De Echo van het Zuiden
TRANEN
I
Vader Jansen
bouwt zijn kribbe
3-let goddelijke redeógebaar
I
Gegrepen worden
door de liefde tot
het onzichtbare
80e JAARGANG No. 97
MAANDAG 23 DECEMBER 1957
mdat Kerstmis het feest van de vrede is, gaan onze
gedachten en overpeinzingen in deze dagen elk jaar opnieuw
uit naar de vrede in onze wereld. En elk jaar opnieuw moe
ten we constateren, dat het met die vrede maar heel droevig
gesteld is. Haat, nijd en afgunst blijken de menselijke sa
menleving te beheersen tot op de rand van oorlog toe. On
derdrukking, misdadige willekeur, terreur en zelfs genocide
markeren de laatste decennia van de geschiedenis der men
selijke waarde en waardigheid. Alleen de angst voor onvoor
stelbare verschrikkingen bewaakt de vrede, niet de goede
wil, niet de bereidheid om elkaar de hand te reiken om te-
samen open, oprecht en zonder voorbehoud te streven naar
het welzijn en het geluk van de gehele mensheid. De huidige
wereldsituatie is er een van dodelijk wantrouwen, waaraan
elke goede wil vreemd is. Zeker, er is wel iets, dat men voor
goede wii door wil laten gaan, maar de uitkomsten! bewijzen
dagelijks het tegendeel.
Goede wil eist het terzijde stellen van het „ik", individueel
zowel als collectief goede wil eist de bereidheid m.eer dan
één stap terug te doen goede wil eist het ja-zeggen tegen
de nederigheid goede wil eist liefde, omdat de menselijke
waarde en waardigheid bepaald worden door de liefde al
leen en nooit door macht, rijkdom en het zich onthouden
van het niet-goede.
Wie kan deze liefde opbrengen
En deze zelfverloochening en deze nederigheid
Niet de politicus, die[ zich het wantrouwen ex professione
heeft eigen gemaakt niet de wapenfabrikant, die zijn tafel
dekt met de haat tussen, de volken niet de multi-miljonair,
die met geld laat dansen en moorden. Maar alleen hij, die
de mateloze liefde en nederigheid van het Goddelijke vredes-
gebaar van het kerstfeest begrijpt.
God heeft de vrede tussen Hem en de mensheid, die dooi
de zondeval was verbroken, willen herstellen. Als de bele
digde Allerhoogste mocht Hij elke genoegdoening eisen. Hij
behoefde geen enkele stap terug te doen en zich niet te bui
gen in een tegemoetkoming aan de gevallen en ontluisterde
mens.
In Zijn oneindige liefde voor de mens heeft God echter
hel hoogste vredesgebaar gemaakt dat zich denken laat Hij
heeft Zijn eigen Zoon geofferd om die vrede tussen Hem en
de mensheid te herstellen en de mens daardoor weer deel
achtig te laten worden aan Zijn, Koninkrijk. God gaat in Zijn
liefde voor de mens zó ver, dat Hij zich onvoorwaardelijk
opoffert voor het welzijn en het geluk van de mens. Dat is
de allerhoogste goede wil, de grootste liefde en de diepste
nederigheid.
In deze geest moet de kerstboodschap worden verstaan
Vrede op aarde aan de mensen van goede wil. Dat is vrede
aan de mens, die bereid is tot liefhebben tot de totale zelf
verloochening toe vrede aan de mens, die de nederigheid
wil zoeken vrede aan de mens, die wil terugtreden voor
het welzijn en geluk van anderen "en allen vrede aan de
mens, die wil vergeven vrede aan de mens, die wil geven
zonder te ontvangen. Het zou een te zware opgave zijn, in
dien God aan het schenken van Zijn vrede de voorwaarde
verbonden had, dat wij hierin ook zouden slagen. Wij falen
immers zo gemakkelijk, dag in dag uit. En daarom heelt
Hij van ons alleen gevraagd de goede, wil. Daarvoor alleen
al ontvangen wij de vrede van Christus, die volkomen en
onvergankelijk is.
