BINNEN- EN BUITENLAND
W aalwijkse enLan
Acht jaren
in Noord-Brabant
Lager onderwijs in Noord-Brabant gaat gebukt
onder overbezette klassen
GUNSTIGE RESULTATEN, maar nog lang GEEN
OPHEFFING WONINGTEKORT,
Bijna 1/3 der leerlingen ondergebracht in klassen met meer dan 44 leerlingen
DINSDAG 22 MEI 195(5
Uitgever
Waalwijkae Stoomdrukkerij
Autoon Ttelea
Hoofdredacteur
JAN HELEN
Dit blad
verschijnt 2 x pet week.
DE ECHO WHET ZUIDEN
79e JAARGANG No. 40
Abonnement
19 cent per week
f 2.45 per kwartaal
f 2.70 franco p. p.
Advertentieprijs
IQ cent per m.m.
Contract-advertenties
speciaal tarief.
Bureaux GROTESTRAAT Z85, WAALWIJK TEL. 2621 Dr van BEURDEN STRAAT 8, KAATSHEUVEL TEL. 2#U.
OPGERICHT 1878
TELEGR.-ADRES „ECHO'
Aan het verslag over het le kwar
taal 1956 van het Economisch
Technologisch Instituut voor Noord-
Brabant, ontlenen wij de navolgen
de belangwekkende beschouwing.
Het wel meest netelige probleem,
waarmede de samenleving en ook in
ons gewest in het huidige tijdsbe
stek te kampen hebben, is dat van
het woningtekort. Vrijwel uit alle
delen van de provincie is men in
de naoorlogse jaren in verschillen
de toonaarden en in tal van rap
porten en redevoeringen blijven
vernemen, welk een sta in de weg
het aanhoudend woningtekort is
voor de sociaal-economische ont
wikkeling van het gewest. T.a.v. de
werkgelegenheidsontwikkeling, om
dat de huisvestingsproblemen in
sterke mate verstarrend werken op
migratiedrang en migratiebewe
ging. T.a.v. het sociaal beleid, om
dat de, nood op het stuk der volks
huisvesting de in meerdere delen
der provincie zo dringend nodige
sanering van de oude woningvoor
raad nauwelijks mogelijk maakt.
Met de kennis van zaken t.a.v.
omvang en dringendheid van het
woningtekort in de gemeenten en
gebieden is het inmiddels allesbe
halve roostkleurig gesteld. De Over
heid, welke op 't terrein van volks
huisvesting en woningbouw locaal
en regionaal vele malen voor het
nemen van belangrijke beslissingen
wordt gesteld, is veelal gedwongen
zich te verlaten op gegevens en be
cijferingen van zeer verschillend
kaliber en inhoud, hetwelk haar
positie in het huidige tijdsbestek
allerminst tot benijdenswaardig
maakt.
Het valt dan ook zeer toe te jui
chen, dat inmiddels de werkzaam
heden voor het verkrijgen van nieu
we en gefundeerde inzichten m.b.t.
de huisvestingsituatie en het wo
ningtekort in gang zijn gezet, waar
door de wel overjarige woningtel
ling 1947 (veelal nog uitgangspunt
van genoemde gegevens en becijfe
ringen) terzijde kan worden gelegd.
Zijn de gegevens inzake het wo
ningtekort, vooral door ontoerei
kend inzicht m.b.t. de woningbe-
hoevende huishoudingen, slechts on
der groot voorbehoud hanteerbaar,
in aanmerkelijk mindere mate is dit
het geval m.b.t. de gegevens inzake
de woningvoorraad. Nu dan ook
met de nieuwe woningtelling een
periode van circa acht jaren wordt
afgesloten, meenden wij er goed aan
te doen over deze acht jaren de blik
eens terug te werpen en na te gaan
hoe in de verschillende Brabantse
gebieden in deze jaren geijverd is
voor de ontwikkeling van de wo
ningvoorraad.
UITBREIDING
WONINGVOORRAAD.
Dij de volkstelling in mei 1947
bleek, dat in de provincie Noord-
Brabant minstens moest worden
uitgegaan van een woningtekort
van 34.100 woningen. Sedert deze
datum is de woningbouw in dit ge
west met groot élan aangepakt. In
de periode die na de woningtelling
t/m 1955 verstreek, werd in deze
provincie de woningvoorraad uitge
breid met 59.579 woningen.
