„Zwart" AFRIKA en VIETNAM
Pas in 1964 hecht verenigd
Waalwijkse en Langstraatse Courant
ALGEMENE PRIJSVERLAGING ZOU
TOT CRISIS KUNNEN LEIDEN
CAMPING- en TENTEN-SHOW
K0ESEN
VRIJDAG 13 JUNI 1958
Uitgever:
Waal wij kse Stoomdrukkerij
Antocm Tielen
b.uof dredacteur
JAN TIELEN
uit blad verschijnt 2 x per week
81e JAARGANG No. 47
22 cent per week
per kwartaal 2.89
3.10 franco p.p.
Advertentieprlj s
10 cent per mm.
Abonnement:
speciaal tarief
Contract-adverten ties
Bureaux GROTESTRAAT 205, WAALWIJK TEL. 2621
KAATSHEUVEL - TEL. 2002 - Dr. VAN BEURDENSTR. 8
OPGERICHT 1878
TEL.-ADRES: „ECHO"
Een van de belangrijkste graad
meters bij het opnemen van de
polsslag der wereldconjunctuur
is te vinden in dei grondstofprij-
zen. Men zal bij de bestudering
van crisisverschijnselen menig
maal tot de conclusie komen, dat
de gezondheid van de wereldeco
nomie meer dan eens op en neer
gaat met de mate waarin de
grondstoffenprijzen stabiel blij
ken te zijn, Een stijging op deze
markt stimuleert de wereldhan
del, een daling doet de economie
op haar grondvesten schudden.
In de dertiger jaren was de
crisis voor een niet gering deel
te wijten aan het vallen van de
bodem uit de grondstoffenmarkt.
In bepaalde sectoren van die
grondstoffenmarkt is men daar
om na de oorlog steun gaan ver
lenen, met name aan de markt
voor granen en andere landbouw-
produkten.
Wanneer een land als de V.S.
er niet toe was overgegaan grote
voorraden agrarische produkten
tegen vaste prijzen uit de markt
te nemen, dan hadden wij de re
cessie van thans reeds in 1953-
1954 kunnen voelen op dezelfde
wijze als in 1929-1930. De wereld
wist dit en het merendeel van de
belanghebbende landen bleek
daarom bereid behoorlijke prij
zen voor de Amerikaanse land-
bouwprodukten te blijven beta
len, alhoewel dit gezien de we
reldvoorraden, niet nodig was
geweest. In het tegenovergestelde
geval had men de konsekwenties
moeten nemen en die durfde men
niet aan.
Duur gedoe.
Voor een land als Nederland
is het volgen van een dergelijke
politiek eigenlijk een dure aan
gelegenheid, omdat wij voortdu
rend in ons béstaan van de im
port van grondstoffen afhanke
lijk zijn. Wij gaven dus eigenlijk
meer deviezen weg dan noodza
kelijk zou zijn geweest. Juist
vóór de inzinking van 1953-1954,
die zich overigens in ons land
niet voordeed, hadden wij de Ko
rea-crisis beleefd en in/ dit tijds
gewricht stegen de grondstoffen-
prijzen enorm. Er is toen geen
hand uitgestoken op internatio
naal gebied om deze prijzen
enigszins te stabiliseren.
Dit betekende voor ons land
ook al een offer, want hoge im-
portprijzen verzwakten onze be
talingsbalans zodanig, dat wij
over moesten gaan tot een con
sumptiebeperking. Onze afhan
kelijkheid van de import zou re
latief verbeterd zijn, wanneer
wij in 1953, toen wij in Europa
het bekende goedkoopte-eiland
vormden, overgegaan waren tot
een reflatie, waarbij onze gulden
sterker was komen te staan te
genover andere valuta. Wanneer
dit geschiedt, kunnen wij goed
koper importeren.
In de bestedingsbeperking van
thans spelen de grondstoffenprij
zen een ditmaal gunstige rol.
Men weet dat het probleem waar
mee wij voortdurend worstelen,
zich concentreert rond de beta
lingsbalans. Sinds het dieptepunt
van midden tot eind 1957 is er
een aanzienlijke verbetering in
getreden in onze deviezenpositie
en dit is mede te danken aan de
daling van vele grondstoffen-
prijzen op de wereldmarkt. Het
is hiermee tevens duidelijk, dat
er slechts sprake is van een tij
delijke verbetering uit dezen
hoofde. Zodra de prijzen op de
wereldmarkt weer gaan aantrek
ken, valt dit voordeel weg, waar
mee is aangetoond, dat wij de
oorzaken van de bestedingsbe
perking nog1 niet voldoende' heb
ben weggenomen.