Als deze goede wil eens aanwezig was rond alle groene
tafels, op alle internationale conferenties, op alle partij
congressen, in alfe huisgezinnen en in alle harten, dan zou
den we in waarheid vieren, wat wij u allen zo van haile toe
wensen Een Zalig Kerstfeest.
Bijna al degenen, die telkenjare
naar de nachtmis gaan, voor wie het
zonder die nachtmis eigenlijk geen
Kerstmis is, zijn de mensen, die leven
uit het geloof.
Zij in het bijzonder kunnen zich
moeilijk voorstellen, dat niet-christe-
nen de stal, de kribbe, de Maagd, die
Moeder werd en nog meer de Mens
wording van de Godheid eerder als
een vrome legende beschouwen dan
als hét historische feit, waarvan de
werkelijkheid zich van het zichtbare
tot in het onzichtbare, van de natuur
tot in de bovennatuur uitstrekt. Deze
zelfde gebeurtenis is voor de ene mens
de hoogste beleving van zijn geloof,
voor de andere mens een alledaags
heid, waarvan hij de enorme gevol
gen op rassen, volkeren, ja hele cul
turen onmogelijk kan begrijpen, ja ze
veelal voor onredelijk en onverant
woord houdt.
Vormt dus voor de Christen Kerst
mis de heerlijke beleving van zijn ge
loof, het is ook de bevestiging van
zijn hoop. Want ditzelfde eenvoudige
kleine kind, geboren uit een nederig
gezin in een Oosters land, schenkt
dag in dag uit miljoenen de hoop op
een beter leven.
Zij, die niet geloven, wensen wel
ïswaar het betere leven evenzeer,
koesteren soms een vage verwachting,
dat het eenmaal komen zal.
Maar op welke gronden? Dit Kind
biedt hun in ieder geval daartoe geen
houvast, weer omdat zij daarin niets
meer zien dan de uiterlijke schijn, de
tastbare nietigheden, welke het be
staan van ieder mens vormen.
En tenslotte vormt Kerstmis voor
de waarachtige Christen, de hoogste
uitdrukking van Liefde. De Mens
wording van Christus is de tastbaar
zichtbaar geworden Goddelijke
Liefde, welke immens is als zijn hele
Wezen. St. Paulus zegt hierover
„Die 't geen schande gevonden heeft,
de gedaante van een mens aan te ne
men".
Wij kunnen eraan toevoegen en
wat voor een mens; een onogelijk
kindje, een miserabel wicht van Oos
terse paupers in een onderontwikkeld
gebied.
De Liefde van het Kerstfeest ech
ter eist een voltooiing, een vervol
making, die van onze kant komen
moet. Van de niet-christen kan dit
supplement niet gevraagd worden,
omdat noch het geloof, noch de hoop
als voorwaarden aanwezig zijn. Maar
opdat Kerstmis een algehele vervul
ling van het Mysterie zij, legt het de
Christen op de schouders de Liefde
van de Verlosser te beantwoorden, zo
als hij dat reeds doet door zijn ge
loof en zijn hoop.
Deze vervulling nu neemt het leven
van de Christen in beslag, zodat dit
een voortdurende Kerstmis zal zijn.
En ik geloof, dat zo iets juist de
bedoeling van de Kerk is.
Want Zij zingt in het grote dank
gebed namens ons allen „dat wij
door deze zichtbare menswording tot
de liefde naar het onzichtbare gegre
pen worden".
PAUL VERSTEEGHE.
door ELLEN EECKHOFF.
