y
IwitLi
Bloed vloeide in Bethlehem
Feuilleton
DE ECHO VAN HET ZUIDEN VAN MAANDAG 23 DECEMBER 1957
DE HAAT BLEEF
van
DE ECHO VAN HET ZUIDEN"
SCHADUW
OVER LEVEN
door
CARRY VAN DER RYKEN.
18).
oké.
kind, dat niet van zijn speelgoed kan los
komen.
„Mooi als altijd", zo zal zijn vrouw
zeggen. Maar is dat waar? Staan zij net zo
echt gelovig tegenover de kribbe als vroe
ger onze ouders en grootouders? Zullen ook
de kinderen op hun beurt een kribbe bou
wen of zullen ze de stal naar het museum
verwijzen? Zullen zij naar de kribbe snel
len, niet slechts uit traditie, maar uit diep,
onverzwakt geloof? Uit liefde?
Agent van politie le klasse Jansen
schrok van deze plotselinge gedachtenwen-
ding. Wat deed hij met zulke gedachten bij
de kribbe? Of is de kribbe niet meer het
Credo van een oud huis, van een oud ge
slacht?
Het schelle licht van een passerende auto
gleed door een gordijnkier naar binnen en
flitste over de kerststal. Jansen voelde een
huivering. Buiten was de natte koude we
reld, binnen de warmte van de kachel.
Buiten waren zovele moeilijkheden, die hij
als politieman zo goed kende. Hier binnen
heerste reeds de kerstvrede. Hij dacht
plotseling aan die vele gevallen van ellende
daarbuiten. Die vele rotte gezinnen, waar
mee hij in aanraking kwam, wanneer hij
een jong meisje probeerde terug te houden
van onverantwoorde dingen. Hij dacht aan
die vele café's, aan die bars, waar dege
lijkheid en correctheid belachelijke aange
legenheden zijn; aan die straten, waar me
nigeen voor zijn leven ongelukkig wordt.
De naakte, treurige, onmetelijke nood
van de tijd drong zich aan hem op. Daar
stond hij, een degelijke huisvader, een
christen huisvader. Wat kon hij doen tegen
die noden? Uit zijn werk in de stad, door
zijn patrouilles door de achterbuurten, door
het voortdurende contact met misdadigers,
grote en kleine, de inbrekers en kruimel
diefjes, door zijn nuchtere werkelijkheids
zin wist hij, dat voor grote groepen men
sen God dood is. Kerstmis, Pasen en Pink
steren zeggen hun niets meer. Het zijn
vrije dagen met aardige verrassingen en
lekker eten.
Politieagent Jansen werd zich het con
trast bewust tussen al degenen zonder God
en hemzelf, die hier in het schemerdonker
zijn geloof had geuit in de bouw van de
kribbe, waar omheen morgen zijn gezin in
hetzelfde geloof zich zou scharen.
Zijn gedachten spinnen verder. Het le
ven is duur geworden, maar achter het huis
houdboekje en loonzakje, welke steeds
moeilijker in evenwicht te houden zijn, wist
hij het andere leven, dat steeds zwaarder
blijft wegen.
Met een ruk keren zijn gedachten terug
naar de kribbe. Voorzichtig glijdt zijn hand
over de engel, die met wijd uitgeslagen
vleugels de band torst, waarop de woorden
staan Glorie aan God in den hoge
Ongemerkt vouwen zich zijn handen en
zijn hart bidt een woordeloos gebed om
vrede voor alle mensen: voor de grote boe
ven en kleine boefjes, voor de meisjes van
de straat, voor de ongelukkige gezinnen,
voor allen, voor wie Kerstmis geen inhoud
meer heeft.
Hij merkt niet, dat zijn vrouw binnen
komt. Zij ziet hem staan, zijn forse ge
stalte voorovergebogen in aandachtige hou
ding. Dan legt ze haar hand op zijn schou
der, een liefkozend gebaar. Hij schrikt op,
dan neemt hij haar hand en legt die tegen
zijn gezicht. Een woordeloos gebaar van
innige verbondenheid met haar, die zovele
jaren samen met hem een goed leven heeft
opgebouwd. Een paar minuten blijven zij
zo staan, intens bewust van de goedheid
van dit ogenblik.
Toen deed hij het licht in het salletje uit.