Hoe werkt welvaart
Nu zal het menigeen niet dui
delijk zijn waarom die prijzen
van de basisprodukten zozeer in
vloed kunnen uitoefenen op het
wereld-welvaartsbeeld'. De foor
zaak moet gezocht worden in de
consumptieve kracht, die van de
grondstofproducenten uitgaat.
Wanneer de graan- en katoen-
boeren in de V.S. geen of een ge
ringe opbrengst voor hun pro
dukten krijgen, verdienen zij
niets en krimpen ze hun con
sumptie sterk in. De fabrikanten
van een groot aantal verbruiks-
artikelen krijgen dan veel min
der orders. Deze ontslaan dan
personeel, waardoor de con
sumptie verder inkrimpt, enz.
Hetzelfde geldt voor de min
der ontwikkelde landen, waar
altijd een hele reeks grondstoffen
vandaan komt, zoals wol, ijzer
erts, katoen, sopra e.d. In ruil
voor de afname van hun produk
ten kopen deze landen dan con
sumptiegoederen en mlachines hij
hun afnemers, waardoor de ac
tiviteit in beiderlei soort landen
stijgt. Geven de grondstoffen
geen opbrengst meer, dan wor
den er in de meer ontwikkelde
landen ook geen eindprodukten
afgenomen, waarmee de crisis
cyclus volkomen rond is.
Europa, laatste strohalm.
De hoop van de optimisten; in
de depressie van thans is gericht
op West-Europa. Immers de
Westcuropese landen gaan (nog)
minder gebukt onder de gevol
gen van de teruggang dan de V.S.
Zij vormen de landen, die de
grondstofprijzen nog enige steun
bieden eni deze steun kan tenge
volge hebben, dat het dode punt
overwonnen wordt.
Deze steun valt echter onmid
dellijk weg bij twee gemakkelijk
te verwekken omstandigheden.
De eerste is deze, dat de vermin
derde afname van de belangrijke
V.S. de economie in de minder
ontwikkelde landen zo drukt, dat
deze hun bestellingen in West-
Europa gaan verminderen. Dan
neemt West-Europa vanzelfspre
kend ook minder grondstoffen
af en daarmee is dus de wereld
crisis een feit.
De andere mogelijkheid ligt in
de activiteit van de Westeurope-
se industrie. Als deze van de ver
minderde afname der V.S. in de
overige wereld gebruik maakt
door middel van een verdere
druk op de grondstoffenleveran-
ciers, wordt hetzelfde effect be
reikt. Het gevaar voor een bewe
ging als de laatste is stellig niet
illusoir. Overal ter wereld is
zichtbaar, dat er geen koop
krachtig tekort meer bestaat in
de behoefte aan welke grondstof
ook. De moeilijke toestand in In
donesië is uit conjunctureel oog
punt nog niet eens zo onwelkom.
De overvloed van aanbod zou bij
een rusttoestand in de archipel
stellig nog toenemen.
Als 't hek van de dam raakt.
Er is dus maar weinig voor
nodig om het prijzenregiem te
doen instorten. Dit zou gebeuren
als de fabrikanten onder druk
der concurrentie over een breed
front overgaan tot prijsverla
ging. Het geluk van deze depres
sie tot heden is, dat de prijsvor
ming, bij de consument zich vrij
eoed op een rendabel niveau
handhaaft. Valt dit geluk weg,
dan is het hek van de dam, al
schept een flinke prijsdaling
aanvankelijk voordelen voor hen
die van een vast inkomen in gul
dens moeten leven.
Andere profiteurs van een
prijsdaling vinden we in het cen
trale bankwezen der onderschei
den landen, die van jaar tot jaar
na de oorlog hebben geworsteld
tegen de inflatie. Een prijsdaling
zou een tegenwicht in hét leven
roepen. Prijsdaling verwekt im
mers een deflatie, maar dit soort
deflatie gaat via de weg van la
gere winsten, van faillissemen
ten en ontslagen en deze weg
moeten we beslist niet op.
In dit verband moet het advies
van de directie der Nederlandse
Bank, die wenst, dat elke prijs
verlaging der grondstoffen di
rect doorwerkt in de eindproduk
ten, uiterst kritisch worden be
zien. Dit moge uit monetair oog
punt bepaalde voordelen bieden,
in het kader van de algemene
economische wereldtoestand zou
dit een zeer gevaarlijke operatie
kunnen worden.
Eind nog niet in zicht.
Uit, het voorgaande moge dui
delijk worden, dat de prijzen van
grondstoffen van zeer grote in
vloed zijn op de gezondheid van
de wereldeconomie. Die gezond
heid te handhaven of te herstel
len moet het primlaire doel blij
ven van de economische politiek
van de westerse wereld.