John Harmsworth staarde somber voor
zich uit in de inktzwarte schaduwen. De
zachtjes schommelende booglampen rond
Trafalgar Square deden in deze uithoek bij
Nelson's monument maar weinig licht val
len en zelfs het geoefende oog van de op
lettende Londense bobby ontwaarde niet de
geheimzinnige gestalte van de goedgeklede
man, die zich geen moeite behoefde te ge
ren om zich schuil te houden. Zijn lichaam
versmolt haast met de grauwe steenmassa
van de hoge zuil. En de stadslichten van de
voorbijschuivende auto's reikten niet tot de
muren van het monument.
Langzaamaan verstilde het rumoer van
het drukke verkeer. De taxi's met schouw
burgbezoekers waren gepasseerd, de uit
gaande bevolking van het Westend leek te
zijn weergekeerd toen onafzienbare rijen
luxueuze wagens Pall Mall indraaiden, rich
ting Regent Street en Piccadilly en zelfs de
rode bussen minderden beduidend in aantal.
Slechts een enkele dubbeldekker trok met
ronkend geluid op van de halte. In Nor
thumberland Avenue en Strand doofden
verscheidene lantarens en reclameverlich-
tingen.
Het leek alsof de eenzame figuur op dit
sein gewacht had. John Harmsworth maak
te zich los van de hoge zuil en glipte over
het glimmend asfalt naar het admiraliteits
gebouw. Hij dook in de kraag van zijn ka
meelharen demie als een gehaast wandelaar,
die zich wil beschutten tegen de snijdende
winterwind.
Het meisje, dat op dat moment met hol-
klakkend geluid van hoge hakjes de stenen
treden van de voetgangerstunnel kwam op
gerend, trachtte tevergeefs het schelle licht
van de hoge booglampen in de duistere
ruimte van Trafalgar Square te doorvor
sen. Ze trippelde, met een angstig voorge
voelen van naderend onheil, in de richting
van de stenen leeuwenkoppen, weifelde toen
bij de wonderlijke grens van licht en don
ker en aarzelde, terwijl haar bruine ogen
zich inspanden om in de slagschaduw van
de stenen zuil iets te onderscheiden.
Zou de ondergrondse, waar ze zo lang
op had moeten wachten, nu het aantal trei
nen met het middernachtelijk uur bleek te
zijn verminderd, werkelijk te laat zijn ge
arriveerd? Ze snakte naar adem van het
harde lbpén, probeerde toen op haar pols
horloge te zien, doch moest zich naar het
zamenlijk uit te gaan, hij wilde liever één
dag rustig thuis blijven en omdat zijn ou
ders de eerste kerstdag kwamen, kon dat
uitstapje op de tweede natuurlijk niet door
gaan.
Maandenlang trachtten ze samen de te
genstellingen te overbruggen, maar in de
cember bleek het wél, dat ze het niet eens
konden worden. En ze beschuldigden elkaar
van egoïsme en doordrijverij. De kinderen
kregen, zo klein als ze waren, al gauw door
dat het misliep met de beloofde geschen
ken van de kerstman en werden ongezeglijk
en dreinerig. Zij wilde ze daarom met de
feestdagen naar haar ouders brengen, zodat
ze eens eindelijk een paar rustige dagen
had; hij kwam daar tegen in opstand, om
dat hij door zijn drukke werk overdag de
kinderen toch al zo weinig zag en ze nu
met Kerstmis wel eens verwennen wilde.
May verweet daarop in een driftige bui
haar man, dat hij teveel achter z'n werk
aanliep en nooit eens naar z'n kinderen om
keek en dat hij het hart niet in z'n lijf
moest hebben om ze met Kerstmis te ver
wennen, omdat zij dan maar weer een jaar
lang met de ellende opgescheept zat. Zo-
Gallery nu. Waar kwam dan die orgelmu
ziek vandaan?
Ze stapte wat sneller door. Hol weer
kaatste het geluid van de hoge hakjes te
gen het massieve gebouw aan haar linker
hand. Van rechts kwam nu toch heel duide
lijk het aanzwellend accoordenspel van een
kerkorgel. Het leek wel. of daar aan de
overkant een kerkdienst gehouden werd,
midden in de nacht. Kijk, een open deur,
een verlicht portaal... Welke kerk was dat?