Veel bloed vloeide er in Bethlehem, maar het kindeke Jezus ontkwam aan de
zwaarden der Romeinse krijgslieden. Nu is de vermoedelijke plaats van Zijn komst
op aarde openlijk getooid met de Kerk der Geboorte. Een ster op de grond, in
het midden van de grot, duidt de plek aan waar Maria de Verlosser het levens
licht schonk. Duizenden pelgrims van velerlei godsdienst stromen met Kerstmis
naar deze gewijde grond.
Nog klinkt in de velden bij Bethlehem de lofzang der hemelse koren na en
nog bespreekt het stadje de berichten, die herders rond vertellen over de ge
boorte van een koning, of krijgsrumoer verdrijft de vredige sfeer van het
plaatsje.
Woeste soldaten bezetten Bethlehem. Angstig wacht de bevolking af. Wat gaat
er gebeuren? De onheilspellende gezichten der krijgsknechten doen het ergste
vrezen.
Men blijft niet lang in onzekerheid, want de gewapende macht dringt de hui
zen binnen. Het is de soldaten om de kleine kinderen te doen. Verschrikkelijke
taferelen spelen zich in de woningen af. Alom weerklinken noodkreten. Daar
rent een moeder gillend de straat op. Zij valt echter in handen van een mi
litair, die haar het kind ontrukt. Even glinstert zijn omhoog geheven zwaard.
Dan volgt de stoot. Voor de ogen van de krijsende moeder sterft het kind. De
soldaat werpt het lichaampje op straat; uit de gapende wond vloeit het bloed.
Elders tracht een vader de toegang tot het vertrek waar de baby slaapt te
beletten aan de krijgslieden. Maar zij knuppelen hem neer en zoeken de wieg
op, waarin een kind - instinctief zich bewust van gevaar - ligt te huilen. De
moordwerktuigen doen hun werk. Het schreien verstilt. De doodstrekken sprei
den zich over het babykopje.
Dit is de kindermoord te Bethlehem, be
volen door de wrede koning Herodes, die
over Juda regeerde ten tijde van Christus'
geboorte. Men kent het verhaal van de
wijzen uit het Oosten (ook wel de drie ko
ningen genoemd), die uit bijzondere ver
schijnselen aan de sterrenhemel afleidden,
dat er in Palestina een koning geboren zou
zijn. Derhalve togen zij met geschenken
daarheen om het jonggeboren vorstenkind
eer te brengen. In het paleis van Herodes,
waar zij de koninklijke baby dachten te vin
den, wist men echter van niets.
De koning Herodes, geïnteresseerd bij 't
geval, liet joodse wijsgeren raadplegen. De
ze konden uit de Heilige Schrift verklaren,
dat een eventuele koning der Joden niet in
Jeruzalem, maar in Bethlehem het levens
licht moest aanschouwen, blijkens profetieën
in oude tijden. Inderdaad vonden de oos
terse sterrenwichelaars in Bethlehem de
koningszoon, al was het in andere omstan
digheden dan zij aanvankelijk verwachtten.
Maar hun blijdschap was er niet minder
om.
Van Bethlehem wilden zij via Jeruzalem
terugreizen naar hun land, om Herodes op
de hoogte te brengen met hun bevindin
gen. Maar een goddelijke boodschap deed
hen een andere weg kiezen, zodat Herodes
vergeefs op nadere berichten wachtte.
i
Geen vrede, maar het zwaard.
De gedachte, dat er een koningskind ge- j
boren zou zijn, dat hem wellicht eenmaal
van de troon kon stoten, was hem ondra-
gelijk. Weliswaar hechtte hij weinig geloof
aan joodse fabeltjes omtrent de geboorte
van een verlosser, maar hij wenste het ze-
kere voor het onzekere te nemen. Vandaar
zijn bevel aan een groep soldaten om naar
Bethlehem te gaan en daar alle jongetjes
van twee jaar en jonger te doden. Herodes j
wilde geen enkel risico lopen; daarom nam
hij de leeftijdsgrens erg ruim.
Wanneer men bedenkt, dat Herodes zijn
eigen zoons Aristobulus, Alexander en An-
tipater heeft laten ombrengen en dat hij
iedere hoveling die hij niet kon uitstaan j
liet vermoorden, dan zal het bevel tot zulk
een gruwelijke slachtpartij niemand be
vreemden. Het lag volkomen in de lijn van
deze lugubere man.