Stelt men het cijfer van het Bra
bantse woningtekort per 31 mei 1947
t.o.v. de sedertdien plaats gehad
hebbende vergroting van de pro
vinciale woningvoorraad, dan zou
men kunnen stellen dat in deze pro
vincie sedert 31 mei 1947 25.497
woningen disponibel zijn gekomen
voor de huisvesting van de uitgroei
van de provinciale woningbehoefte
in deze jaren. (Per 31 mei 1947 om
vatte de totale woningbehoefte in
Noord-Brabant 239.600 woningen).
M.a.w. zou de provinciale woning
behoefte in de periode 31-5-1947
31-12-1955 slechts zijn uitgebreid
25.497
met x 100 10.6%, dan zou
239600
het woningtekort in de provincie
aldus practisch zijn opgeheven.
Indien echter de bevolkingsgroei
enigszins maatgevend kan worden
geacht voor de uitgroei van de wo
ningbehoefte, dan blijkt duidelijk
dat de opheffing van het woning
tekort allerminst kan worden be
reikt. Van 31-5-1947 tot 31-12-1955
breidde de Brabantse bevolking nl.
uit met niet minder dan 16.5%. Ge
concludeerd mag dus worden dat de
woningbehoefte in deze provincie
aanmerkelijk sterker uitgroeide dan
via de uitbouw van de woningvoor
raad voor het opvangen hiervan be
schikbaar kon worden gesteld.
STAD EN STREEK.
Eind 1955 telde Noord-Brabant acht
gemeenten met meer dan 25.000
inwoners, t.w. Eindhoven, Tilburg,
Breda, 's-Hertogenbosch, Helmond,
Bergen op Zoom, Roosendaal en
Oss. Beziet men de gang van zaken
in deze belangrijkste Noord-Bra
bantse gemeenten ten aanzien van
de ontwikkeling van de woning
voorraad, dan blijken vrij praeg-
nante verschillen te bestaan.
De uitersten onder deze groep
van grootste Brabantse gemeenten
worden gevormd, enerzijds door
Tilburg met zijn in deze jaren op
merkelijk langzame bevolkings
groei en zijn niet minder opvallen
de trage uitbreiding der woning
voorraad en anderzijds door Oss
met zijn zeer sterke bevolkingsuit
groei en zijn grootscheepse uitbouw
der woningvoorraad. Slechts in drie
der grote Brabantse gemeenten lag
in deze periode de verhouding uit
bouw woningvoorraad/uitgroei be
volking aanmerkelijk ongunstiger
dan in de provincie Noord-Brabant
als geheel t.w. in Tilburg, Breda en
Helmond. In Helmond lag dit meer
aan de sterke uitgroei der bevol
king dan aan het uitbreidingspeil
der woningvoorraad. Veruit de gun
stigste verhouding uitbouw woning
voorraad/uitgroei bevolking werd
bereikt in de gemeente Roosendaal.
T.a.v. Eindhoven moet er rekening
mede worden gehouden, dat de so
ciaal-economisch op deze gemeente
ingestelde bevolkingstoeneming als
mede de woningbouw, zich voor een
niet onbelangrijk deel voltrok in
haar grensgemeenten.
De zelfde grote verschillen be
staan er tussen de verschillende
streken van Noord-Brabant. Wat de
uitbouw der woningvoorraad be
treft, geeft de Langstraat e.o. gun
stige cijfers te zien. Het woningte
kort bedroeg hier per 31-5-'47 1366;
de uitbreiding der woningvoorraad
van 31-5-'47 t/m 31-12-'55 bedroeg
2682 woningen, zodat beschikbaar
kwamen voor uitgroei van woning
behoefte 1316 woningen, hetgeen
11.6% bedraagt van de woningbe
hoefte per 31-5-'47. Stelt men hier
tegenover dat de bevolkingsuit
groei van 31-5-1947 tot 31-12-1955
15.9% bedraagt van de bevolking
per 31-12-55, dan kan men dit een
zeer gunstige ontwikkeling noemen.
