed. Bij onderzoek bleek, dat een gasslang, aan het gasstel in de keuken bevestigd, van de muurkraan 'was gegleden. De slachtoffers zijn de 68-jarige me juffrouw J. Kieboom en 'de 56- jarige mejuffrouw C. v. Neede. SAAR 1 JANUARI WEER DUITS. Het Saargebied zal op 1 janu ari 1957 politiek terugkeren tot de Westduitse bondsrepubliek. Economisch zal het Saargebied van 1 januari 1960 af deel gaan uitmaken van Duitsland. De Westduitse en Franse staatssecretarissen van buiten landse zaken Walter Hallstein en Maurice Faure, die over de Saar-

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1956 | | pagina 1