Wij zijn gewend om het kerstverhaal te
plaatsen in het licht van vrede en liefde.
Terecht; de bijbel kondigt Christus aan als
de vredevorst en in de kerstnacht zingen
de engelen „vrede op aarde". Maar Chris
tus zélf zegt later: „Ik ben niet gekomen
om vrede te brengen, maar het zwaard."
Daar lijkt het veel op, als kort na Zijn ge
boorte de soldaten van Herodes met ont
blote zwaarden Bethlehem bezoeken.
Geen duizend, maar dertig.
God zorgt ervoor, dat Zijn eigen zoon
(die later tijdens een andere koning Hero
des de marteldood aan het kruis niet zal
ontgaan) gespaard wordt. Het gezin van
Jozef en Maria vlucht naar Egypte, waar
het buiten bereik van de moordenaar blijft.
Intussen is de smart in Bethlehem niet
minder groot. De moeders in het stadje en
in wijde omgeving zijn eenvoudig ontroost
baar als zij de lijkjes van haar lievelingen
aan het graf moeten afstaan. De bijbel, die
heel sober mededelingen doet over de
moordpartij, gewaagt van geklag, geween
en veel gekerm...
De veronderstellingen, als zouden zeer
veel kinderen in Bethlehem het leven heb
ben gelaten, komt niet met de werkelijk
heid overeen. Bethlehem was een plaatsje
van enkele duizenden inwoners. Er waren
dus weinig jongens beneden twee jaar. Wel
zijn ook de kinderen uit de omtrek het
slachtoffer geworden, doch al noemt men
deze er bij, dan kan het aantal kinderen
niet veel meer dan dertig zijn geweest.
Volgens de overlevering in de grieks-
orthodoxe kerk zouden er wel veertiendui
zend knaapjes vermoord zijn. Dat is onge
rijmd. Al blijft de kindermoord er even
gruwelijk om.
De eerste martelaren.
In de katholieke kerken worden de on
nozele (het oude woord voor onschuldige)
kinderen, als de eerste martelaren vereerd.
Hun naamdag is 28 december, dus kort na
Kerstmis. Op die dag dragen de priesters
paarse gewaden. Deze kinderen werden
gedoopt in hun eigen bloed. De kinderdoop,
zoals wij die tegenwoordig kennen, bete
kent eigenlijk niets anders dan dat de zon
den van de dopeling worden afgewassen
door het bloed van Christus, verzinnebeeld
in water.
Vondel bezong deze kinderen in zijn be
kende lied ,A
O, kerstnacht, schoner dan de dageli
Hoe kan Herodes 't licht verdragen.
Dat in uw duisternisse blinkt,
en verderop
Hij poogt d'onnoozle te vernielen
Door 't moorden van onnoozele zielen.
„Allerkinderen".
Aan de onnozele kinderen heeft de kerk
van vroege tijden af haar aandacht besteed.
Sedert de zesde eeuw neemt de viering van
de 28ste december, ook wel Allerkinderen
genoemd, opmerkelijke vormen aan. Met
terdaad worden dan de kinderen in het mid-
relpunt van de belangstelling geplaatst. In
Rome onderneemt men bedevaarten naar de
Sint-Pauluskerk, waar relikwieën van de
Onnozele Kinderen zouden zijn. Overigens
wordt dat ook beweerd in Padua, Milaan,
Lissabon, Einsiedeln, Keulen en meer plaat
sen.
Later gaat men op Allerkinderen aan de
jongens bijzondere voorrrechten geven. Uit
die tijd dateert het gebruik om een kinder
bisschop te kiezen op de vooravond van 28,
december. Deze kinderbisschop toog in of
ficiële kerkgewaden, gevolgd door 'n schaar
van jeugdigen, naar het bedehuis op de
naamdag der onnozele kinderen.. Aldaar
werd hij geïnstalleerd met de woorden uit
Maria's lofzang: „Hij heeft de machtigen
van de zetel gestoten en de nederigen ver
heven." De kinderbisschop woonde de hele
dag de kerkelijke diensten bij en was zelfs
gerechtigd om een predicatie af te steken.
Dit gebruik is echter al spoedig ontaard.
De processie der kinderen werd tenslotte
een banaal vreugdebetoon, waarbij men
zich niet ontzag oth in de kerken te dan
sen. Totdat het kerkelijk gezag ingreep en
de Paus de dwaasheid verbood.