Opmerkelijk is de ongunstige in
druk, welke economisch zeer be
langrijke gebieden als Tilburg e.o.,
Breda e.o. en Helmond e.o. in dit
opzicht maken. Ongunstig ook is de
ontwikkeling in het Kempengebied
en in het Noordelijk deel van het
Land van Heusden en Altena.
Samenvatting.
a. Sedert de woningtelling van
31 mei 1947 is in Noord-Brabant
met een vrij gunstig resultaat ge
werkt aan de uitbouw van de wo
ningvoorraad. Weliswaar kan mo
menteel nog niet bij benadering
worden gesproken van opheffing
van het woningtekort, maar wel
nam de uitbreiding van de woning
voorraad in dit gewest dusdanige
vormen aan, dat na aftrek van het
per 31-5-1947 geconstateerde wo
ningtekort, in vergelijking met de
gezamenlijke overige Nederlandse
provincies een vrij groot aantal wo
ningen disponibel kwam, voor de
opvanging van de groei van de pro
vinciale woningbehoefte.
b. De grote Brabantse gemeen
ten hebben op zeer verschillende
wijze deel gehad in het niet ongun
stige provinciale resultaat. Terwijl
vooral Roosendaal, Oss en 's-Her
togenbosch hun woningvoorraad ten
opzichte van de groeiende woning
behoefte (gemeten aan de bevol
kingsuitgroei) relatief gunstig wis
ten uit te bouwen, bleven Tilburg,
Breda en Helmond ver achter bij
het gemiddeld in de provincie be
reikte resultaat.
c. Regionaal bezien, zijn naast
de gebieden, beheerst door de drie
laatstgenoemde gemeenten, twee
gebieden t.w. het door ons onder
scheiden Kempengebied en 't Noor
delijk deel van het Land van Heus
den en Altena in Noord-Brabant
aan te wijzen, waar de verhouding
uitbouw woningvoorraad, beschik
baar voor opvanging uitgroei
w.oningbehoefte/bevolkangsuitgroei
minder gunstig was dan gemiddeld
in Noord-Brabant.
d. Indien de nieuwe woningtel
ling t.a.v. de uitgroei van de wo
ningbehoefte zou leren, dat deze
cijfermatig gezien in de afgelopen
jaren ten naastebij correspondeert
met de tendentie der bevolkings
groei of indien zij, zoals wij in meer
dezer gebieden verwachten, groter
vormen aanneemt, dan is er vooral
in de sub c. genoemde gebieden, al
le reden zich te beraden op midde
len waardoor meer vaart in het uit
breidingstempo van de woningvoor
raad kan worden gebracht.
Uet Economisch Technologisch In-
stituut in Noord-Brabant publi
ceert in zijn 1ste kwartaaloverzicht
1956 mede de volgende belangwek
kende beschouwing.
Enige tijd geleden publiceerde het
Centraal Bureau voor de Statistiek
gegevens met betrekking tot (o.m.)
de klassegrootte bij het gewoon la
ger onderwijs per 16 januari 1953.
De inzichten, die deze gegevens
verschaffen omtrent de situatie bij
het lager onderwijs in deze provin
cie, zijn dermate belangrijk te noe
men, dat zij, naar het ons voorkomt,
algemeen belangstelling verdienen.
Op de genoemde teldatum (16
januari 1953) was nl. het aantal
Brabantse leerlingen bij dit onder
wijs, dat was ondergebracht in
overbezette klassen, dermate groot,
dat terecht van een ernstige situa
tie moest worden gesproken.
Gemiddeld in ons land werd aan
ongeveer 22% van het totaal aantal
leerlingen gewoon lager onderwijs
gegeven in klassen met meer dan
44 leerlingen. Wanneer wij beden
ken, dat overeenkomstig de leerlin-
genschaal in de lager onderwijswet
het (gemiddeld) aantal leerlingen
per onderwijzer (dus per klas) ma
ximaal 44 mag zijn, ddn kan 't toch
zeer moeilijk als een gezonde situa
tie worden aangemerkt, dat ruim
een vijfde van het aantal kinderen
bij het lager onderwijs is opgehoopt
in klassen met meer dan 44 kinde
ren.