May zag rond naar een naambordje en
las St. Martins Place. En opeens begreep
ze. Hier stond de St. Martin-in-the-Fields,
een heel oude kerk in de City, pal bij het
drukke dagelijkse gewoel van Londens
drukste punt. Daar was zeker de nachtmis
begonnen. Ze stak over en glipte door de
hoge dubbele deuren naar binnen.
Op dat moment zette het koor driestem
mig en devoot een koraal in. Tranen wel
den op in de ogen van de jonge vrouw,
toen zij opblikte naar het door ontelbare
meterslange kaarsen verlichte altaar aan het
einde van het middenpad, achter het kruis
gewelf. Ze knipperde in het overweldigen
de licht.
Nu, nü moest John bij haar zijn... Als
ze nu naast hem kon staan, samen met hem
deze nachtmis kon meemaken, dan zou al
les weer goedkomen. Dan zouden ze na
afloop weer kunnen praten en samen een
echt Kerstfeest kunnen beleven...
Maar John was er immers niet. Hij was
weg. Weggelopen, de avond voor Kerstmis
City uitgestorven. In een hotel kon je niet
komen zonder bagage. En voor de restau
rants had je al maanden geleden een tafel
moeten bespreken.
Een kerk dan, de nachtmis... Maar St.
Paul's Cathedral was te ver hier vandaan.
Er reed nu geen bus of trein meer naar
Ludgate Hill. Als hij ging lopen, kwam
hij te laat. Dan was de dienst afgelopen.
Hoor, Big Ben sloeg: één uur. Nu kwam
May niet meer. Hij moest maar een taxi
nemen en naar huis gaan. Als hij zachtjes
in bed stapte, werd ze misschien niet wak
ker en dan zagen ze bij 't opstaan wel
verder.
- o -
In het stille huis in Hornton Street, een
zijstraat van Holland Street, Kensington,
vond John Harmsworth bij het zwakke
schijnsel van zijn zaklantaarn een paar op
gehangen kousen. Hij bleef even stokstijf
staan... de kinderen verwachten de kerst
man met pakjes en May had hen geholpen
om de kousen op te hangen.
Waar hadden ze de cadeaux gelegd? O
ja, in de linnenkast. Snel stootte hij de
slaapkamerdeur open. Een leeg bed gaapte
hem aan. Waar was May? Zou ze dan toch
nog naar Trafalgar Squarezijn? Hij kreeg
een onrustig gevoel van binnen, maar ont
fermde zich eerst over de pakjes.
De gulle gaven konden niet allemaal in
de kousen, maar hij maakte een aardige
uitstalling op de ronde tafel, die hij eerst
zorgvuldig dekte en versierde met wat spar-
regroen en een eind rood lint, dat hij vondj
licht wenden om de wijzers te kunnen on
derscheiden. Kwart over twaalf!
Zij staarde een ogenblik niet begrijpend
over het stilwordende plein. Een laatste
bus op weg naar de garage. Een volle taxi
uit de richting van Playhouse, zeker artis-
ten, het publiek was al weg Waar was
John? Waar kon hij heen zijn? Werktuige
lijk schoof ze in de schaduw, toen enkele
mensen overstaken in haar richtingGe
lukkig, ze verdwenen in de subway. Zou er
nog een trein gaan? Wat kon dat eigenlijk
schelen, ze kon nog niet naar huis zolang
ze niet met John gesproken had. Ze moest
John spreken. Nu, vannacht nog. Morgen
zou het immers Kerstmis zijn
Morgen? Met een schok ontdekte zij, dat
het al morgen was. Dat ze niet alleen te
laat kwam voor John, maar óók te laat om
alles nog vóór Kerstmis in orde te brengen.