Nadien kwam uitspattingen minder voor
en raakte de verkiezing van een kinder
bisschop uit de tijd. Toch kan men in ver
schillende streken nog herinneringen aan
deze kinderfeestdag bespeuren. Zij het dan,
dat de overgebleven gebruiken van zeer on
schuldige aard zijn. Ze bestaan voornamelijk
hierin, dat aan de kinderen op 28 december
voor één dag de overhand wordt gegeven.
Ze zijn de baas in huis en krijgen ten be
wijze daarvan de sleutels. Natuurlijk mo
gen ze ook zeggen wat er die dag wordt
gegeten. Vroeger was het zelfs zo, dat de
kinderen dan in de kleren van hun ouders
op straat liepen. Maar dat komt nu nergens
meer voor.
Deze foto, genomen op de route, weikei Maria en Jozef omstreeks 20 eeuwen geleden gelopen hebben op hun moeilijke
weg van Nazareth, naar het kleine Bethlehem, laat ons rechts de oude stadsmuur zien en links Jeruzalem's nieuwste
gebouwen. Arabieren, gehuld in hun oude dracht, die maar weinig veranderd is door al die eeuwen heen, passeren nu
moderne auto's en zware vrachtwagens
En nu de gaskamers
Uiteraard zal de dag der onnozele kin
deren ondergeschikt moeten blijven aan het
kerstfeest zelf. Toch heeft het zin om de
herinnering aan de kindermoord niet uit te
wissen, al kan men dan verschillend denken
over de vraag of de knaapjes van Bethle
hem inderdaad als de eerste martelaren
aangemerkt dienen te worden.
Het is wel zinvol om op 28 december te
denken aan de méér dan dertig, ja meer
dan veertienduizend joodse kinderen, die
als slachtoffers van de duitse terreur hun
leven hebben gelaten in de gaskamers.
Want de moordenaar moge Herodes he
ten of Hitier, de haat tegen het volk waar
uit Jezus Christus geboren is, verminderde
niet door de eeuwen heen. En nog altijd
poogt men door dat volk Hèm te treffen.
Dit is de diepe betekenis van de dag der
onnozele kinderen.
(Nadruk verboden)
l/l)M
Ik had net St. Jozef uit de hout-'
wol gehaald toen er gebeld werd.
Op de stoep stond een langgerek
te man, gehuld in de somberheid
van iemand, die al sinds lang niet
meer in de zegepralende kerk ge
looft. Aan elke hand torste hij een
grote, platte, houten koffer. In zijn
linker mondhoek hing een bruin si
garettenpeukje druilend op vuur te
wachten. Het bleef aan zijn onder
lip bengelen, toen hij, zijn hoofd 'n
keer naar links en een keer naar
rechts zwaaiend als een uit de klui
ten gewassen marionet, zei: „Ik heb
alles voor de kerstdagen", 't Klonk
alsof hij zei: ik kwam het lijk even
halen.
Omdat ik getroffen was door de
somberheid in zijn mijns inziens
toch zo blijmoedig beroep, en omdat
ik „alles voor de kerstdagen" niet
op de stoep uitgestald wilde heb
ben, noodde ik hem binnen.
„Ik kom juist op tijd, zie ik", zei
hij, de kamer binnentredend, met de
enthousiaste bezorgdheid van een
chirurg, die een flink stuk snijwerk
onder handen krijgt.
Hij nam de leden van de heilige
familie één voor één van tafel en
mompelde: „Inferieur baksel, me
neer, als u het mij vraagt. Een slap
pe familie zogezegd, knoeiwerk van
de bdvfenste plank, en dat nog wel
voor deze mensen". Zijn hoofd
schudden en zuchten verleenden
zijn somberheid een welhaast reli
gieus karakter.
Uit de zijzak van zijn pensioen
gerechtigde overjas bracht hij een
speelgoedhamertje te voorschijn,
woog het even in zijn hand en tikte
er toen mee op het hoofd van Maria,
dat prompt over de tafel rolde en
vervolgens in een doos met houtwol
viel, waar het als een klein stukje
aanschouwelijke franse revolutie
bleef liggén.
„Hé daar!" riep ik, maar zijn eni
ge reactie was de ontstellend mee
warige blik van de missionaris, die
voor de eerste keer op het bijgeloof
der wilden in zijn nieuwe missiege
bied is gestuit.