Hoeveel te meer geldt dit dan
voor Noord-Brabant, waar per 16
januari 1953 bijna een derde (32%)
van de schoolgaande jeugd was on
dergebracht in klassen met meer
dan 44 leerlingen. Dit percentage is
verreweg het hoogste, dgt in de ver
schillende gewesten van ons land
werd waargenomen. Sterker nog,
zelfs in absolute cijfers was 't aan
tal leerlingen, dat in dergelijke
overbelaste klassen werd onder
richt, het grootste van alle provin
cies.
Het behoeft geen betoog, dat juist
in ons gewest, waar tengevolge van
de tot op heden met succés gevoer
de industrialisatiepolitiek ingrijpen
de verschuivingen in de economi
sche en sociale structuur worden
opgeroepen, niet genoeg waarde kan
worden gehecht aan een grondige
voorbereiding van de jeugd op zijn
toekomstige plaats in het econo
misch voortbrengingsproces en in
het maatschappelijk geheel.
Gezien deze bijzondere betekenis,
welke in verband met het voorgaan
de aan het lager onderwijs in de
provincie Noord-Brabant moet wor
den toegekend, ligt het voor de
hand, dat aan deze onderwijsvorm
zo gunstig mogelijke voorwaarden
ter beschikking moeten worden ge
steld om zijn verantwoordelijke
taak in het gewestelijk maatschap
pelijk bestel te kunnen vervullen.
Blijkens de cijfers zijn deze gun
stige onderwijsomstandigheden juist
het minst aanwezig in Noord-Bra
bant, in de provincie, die toch on
getwijfeld de meeste behoefte heeft
aan een goede en grondige opvoe
ding.
Komt dit reeds duidelijk naar vo
ren in het gedeelte van het aantal
leerlingen, dat gemiddeld in de pro
vincie lager onderwijs verkrijgt in
een klas met meer dan 44 leerlin
gen, de ernst van de situatie spreekt
nog meer concreet aan wanneer
men deze in de verschillende ge
meenten beziet.
Wel moet men er rekening mee
houden dat in kleinere gemeenten,
waar slechts weinie klassen zijn, de
verhoudingen snel vertekend wor
den door een enkele klas; de gege
vens dienen dus met een zekere
prudentie te worden gehanteerd.
Dit alles doet echter niets af aan
het feit, dat in niet minder dan 80
van de 142 Brabantse gemeenten
naar verhouding een groter deel
van de schoolgaande jeugd behoort
tot klassen met meer dan 44 leer
lingen dan het rijksgemiddelde van
22% .Er zijn zelfs 14 gemeenten
waar dit percentage meer dan het
dubbele bedraagt.
Wij moeten dus inderdaad spre
ken van een vrij aanzienlijke ach
terstand in Brabant, wat betreft de
voorziening met de ten behoeve van
het lager onderwijs benodigde
klassen. Deze achterstand doet zich
in alle gebieden der provincie voor
en in alle grootteklassen der ge
meenten, alhoewel kan worden ge
zegd, dat de grootste gemeenten in
dit opzicht met de grootste moei
lijkheden te kampen hebben.
Voor de Langstraatse gemeenten
was de procentuele verdeling der
leerlingen per klas per 16-l-'53 als
volgt:
Drunen: totaal aantal leerlingen
802, waarvan in klassen met 127
leerlingen 7%, 28—35 leerlingen
23,8%, 3644 leerlingen 45,6% en
45 en meer leerlingen 23,6%.
Geertruidenberg: in dezelfde volg
orde waren hier de cijfers: 552 -
11,9% - 17,8% - 43,1% - 27,2%.
Loon op iZand: 2156 - 5,7% - 24%
- 45,4% - 24,9%. s
Raamsdonk: 12lf - 8,5% - 25,6% -
26,5% - 39,4%.
Sprang-Capelle654 - 10,6% -
14,2% - 24,6% - 50,6%.
Vlijmen: 1315 - 7,6% - 26,8% -
47,6% - 18%.
Waalwijk: 2154 - 7,7% - 18,1% -
41% - 33,2%.
Waspik: 506
- 45,9%.
geen - 38,1% - 16%
De hierboven beschreven situatie
dateert intussen van 1953 en de
lezer zal zich terecht afvragen hoe
zich dit de laatste jaren ontwikkeld
heeft. Bij gebrek aan gegevens over
1955 is het echter niet mogelijk na
te gaan of er al dan niet van een
verbetering van de gemiddelde
klassegrootte kpn worden gespro
ken.