Peinzend liep het meisje over de plavui
zen, waar zij op andere zondagen nog wel
eens broodkruimels uitgestrooid had voor de
tamme duiven. Nu was het weer zondag...
kerstzondag, maar de duiven lieten zich
niet zien en veel meer dan grauwe steen en
de lichtbundels van de lantaarns viel er niet
te bekennen in het hartje van Londen.
- o -
May had zich deze feestdagen heel an
ders voorgesteld. Als alle Engelsen hadden
zij al vroeg de kerstkaarten gekocht, waar
mee de winkels sinds augustus overladen
waren, en plannen gemaakt voor de viering
van deze „Christmas"
John had er voor gevoeld om zijn ouders,
die met de gezondheid sukkelden, te vra
gen voor het kerstdiner en zij had gehoopt
om eens echt gezellig buitenshuis te eten,
want zoals de restaurants in het Westend de
kalkoen klaarmaakten, kon zij het zelf toch
niet.
Natuurlijk hadden ze beide kerstdagen
kunnen benutten eerste kerstdag thuis ge
zellig maken en die beide oudjes een on
vergetelijke kerstsfeer bezorgen en dan de
tweede kerstdag knus met z'n beidjes de
City in en aan een gereserveerd tafeltje
kalkoen eten, besproeid met champagne.
Maar dat van die twee dagendat had
er bij géén van de twee goed ingewild. Zij
wilde de eerste dag naar de kerk, liefst naar
de St. Paul's, hij bezocht liever de nacht
dienst in hun eigen kerk. Zij herinnerde
zich, dat ze vorig jaar afgesproken hadden
met haar ouders om tweede kerstdag ge-
dat het toch maar het beste zou zijn, als
ze beide kleuters aan haar ouders uitbe
steedde. Waarop John uitviel, dat ze dan
juist bedorven werden en dat ze dan zelf
ook bij haar pa en ma kon gaan logeren,
omdat hij er dan met de kerstdagen thuis
ook niets meer aan vond.
- o-
May snikte het uit in haar kanten zak
doekje. Het was eigenlijk allemaal zo ge
woon begonnen en zo vreselijk geëindigd.
Op alles wat ze tenslotte zei, kwam een
heftige reactie. En als John nog eens iets
opperde om het goed te maken, of de zaak
te sussen, had ze hem bits afgescheept of
afgesnauwd.
Ze leefden een tijd lang langs elkaar
heen. Zeiden elkaar wel goedendag en dat
het eten klaar stond en dat het mistte of
dat het wat beter ging met Alice, maar de
toon bleek vlak en de sfeer akelig hol. Het
huwelijk, dat jarenlang goed geweest was,
leek als Trafalgar Square in deze zwarte
kerstnacht. Leeg en verlaten en met drei
gend diepe schaduwen in het spaarzame
licht.
Eens hadden zij samen de grote stap
gewaagd, omdat ze zo zeker waren van
elkaar. Hadden ze „eeuwig" trouw be
loofd en onder de Engelse vlaggen voor het
altaar God's zegen afgesmeekt voor deze
verbintenis.
Maar zó mochten ze toch niet uit elkaar
gaan! Hoe kon ze John nu bereiken? John,
die zo kwaad de deur had dichtgeslagen na
zijn laatste woorden: „Als je vóór midder
nacht niet op Trafalgar Square bent, zullen
we gescheiden Kerstmis vieren en dan zul
len we wel gescheiden blijven ook..." Maar
dat kón toch niet! Zij kon toch net zo min
buiten John als hij buiten haar. Wat zou
hij moeten beginnen zonder z'n vrouw en
die twee schatten van kinderen. En wat
moest zij worden zonder hem? Ze hadden
elkaar eeuwig trouw gezworen en God had
hen in een verbond voor het leven saamge-
bracht. dat mocht toch niet teniet gedaan
worden...
Waar was John? Haar ogen dwaalden
over het grote plein. „John!" riep ze, in
een vertwijfelde kreet door de zwarte nacht.