„Ik zal u nog meer voosheid laten
zien", zei hij, terwijl een heilig vuur
in zijn ogen begon te glanzen, waar
op mijn woede afketste als de demo
cratie op een communist.
Hij nam St. Jozef tussen duim en
wijsvinger alsof hij een heel vies
jongetje omhoog hield en liet hem
toen vallen. Hij viel in drieën. Toen
nam hij zijn hamertje weer op en
begon met de snelheid van een xy-
lophoonspeler de herders, de scha
pen en de drie koningen aan scher
ven te tikken. Het peukje bengelde
aan zijn onderlip en er scheen een
franciscaanse blijheid over hem te
komen. Met een bliksemsnelle
greep wist ik de grote engel met de
barokke banderol „Vrede op aarde
aan de mensen van goede wil" tus
sen de gespreide armen, aan zijn
reformatie te ontrukken en klemde
dit laatste restant van eeuwenoude
katholieke kersttraditie tegen de
borst, waarbij ik hem uitdagend
aanzag. Met de gemaniëreerde be
scheidenheid van een groot solist,
wierp hij het hamertje tussen de
koppen en de poten, priemde een
spitse vinger naar zijn borst en zei:
„Wat u daar wilt redden, is dat wat
u nooit gehad heeft".
„Hoepel op, man, die engel heb ik
al vijf jaar", antwoordde ik wat be
vend, vrezend met een gedropte
muzelman te doen te hebben.
„Die engel kan me gestolen wor
den", doceerde hij. „Die goede wil,
daar gaat het over. U heeft nooit de
goede wil gehad een duurzame, wat
zeg ik, een onverwoestbare kerst
stal te kopen, want dan had u deze
lamlendige familie niet gekocht, die
nog te slecht is voor een liquidatie
uitverkoop. Nee, dan dit
Hij bukte zich naar een der kof
fers en legde hem op tafel. Alsof hij
de opening van een cultureel cen
trum verrichtte, hief hij het deksel
op en stak zijn hand vervolgens met
bijna heilige aandacht tussen stapel
tjes wit vloeipapier. Mijn hart klop
te in de rug van de gebanderolleer-
de engel. Met de verwachting van
een goochelaar, die zelf nog niet he
lemaal gelooft dat het konijn uit de
hoed te voorschijn zal komen, hield
hij een pakje omhoog.
„Nee, dan dit", zei hij weer, en
met langzame, bijna rituele bewe
gingen verwijderde hij het papier
als een doek, waarvan nog niemand
weet welk standbeeld het bedekt.
Uit het geritsel stak tenslotte een
beeldje de kop op, waaraan de be
stedingsbeperking zich had vergre
pen. Het was brandmager, niet veel
meer dan een manteltje van een
misdadig blauw, een petrolblauw,
huilerig bekkie, gele haarflodders
en van onderen iets gemeen roods.
„Da's ook een Maria, zoals u ziet",
kraaide de man in vervoering. „Maar
ziet u het verschil! Deze is niet al
leen een kop groter dan dat mis
baksel van u, maar ook veel reëeler.
Niet dat klein-burgerlijke, maar van
een ascetische ingetogenheid. De
tijd van Rubens is voorbij, meneer,
zeg ik altijd maar. Vandaag is alles
draaddun, alles moet draad worden,
gewoon draad en prikkeldraad. De
zak-loek, meneer, ook in de kerst
stal, dat is eigentijds, dat is modern
christendom!"
Hij pauseerde even en keek mij
aan met de nieuwsgierigheid van 'n
huisarts, die zijn eerste patiënt heeft
geïnjecteerd. Toen hij zag, dat het
niet werkte en ik op het punt stond
de engel aan mijn borst op zijn
hoofd te verbrijzelen, vervolgde hij
triomfantelijk: „Maar dat is nog
niet alles, meneer, deze beelden ge
ven u meer. KijkHij omvatte
de langdradige Maria stevig en
smakte haar toen met kracht tegen
de muur. Ze stuitte terug en viel
onbeschadigd op de vloer.
„Ha, ha, meneertje, waar vind je
zo'n Maria, daar hebt u uw hele le
ven Plezier van! En kijk eens wat ik
met St. Jozef doe....!"
Hij graaide in de koffer, haalde
een ander gedrochtelijk figuurtje te
voorschijn en dreunde er met het
hamertje op. Het bleef heel. „Een
onverwoestbare St. Jozef, meneer!