Uoe groot is nu het absolute tekort
aan klassen (m.a.w. aan de on
derwijzers dan wel aan klasloka
len)?
Teneindt dit tekort te ramen,
gingen wij uit van de bij art. 28 der
lager onderwijswet sedert 1948
vastgesteld leerlingenschaal. Over
eenkomstig deze normen zal het ge
middeld aantal leerlingen van een
„normale" 6-klassige school varië
ren tussen 35,2 en 42,5 ofwel ge
middeld neerkomen op ca. 39 leer
lingen.
Bovendien baseerden wij ons op
de volgende gegevens, verkregen
uit de eerder vermelde publicatie
van het C.B.S. (per 16 januari 1953
- afgeronde cijfers).
Aantal klassen
met 45 en meer
leerlingen
Noord-Brabant 1200
Nederland 6100
Aantal leerlingen
in klassen met 45
en meer leerlingen
Noord-Brabant 60.200
Nederland 283.500
Afgaande op de uit de wettelijke
normen af te leiden gemiddelde
klassegrootte kan het „teveel" aan
leerlingen in deze overbezette klas
sen worden geraamd op 13.400 leer
lingen in Noord-Brabant en in het
gehele land op 45.600, waaruit volgt
dat het tekort aan klassen in onze
provincie en in Nederland als ge
heel resp. 340 en 1170 zal bedragen.
Hetgeen dit betekent zal men zich
kunnen realiseren, wanneer men
bedenkt dat gemiddeld in elke ge
meente van onze provincie ruim 2
klassen van gemiddeld 39 leerlin
gen tekort zijn. Bovendien is hier
uit duidelijk af te leiden dat, waar
Noord-Brabant ongeveer 14 a 15%
van de Nederlandse jeugd bij het
gewoon lager onderwijs omvat, het
tekort aan klassen in onze provin
cie ongeveer het dubbele (28 a 30
..procent) van het rijkstotaal be
draagt.
Deze situatie tekent zich nog ern
stiger af, wanneer men de toekom
stige ontwikkeling van het aantal
leerlingen bij dit onderwijs in de
overweging betrekt.
Het jaar 1953 vormde irpmers niet
het hoogtepunt van het aantal leer
lingen bij het gewoon lager onder
wijs. Vooraleer de naoorlogse ge
boortegolf uit het lager onderwijs
zal zijn „weggeëbd", zal het aantal
leerlingen nog vrij aanzienlijk stij
gen.
Wanneer wij nu afzien van de top
die zich in deze onderwijsvorm rond
1958 zal aftekenen, en waarvoor 't
ongetwijfeld gerechtvaardigd is dat
tijdelijke voorzieningen worden ge
troffen, dan zal toch in de eerstko
mende 8 jaar via welke periode
dit proces weer tot rust gekomen
zal zijn rekening moeten worden
gehouden met een toeneming van
rond 15.800 leerlingen in Noord-
Brabant en met ca. 107.000 leerlin
gen in het gehele land.
Dit betekent dus, dat het aantal
permanente klassen tussen 1953 en
1963 zal moeten worden uitgebreid
in onze provincie met rond 740 (340
tekort en 400 groei) en in het ge
hele land met pl.m. 3900 klassen
(1170 tekort en 2730 groei).
Met de huidige temporisering van
de scholenbouw wordt dus de pro
vincie Noord-Brabant naar verhou
ding zeer zwaar getroffen. Niet al
leen concentreert zich rond een
vijfde van de nationale behoefte aan
klassen voor lager onderwijs gedu
rende de tien jaren tussen 1953 en
1963 in ons gewest, doch bovendien
is de intensiteit van deze behoefte
in vergelijking tot de aanwezige
klassen in Noord-Brabant veel ster
ker dan gemiddeld in het Rijk (15%
tegenover 11% in Nederland).
Uet bovenstaande krijgt wel een
bijzonder actuele betekenis, waar
onlangs het rapport van de „Com
missie de Bruyn", welke tot op
dracht had de verlaging van de
leerlingenschaal bij het lager onder
wijs te bestuderen, openbaar werd
gemaakt.