Dit houdt tevens in, dat elke
werknemer zowel in Nederland
als in andere landen er belang hij
heeft, dat de grondstoffenprijzen
gestabiliseerd worden en dat men
een reeks van maatregelen dient
te nemen, teneinde dit doel te
bereiken. Het lijkt er echter op,
dat men in de leer der conjunc-
tuurbeheersing op dit terrein nog
onvoldoende tot een gezamenlijk
en algemeen aanvaard standpunt
is gekomen, met alle gevaren
daaraan verbonden. Te veel
hangt nog af van toevallige fac
toren.
Onze hoop blijft er daarom op
gevestigd, dat die toevallige fac
toren in een gunstige richting
zullen werken.
Blijven vele grondstoffen in
prijs dalen, dan kan dit op korte
termijn tot prijsdalingen leiden
bij eindprodukten, maar dan
wordt het economisch herstel 'n
lange weg, waarvan het einde
nog lang niet in zicht is.
Drs. M.
Leerschool voor De Gaulle
WAAR HET KOLONIALE JUK WEGVALT, WINT FRANKRIJK
In het Algerijnse abces heeft
heeft zich nu de gehele crisis van
Frankrijk gefixeerd. Gelukt het
generaal De Gaulle dit gezwel uit
te snijden, dan mag m,en hopen,
dat hij ook een oplossing zal vin
den voor de andere grote vraag
stukken, waartegenover 't Fran
se volk zich nu al sinds het einde
van de oorlog ziet gesteld.
Waren er geen bijzondere com
plicaties, dan zou de operatie
niet zo moeilijk zijn. Het gaat
tenslotte in dit bloedige conflict
om niets anders dan dit de
Algerijnen de mogelijkheid te
schenken om met waardigheid
Algerijn te zijn, in plaats van
hen te behandelen als een min
dere soort Fransen en ook nog
te geloven, dat< men de Algerijnen
daarmede een grote eer bewijst.
Daarvoor is echter een grote
omzwaai nodig in de geestesge
steldheid van ontelbare Fransen,
die menen, dat men hen onvoor
waardelijk moet liefhebben en
halstarrig vasthouden aan nota
rieel bevestigde eigendomsrech
ten. Deze lieden en Frankrijk
telt hen bij miljoenen zouden
moeten gaan inzien, dat met een
erkenning van de Algerijnse na
tionaliteit Algerië niet werkelijk-
verloren zou zijn. Het is juist de
mentaliteit van de kleine grond
bezitter, die de Franse invloed
afmeet aan de omvang van de
rose vlek op de wereldkaart, die
het verlies zou kunnen bezegelen
door elke middenweg tussen een
volledige breuk en volledige on
derwerping af te snijden.
Opgelost probleem.
Het opmerkelijke en misschien
ook hoopgevende is, dat het
Frankrijk in het „zwarte" Afrika,
tussen de Sahara en de Congo,
is gelukt de kwadratuur van de
cirkel op te lossen. Daar zijn in
het eenheidsbestuur van de re
publiek voldoende elementen in
gebouwd om gewaarschuwd
door Indo-China en Noord-Afri
ka, gedwongen door de emanci
patie van de naburige Britse do
minions en ongehinderd door 'n
Franse groep van kolonisten
met de allures van een „Herren
volk" - het proces der bevrij
ding van koloniale banden tijdig
en vrijwillig op gang te brengen.
Het is een experiment van po
litieke en culturele synthese van
zo adembenemende grootheid en
gedragen door zo veel goede wil
aan beide zijden, dat men mag
hopen, dat het door zijn eigen
dynamiek de ingewikkelde juri
dische bepalingen, waarmede de
grondwetsdeskundigen het moes
ten beladen om het sprookje van
de ene en ondeelbare soevereini
teit te kunnen handhaven, zal
wegsnoeien.
verdwijnt door
Dit bewijst, dat er niets te laat
en niets verloren is. Waar de
centrale ambtenarenstaat 't veld
ruimt, krijgt voor de volken, die
er tegen revolteerden een „Fran
se bezitting" te zijn, Frankrijk
het gezicht terug, dat steeds ook
het gezicht van Frankrijk was
dat van een civilisatie der vrij
heid, die niemand meer missen
wil, die er eenmaal van heeft
geproefd.
Fransen blijven welkom.
Ondanks de verbittering, die
de moordende oorlogstoestand in
Algerije in de overige delen
van Noord-Afrika heeft gewekt,
klampen de jonge naties Tune
sië en Marokko zich bijna ver
twijfeld vast aan de idee van een
Frans-Noordafrikaanse federatie,
die voor hen de brug naar Euro
pa moet slaan.