Het gebrom van een auto vormde het enige
antwoord. Twee lichtbundels zwaaiden over
haar gestalte en de hoge stenen zuil, dan
verdween de zwartglimmende wagen in de
richting van Charing Cross Road. Ze staar
de verdrietig naar de beide achterlichtjes
en liep in dezélfde richting.
- o -
Hoorde zij werkelijk orgelmuziek? Of
droomde ze nu? May kneep zich in de arm.
Ze stond toch werkelijk op Trafalgar
Square, vlak bij de hoek van de National
En het was haar schuld, haar eigen
schuld.
-o-
John Harmsworth staarde somber voor
zich uit in de inktzwarte schaduwen. De
zachtjes schommelende booglampen rond
Trafalgar Square deden in deze uithoek
bij Nelson's monument maar weinig licht
vallen en zelfs het geoefende oog van een
oplettende Londense bobby ontwaarde -
evenmin als die van zijn collega enkele
uren terug - niet de geheimzinnige ge
stalte van de goedgeklede man, die zich
geen moeite behoefde te geven om zich
schuil te houden. Zijn lichaam versmolt
weer met de grauwe steenmassa van de
hoge zuil.
Urenlang had hij gewacht op zijn vrouw.
Een inwendige stem had hem de hele
avond al verzekerd, dat ze zou komen.
Was het niet vóór twaalven, dan toch daar
na, maar laten gaan zou ze hem niet. Daar
voor kende hij May ook te goed. Ze kon
hem niet missen, net zomin als hij haar.
Ach ja, het was ellendig geweest met die
ruzies. Het leek eerst zo onbenullig. Daarna
leek het zo eigenwijs. En tenslotte leek het
zo ernstig. Maar dat kwam aan de ene kant,
omdat ze allerlei kleinigheden opgeblazen
hadden en aan de andere kant, omdat ze
allebei te druk waren geweest. Hij met z'n
werk en zij met het huishouden en de kin
deren en alles zonder huishoudelijke hulp.
In die overspannen stemming hadden ze el
kaar waarheden en onwaarheden toege-
blaft en toen was 't te laat.
Hij zou het wel willen goedmaken, maar
waar bleef May? Zou ze dan niet van zins
zijn om hem achterna te komen? Moest hij
dan de minste zijn en met hangende poot
jes komen aankloppen?
Bah, wat een koude en gure kerstdag
werd dat. Helemaal geen sneeuw, zoals ze
zo vaak aan die gewillige verhalenlezers
willen opdissen, en geen beierende kerst
klokken. Maar een akelige donkere nacht
zonder één ster door die laaghangende wol
ken. En het begon nog te miezeren ook.
John stapte weg van de zuil en zocht
beschutting aan de andere kant van het
plein. Hij zou een lief ding geven als hij
thuis in zijn bed lag en morgen een echt
huiselijk kerstfeest kon beleven. Maar die
kans scheen verkeken. Zijn Kerstmis zou
hij dus buitenshuis doorbrengen. Buitens
huis? Hij staarde verschrikt om zich heen.
Het regende nu werkelijk. De nacht leek
nog onheilspellender. Leeg en verlaten stond
hij in het hartje van Londen, wie zou zich
om hem bekommeren als May het niet
deed? Waar zou hij twee kerstdagen en, ook
nog eén paar nachten moeten doorbrengen?
Op zondag was alles dicht en dan lag de
in May's naaitafel. Hij ging zo op in zijn
werk, dat hij de huisdeur niet hoorde open
en dicht gaan. Pas toen hij'helemaal klaar
was, keek hij om zich heen en ontdekte hij
een glimlachend gezichtje, dat stralend naar
hem opkeek.
Hij moest lachen. Misschien door de ver
rassing, misschien van dé schrik. „May, ben
je toch gegaan..."
„Natuurlijk, jongen, ik kan je toch niet
missen. En dan juist met Kerstmis, het be
langrijkste feest van heel het jaar. Maar
het is wat laat geworden, ik moest eerst een
oppas hebben voor de kinderen. De buur
vrouw zou luisteren, maar ze is zo lang
van stof. En toen ik de subway uitkwam,
was je al weg. Kwart over twaalf, je had
natuurlijk niet gewacht."