Waar deze commissie voorstelt de
leerlingenschaal aanzienlijk te re
duceren, kan met temeer stelligheid
worden betoogd, dat een klassebe
zetting boven de huidige schaal van
45 leerlingen onaanvaardbaar is.
Wanneer de aanbevolen verlaging
van de leerlingenschaal in verschil
lende fasen zal moeten plaats vin
den, dan dient naar onze mening
op de eerste plaats te worden ge
streefd naar het verdwijnen van die
klassen, waarin meer dan 45 leer
lingen zijn ondergebracht. Eerst zal
immers de achterstand op de be
staande leerlingenschaal moeten
worden ingelopen, vooraleer een
aanvang kan worden gemaakt met
een verlaging van de leerlingen
schaal.
Uit het voorgaande is gebleken
hoezeer het vraagstuk van de over
bezette klassen zich in onze pro
vincie geconcentreerd voordoet.
Wanneer dan ook vóór het stadium
van de overigens zeer urgente
verlaging der leerlingenschaal een
fase voor het inhalen van de mo
menteel bestaande achterstand
dient te worden toegevoegd, dan
houdt dit in, dat in deze fase die
van het inlopen van de achterstand
niet minder dan bijna 30% van
de in Nederland nieuw te formeren
klassen binnen Noord-Brabant zul
len moeten worden gevestigd.
Hier ligt dus ongetwijfeld een
enorme taak, zowel voor het be
trokken departement en wellicht
wel op de eerste plaats voor de
betrokken school- en gemeentebe
sturen.
SCEKARNO EIST N.-GUINEA
OP IN GEESTDRIFTIG
CONGRES.
In een redevoering voor de
beide kamers van het Ameri
kaanse congres is president Soe-
karno te velde getrokken tegen
het Nederlandse bewind over
Nieuw-Guinea, „een koloniaal
gezwel aan het lichaam van ons
moederland". „Op alle moge
lijke wijze en door banden van
gemeenschappelijk koloniaal ver
leden is West-Irian een wezen
lijk deel van Indonesië en dat is
het nog", zei hij tot de Ameri
kaanse afgevaardigden. Soekar-
no vertelde, dat men Indonesië
had doen weten, dat West-Irian
nog niet gereed is voor verande
ringen en nog de voortdurende
leiding nodig heeft van het wes
ten. „Maar wij kennen deze lei
ding. Zij liet ons na driehonderd
jaar achter met een analfabetis
me van 94 percent! Indonesië
heeft meer vorderingen gemaakt
in de elf jaren van onafhanke
lijkheid dan in de tientallen ge
neraties van kolonialisme."
Men walgt er van als men leest
op welke wijze Soekarno in Ame
rika wordt ontvangen. Men durft
hem vergelijken met George
Washington, Lincoln, Jefferson,
alleen maar omdat hij, zo heet
het, de moed heeft gehad Indo
nesië vrij te maken van de Ne
derlandse overheersing. Geloof
nu maar niet dat het bij Amerika
daarom gaat. Neen, het gaat al
leen om de vriendschap van het
rijke Indonesië te winnen, om
zuiver eigen gewin en om de
Spvjet-Russen een slag voor te
zijn. Maar Soekarno gaat ook nog
naar Moskou en Peking en God
weet wat men hem daar zal voor
zetten en Soekarno is slim ge
noeg om daarvan te profiteren.
Wij denken dat de Nederlandse
regering rustig haar gang zal
gaan, ondanks de eis van Soe
karno, ondanks de geestdrift van
het Amerikaanse congres.
Wat kan ook een groot land,
wanneer het de politiek betreft,
toch intens klein zijn
SOEKARNO OVER
JUNGSCHLEGER.
President Soekarno heeft vrij
dag na zijn rede voor de Ameri
kaanse persclub een deel van zijn
gewonnen sympathie verspeeld
met enige opmerkingen over het
proces Jungschleger. Op 'n vraag
antwoordde hij, dat de persver
slagen over het proces „eenzij
dig" waren geweest.
LIMBURGSE KVP KEURT
ORDEVERSTORINGEN AF.