Zelfs de rompstaat Vietnam,
die op het laatste ogenblik on
danks Frankrijk aan de inlijving
door het comrrtunisme ontsnap
te, is - nu de corrupte erfenis
van het protectoraatsstatuut ter
zijde is geschoven een land
geworden, waar de Franse tech
nici, leraren en kooplieden van
harte welkom zijn. Geen enkele
Franse onderneming heeft het
land verlaten, sinds de terug
trekking van het expeditieleger.
Indo-China is op het ogenblik
een der beste aktieve posten op
de Franse deviezenbalans - en
het koninkrijk Laos is zelfs het
eerste en, met Togo, tot nog toe
enige lid van de „Franse Unie".
Niet het inheemse, maar het
Franse nationalisme, niet de op
stand der koloniale volken, maar
de starheid van het Franse soe-
vereiniteitsbegrip, dat geen deel
genootschap toelaat, heeft de
„Franse Unie" onmogelijk ge
maakt.
Want alle volken van het eens
zo grote Franse wereldrijk heb
ben in werkelijkheid de samen
werking met Frankrijk gezocht
en zoeken die nog steeds, even
hardnekkig als West-Europa
naar het deelgenootschap met
Frankrijk! zoekt.
Levenskracht.
Waar ook het koloniale juk is
weggevallen, dat Frankrijk niet
slechts zijn rijk, maar in eeuwen
van centralisme ook zichzelf op
legde, wordt bewezen, dat zijn
beschaving, die de tirannie niet
behoeft om zich uit te breiden,
een levenskracht bezit, die bijna
niet is te vernietigen.
Algerije zelf zou moeten ster
ven, voordat het werk en de in
vloed van Frankrijk op Algerijn
se bodem zouden zijn verdwenen.
Slechts Frankrijk zelf kan ver
nietigen wat het hier heeft op
gebouwd.
Sinds 1954 is in Algerije met
stijgende verbittering gestreden,
gemoord en gefolterd om de fic
tie te handhaven, dat er geen Al
gerijnen zijn, maar slechts rebel
lerende burgers van een Franse
provincie, die de liefde voor het
vaderland Frankrijk te vuur en
p r?
te zwaard weer moet worden bij
gebracht. D<ï militaire „pacifica
tie' is de laatste en enige moge
lijkheid om deze fictie nog een
tijd lang in stand te houden.
Maar zelfs wanneer het militaire
optreden tenslotte met een vol
ledig succes zou eindigen, zou
blijken, dat alles tevergeefs was
geweest, want ook daarna zal er
een land Algerije en een Algerijns
volk zijn, niet te assimileren,
zelfbewuster, in de terreur ge
hard en minder dan ooit bereid
zich met zinledige frasen te la
ten afschepen.
Het had alles zo gemakkelijk
kunnen zijn... Het was voldoen
de geweest om een enkele maal
het gegeven woord te houden, 'n
enkele maal ook slechts de zelf
gemaakte wetten na te leven
het assimilatieprogramma van
1936, het pariteitsstatuut van
1947 een enkele maal op de
onverbrekelijke banden te ver
trouwen, die Noord-Afrika ook
zonder adrtijnistratieve annexa
tie aan Frankrijk binden, een
enkele maal het eigen bescha
vingswerk niet slechts te prijzen
maar er ook in te geloven. Zal 't
dan De Gaulle moeten zijn, die
eindelijk waar maakt, dat Frank
rijk alles moet „verliezen" om te
ontdekken, dat de gevende niets
genomen kan worden? De hon
derden miljoenen vrienden, die
Frankrijk nog altijd in de wereld
heeft, hopen hartgrondig op een
bevestigend antwoord op deze
vraag...
HEBT U ONZE
al bezocht
t.m. zondag 22 juni a.s.
midden op de Bossche Markt, in het gebouw „DE ZWARTE
AREND" (enkele huizen vanaf het stadhuis).
Geopend alle dagen van 2 uur 's middags tot 9 uur 's avonds
HINTHAMERSTRAAT 55, DEN BOSCH
Tel. 04100 - 8309
BELGIE, NEDERLAND, LUXEMBURG
Stalin wist niet wat de Benelux was.
Er zijn weinig Nederlanders,
die de naam Benelux niet ken
nen. Er zijn er echter wel velen,
die de grondgedachte van de Be
nelux niet verstaan. En er zijn er
ook velen die slechts ten dele we
ten, wat de Benelux doet en tot
welke resultaten zij reeds is ge
komen.