„Ik heb gewacht tot één uur..."
„Ik heb je niet gezien, het was zo don
ker bij het monument. En ik hoorde orgel
muziek, er was een nachtmis in St. Mar-
tin-in-the-fields..."
„Ben je daar geweest?"
„Even, tot ik weer aan jou dacht. Ik wist
wel, dat je terug zou komen..."
- o -
Die zelfde ochtend hoorden ze weer de
orgelmuziek. Ze stonden opnieuw op Tra
falgar Square, vlak bij de hoek van de Na
tional Gallery. „Kijk, de open deur", zei
May. Een kneepje in haar arm vormde het
antwoord. John keek naar 't naambordje
St. Martins Place. Gek, dat hij die oude
kerk St. Martin-in-the-Fields die nacht niet
opgemerkt had, dat hij het hele bestaan er
niet van kende.
Ze stapten binnen met de kinderen. Op
dat moment zette het koor driestemmig en
devoot het koraal in. Tranen welden op in
de ogen van de jonge vrouw, toen zij op-
blikte naar haar man. En hij stond daar
stil en knipperde in het overweldigende
licht van de meterslange kaarsen.
Nu waren ze dan toch bij elkaar. Met
Kerstfeest. Met alle komende kerstfeesten.
(Nadruk verboden).
Zijn uniformjas had hij erbij uitgegooid,
de mouwen van zijn overhemd omgeslagen
en het strakke boordje losgemaakt. Zo stond
vader Jansen, van beroep politieagent, bij
de kribbe. Hij keek er met plezier naar.
Hij had de beeldjes wat bijgeschilderd en
de arm van de herder er met Velpon aan
geplakt. Die was vorig jaar gesneuveld,
toen de brandweerauto van de jongste uit
de bocht vloog en in zijn val de herder
aan de uiterste rand van het stalletje mee
nam.
Met kennersblik bekeek hij zijn jaarlijkse
werk. Het strodak van de stal moest hij
nog wat bijwerken, en ook die zijmuur
moest,nog een klein spijkertje hebben. Dan
was het klaar.
Maria met de blauwe mantel glimlachte
naar Joseph, haar trouwe metgezel. De
bruine, sombere jakken van de herders
kleurden goed bij dat blauw van Maria's
mantel. Het kindje lag op helder geel stro.
Jansen bekeek nog eens aandachtig het
grappige lammetje, dat met stijve pootjes
als het ware de stal binnen huppelde. Wat
zouden de kinderen morgen weer genieten.
De kleinsten zouden verrukt wijzen naar 't
Jezuskindje en naar de sierlijke dierfiguur -
tjes.
Onwillekeurig begon Jansen een Kerst
liedje te neurieën en zijn strenge politie-
gezicht verzachtte. Morgen zouden ze allen
voor de kribbe staan en dan zou zijn vrouw
zeggen „Man, dat heb je weer mooi ge
daan! Wat is het mooi!" En dan: „Lie
verd, een Zalig Kerstfeest. Jullie allemaal
een Zalig Kerstfeest".
Ontroering dringt in zijn hart, wanneer
hij aan dat ogenblik denkt, aan dat moment,
waarop zijn gezin zo vereend bijeen is.
De groteren net terug uit de nachtmis,
de kleinen fris uit hun bedjes. Zijn gezin,
eigenlijk precies eender als daar in de krib
be, welke hij elk jaar met meer zorgvuldige,
tedere handen opbouwt.
Hij voelt iets van binnen; het is een hei
lig gevoel, alsof hij een bijzondere zending
heeft, net zoals een priester die heeft. Maar
hij heeft die zending in zijn gezin. Hij laat
het lichtje in de stal op het kleine tafeltje
branden. De strenge politieman is als een