En kijk dit eens
Het heilige vuur kwam weer over
hem en de ene figuur na de andere
mepte hij als een tennisbal door de
kamer. Toen de os in de lamp en de
ezel tussen de planten hing, klapte
hij de koffer dicht en zei: „De hele
heilige familie en alles wat daar tot
en met Driekoningen bijhoort bied
ik u in plastic voor 12.50. Als u
een greintje goede wil hebt, koopt
u dat van mij, want een koopman
moet ook leven, meneer, waar of
niet?"
Toen ik hem even later uitliet, zei
hü. wijzend op de grote gebanderol-
leerde engel, die ik nog steeds te
gen mijn borst geklemd hield: „Voor
die engel, die voor u nou toch waar
deloos is, geef ik twee kwartjes".
„Een gulden", zei ik met de grim
migheid van de zakenman, die zijn
goedheid niet te grabbel wil gooien.
Hij duwde mij een verfrommeld
briefje in de hand en zei: „Ziet u,
die oude beelden zijn toch altijd nog
veel stemmiger en smaakvoller dan
die moderne plastic-rommel".
Met zijn tong duwde hij 't peukje
van ziin onderlip en verdween met
mijn engel en mijn goede wil in het
avondlijk duister.
HANNIBAL
Ze was enigst kind.
Maar moeder, die niet veel anders
te doen had dan bezoek ontvangen
van andere rijke dames die te wei
nig werk hadden, voedde haar méér
op voor een salon, dan voor een be
langrijker taak in het leven.
Aan de keurig gedekte koffietafel
kwam het fietstochtje van die mid
dag ter sprake.
En wie gaan er zoal mee? vroeg
mevrouw Verschuur.
Greet noemde een paar namen.
Heemstra? herhaalde haar moe
der. O, van die advocaat op de Sin
gel. Heel nette luiMaar wie
noemde je daar nog meer? Van Es?
Ja, Ries van Es. Daar heb ik
toch al zo dikwijls over verteld!
Van Eseh, die naam ken
ik toch? 't Is nooit zo tot me door
gedrongen. Wat was daar ook weer
<aee?Waar woont dat meisje?
Vlak aaast Jet Heemstra. U
weet wel, bij meneer Francken in
huis.
Er ging mevrouw Verschuur een
licht op. Een verachtelijke trek ver
scheen op het koude, hoogmoedige
gezicht.
Greta, met dat meisje van Es
kun je absoluut niet omgaan. Hoor
je me goed? Ik wil het beslist niet
hebben
Maar moeder, wat is er dan
met haar? Ries is heus een heel aar
dig kind, hoor.
Kan zijn. Maar jou wil ik er
niet mee zien. Haar moeder is van
heel chique familie, maar haar va
der! Géén stand; een volkomen
mésalliance. Zij zijn gescheiden; een
groot schandaal geweest indertijd.
Greet, die het eigenlijk maar half
begreep en alleen besefte dat een
leuke middag in duigen viel, vroeg:
Mag ik dan straks niet mee? Ik hoef
toch niet speciaal naast Riesje te
gaan rijden? 't Zou net zo gezellig
worden
Geen denken aan! Stel je voor,
de FreuleWe gaan vanmid
dag samen een nieuwe zomermantel
voor je kopen. j
Greet, snel getroost door 't voor
uitzicht, bedacht toch even met een
kleine angst hoe dat nu verder op j
school moest gaan.
De dooderdagnaocgea vond het
hele stel, behalve Jet en Maries je,
op 't nippertje - zoals gewoonlijk -
in een kringetje bijeen. De bel van
negen uur was nog niet gegaan.
Luidruchtig werd de tocht van de
vorige dag opgehaald. Natuurlijk
was er allerlei idioots en geks ge
beurd.
Hé Greet, we hebben nog even
op jou gewacht, zeg. Waarom ben je
niet meegegaan?
O, mijn moeder vindt 't beter
dat ik niet meer met Ries omga.
Ze trachtte met bijbehorende min
achting te kijken, maar haar ge
zichtje was te onbeduidend. Alleen
de mond bewoog wat zenuwachtig.
De anderen keken elkaar in stom
me verbazing aan.
Wat nou? Geeft ze soms geen
braaf genoeg voorbeeld? O Greet,
wat bespottelijk! Zeg, wat is er nou
eigenlijk?