Het bestifUr van de kring Lim
burg van de Katholieke Volks
partij heeft in een officiële ver
klaring zijn afkeuring uitgespro
ken over de manier waarop ver
schillende jongelui donderdag
avond in Roermond en Venlo
propagandabijeenkomsten van de
Partij van de Arbeid verstoord
hebben. In Venlo hadden deze
jongelui enkele stinkbommen ge
worpen in de zaal waar de PvdA-
meeting werd gehouden. Maar op
de Markt in Roermond kwam het
tot demonstraties van zo grote
omvang, dat de meeting vrijwel
geheel mislukte en de politie zich
genoodzaakt zag in te grijpen. In
de verklaring wordt gezegd, dat
het kringbestuur van de KVP
geen enkele verantwoordelijk
heid neemt voor dit optreden.
Van medewerking van een van
de organen van de KVP direct of
indirect is geen sprake, aldus het
bestuur.
Ook de partijvoorzitter, mr.
van Doorn, heeft dit optreden
streng afgekeurd.
DRIE STRAALJAGERS
VERONGELUKT.
Door gebrek aan brandstof zijn
drie straalvliegtuigen van de
vliegbasis Volkel in en bij de Gel
derse Achterhoek neergesort. De
machines (Thunderstreak-straal-
jagers van het type F 84 F, die
tezamen 'n waarde hebben van
ruim vijf miljoen gulden) raak
ten het radio-contact met het
vliegveld kwijt en gingen daar
door aan het dwalen, kostbare
minuten en brandstof verspelen
de. Toen de formatie van vier ja
gers tenslotte de koers kreeg aan
gegeven, was het voor drie van
hen al te laat.
Alle vliegers konden hun Thun-
derstreaks met de schietstoel vei
lig verlaten. De luitenant C. Kor-
naat kwam neer in Haaksbergen,
zijn machine viel te pletter in de
buurtschap Markvelde (bij Die-
penheim). De vaandrig J. v. Lin-
dret landde aan zijn parachute
buiten de kom van Doetinchem,
zijn toestel viel in Wijnbergen
(gemeente Bergh). Sergeant A.
van Heel kwam op de grond bij
Kleef, zijn jager viel ook in
Duitsland bij Kranenburg in
Hau. Nergens werd door de vlieg
tuigen schade veroorzaakt.
MILITAIR GEDOOD BIJ
ONTPLOFFING.
De 22-jarige ongehuwde cadet
korporaal van de koninklijke
landmacht F. H. van Rhijn, 'af
komstig uit Hilversum, is woens
dagavond in het artillerieschiet
kamp Oldebroek door een ont
ploffing om het leven gekomen.
De korporaal had een projectiel,
waarschijnlijk een granaat, van
de schiethei meegenomen. In de
slaapzaal van het kamp wilde hij
dit in zijn tas opbergen. Hierbij
is het projectiel ontploft. Het
slachtoffer is vrijwel direct over
leden. Bij de ontploffing heeft
overigens niemand letsel opgelo
pen. Er is geen materiële schade
aangericht.
SLANG VAN GASSTEL: TWEE
VROUWEN GEDOOD.
In de Mesdaglaan te Schiedam
werden de ouders van een zeven
jarig meisje en een negenjarige
jongen gealarmeerd, doordat de
kinderen onpasselijk werden.
Men rook gaslucht, 'zette deuren
en ramen open en belde bij de
benedenburen aan, aangezien in
het eigen huis niets verdachts te
ontdekken was. De politie, die
zich toegang tot de benedenwo
ning verschafte vond in de slaap
kamer de twee bewoonsters dood
op bed. Bij onderzoek bleek, dat
een gasslang, aan het gasstel in
de keuken bevestigd, van de
muurkraan 'was gegleden. De
slachtoffers zijn de 68-jarige me
juffrouw J. Kieboom en 'de 56-
jarige mejuffrouw C. v. Neede.
SAAR 1 JANUARI WEER
DUITS.
Het Saargebied zal op 1 janu
ari 1957 politiek terugkeren tot
de Westduitse bondsrepubliek.
Economisch zal het Saargebied
van 1 januari 1960 af deel gaan
uitmaken van Duitsland.
De Westduitse en Franse
staatssecretarissen van buiten
landse zaken Walter Hallstein en
Maurice Faure, die over de Saar-