Hoor dan!
En plotseling boog Greet zich
dichter naar de anderen toe, keek
wat schichtig rond, fluisterde: Haar
vader en moeder zijn gescheiden!
O!
Ze keken elkaar wat onzeker aan.
Kleine kinderen waren ze eigenlijk
nog, ondanks hun bakvisjes-branie.
Wat moeten we nou? vroeg er
een.
Ik ga niet meer met haar om,
onderstreepte Greet nog eens.
En ik ook niet.
't Was een meisje, dat graag van
Greet's royaal zakgeld profiteerde.
Dan ik vanzelf niet; een vrien
din van het klaploopstertje.
Nee maar.Mariesje kan er
toch zeker niets aan doen wat haar
vader en moeder uitspoken? Het is
een ech leuk kind hoor!
Daar zijn ze!
Buiten adem kwamen de twee
vriendinnen aan ;net op tijd voor de
bel. Mariesje, totaal onkundig van
wat boven haar hoofd hing, trok in
het voorbijgaan speels aan Greets
blonde krullen. Deze trok met over
dreven gebaar zich terug en ver
waardigde Riesje met geen blik.
Pffslecht geslapen zeker....
Met een plof liet Mariesje zich
naast Jet in de bank vallen en had
verder geen erg meer in Greets ge
drag.
Wiskunde stond op de rooster.
De bank lag vol. Boek, schrift,
klad, passer, liniaal en de rest. De
opgaven waren niet makkelijk en
er werd hard gewerkt.
De juffrouw zat, even ingespan
nen, schriften te corrigeren. Een
klein geritsel en een propje lag op
de bank van Jet en Riesje. Jet
vouwde 't glad en beiden bogen zich
er over heen.
Arm Mariesje!
Vuurrood kleurde haar smalle
gezichtje; dan trok al 't bloed lang
zaam weg. Tot zelfs haar lippen
werden wit. Even rilde ze, of ze 't
koud had. De cijfers en figuren
dansten voor haar ogen. Dan weer
staarde ze op het verfrommelde wit
te papiertje.
Jet.
Mariesjes vader en moeder zijn
van elkaar. Haar vader is niét
dood. Vertel 't maar eens thuis,
dan mag je vast geen vriendin
meer met haar zijn".
Geen ondertekening.
Wat een laf, gemeen kind! was
Jets gefluisterd commentaar. Wacht
maar Ries, om twaalf uur zal ik ze
wel eens krijgen!
Mariesje zei niets; vocht om haar
zelfbeheersing. Het spontaan reage
ren van haar vriendin deed haar
goed. Maar in het briefje stond:
„Vertel het eens thuis". Als Jet dat
deed, - en dat gebeurde vast, want
Jet kende geen geheimen voor haar
moeder - dan mocht ze misschien
ook niet meer met haar omgaan. En
Jet kwijt, nee, dat kon ze niet ver
dragen. Al keek de hele klas haar
niet meer aan, als Jet haar vriendin
maar bleef.
Lieve God, bad ze zacht in zich
»1L Laat dat toch niet gebeuren.
Ik kan er immers niets aan doen?
Doelloos tekende ze met potlood
figuurtjes op haar kladblok. Een el
leboogstoot van Jet. Kop op, joh!
Maar de wiskunde-sommen vlotten
niet meer; dit uurtje kostte haar ze
ker een onvoldoende.
Even voor twaalven verliet de
juffrouw een ogenblik het lokaal.
Jet maakte er gebruik van door te
roepen: Straks buiten allemaal
even op elkaar wachten! Wie weg
loopt is een lafaard.
1 Haar overwicht op de klas was ze
groot, dat een kwartier later 't hele
j tiental compleet was. Ze stonden 'n
eind voorbij de voordeur in druk ge
sprek bij elkaar.
I Ries, commandeerde Jet, ga jij
j vast naar huis en wacht je dan
straks tot ik je kom halen voor
school?
Met een onverschillige zwaai van
haar boekentas draaide ze 't groepje
de rug toe.
Wie gooide dat propje? viel
Jet meteen met de deur in huis. Ze
keken elkaar aan. Zwijgend.. Een
paar in niet-begrijpen. Toen ineens:
Je hoeft het niet zo schoolmees
terachtig te vragen. Maar als je 't
graag weten wilt, kijk mij dan maar
aan
(Woedt vervolgd)
1