Niemand behoeft zich voor
deze onkunde te schamen, sedert
uit de memoires van vooraan
staande Joegoslavische staatslie
den is gebleken, dat zelfs 'n man
als Stalin, die toch wel op de
hoogte was van de Europese ver
houdingen, niet wist welke lan
den Benelux omvatte. Toen in
februari 1948 Tito op het Mos-
kouse matje werd geroepen om
zich te verantwoorden over zijn
verdrag met Bulgarije, dat 'in
Moskou's ogen te veel op een
nieuwe Balkan-federatie geleek,
zond hij voorzichtigheidshalve
zijn minister van Buitenlandse
Zaken Kardelj er heen. Toen de
ze, evenals de Bulgaarse minis
ter Dimitrof, op de Benelux wees
als een voorbeeld van economi
sche voordelen, die een federatie
kon opleveren, uitte Stalin zich
minachtend: Benelux, dat is Bel
gië met Luxemburg. Neen, zei
Kardelj: bij de Benelux is ook
Nederland. Geen sprake van,
dat Nederland er bij is, snauwde
Stalin. En toen Kardelj vol hield,
voegde hij er nog aan toe: „Ik
heb gezegd dat Nederland er niet
bij is en dan is het er dus niet
bij!" Een staaltje ook van de
stijl, waarin Stalin met zijn sa
tellietkameraden sprak
Stap voor stap naar de
grote stap.
De Benelux is, nadat reeds ja
renlang pogingen voor een Ne
derlands-Belgische Unie waren
gedaan, het gevolg van het finan
cieel akkoord, dat op 21 oktober
1943 de drie in Londen in bal
lingschap verblijvende regerin
gen van België, Nederland en
Luxemburg tekenden, als voor-
gangm' van de op 5 september
1944 gesloten douane-overeen
komst, welke op zichzelf de aan
loop was tot een voorgenomen
economische unie. Deze douane
overeenkomst werd in de loop
van 1947 in de drie parlementen
aanhangig gemaakt en trad op
1 januari 1948 in werking, ten
gevolge waarvan langs de'gehele
Belgisch-Nederlandse grens de
reizigers uit het buitenland kon
den volstaan met een minimum
aan formaliteiten, terwijl de
douaneposten werden verenigd.
Reeds op 15 oktober 1949 kon
in de oprichting van de uitein
delijke economisch unie een stap
voorwaarts worden gedaan, dank
zij het iMarshall-plan, omdat
door de opgerichte Bank voor
Europese betalingen soepel wer
kende maatregelen werden geno
men. Een jaar later kwam een
protocol tot stand, waarbij de in
1947 gesloten voorlopige over
eenkomst ter zake van agrarische
producten in werking trad. Weer
een jaar later, op 19 november
1951, kon het verdrag dat de uni
ficatie van de rechten op accijn
zen regelde, worden getekend.
Niet het geheel der accijnzen
werd daarin eenvormig gemaakt,
maar wel werd voor een aantal
van de belangrijkste vooraf
gaande overeenstemming voor
geschreven, voordat zij 'in wer
king konden treden.
Tenslotte kon op 24 juli 1953
een Benelux protokol wórden ge
tekend, dat economische, sociale
en industriële politiek aan coör
dinatie onderwierp. Reeds toen
bleek, ook uit hoofde van de in
beide landen geuite kritieken,
dat het met de volledige unie
niet zo snel zou gaan als men in
1944 gehoopt en bij de bevrijding
in 1945 zelfs verwacht had.
Voetje voor voetje.
Integendeel, het ging voetje
voor voetje. Op 8 juli '54 een pro
tokol, waarbij de vrijheid van
kaprtaaltransfer tussen Neder
land en de Economische Unie,
die reeds lang vóór de oorlog
België en Luxemburg verbond,
werd overeengekomen. Op 1 juni
'54 was na langdurige voorberei
ding een gemeenschappelijke
handelspolitiek van de drie lan
den, ook ten| opzichte van de li
beralisatie, tot stand gekomen.
In mei 1955 overeenstemming
over een stelsel van scheids
rechtspraak voor moeilijkheden,
gerezen bij de vaststelling van
minimum-prijzen voor de agra
rische produkten. Op 5 novem
ber '55 ondertekening van de
Benelux-conventie, die een inter
parlementaire consultatieve raad
instelde, samengesteld uit 21
Belgen, 21 Nederlanders en 7
Luxemburgers. Op 7 juni '56 on
dertekening van het Benelux-
verdrag over een gezamenlijke
arbeidsmarkt. Op 6 juli een pro
tocol over nationale behandeling
voor bewerking en aankopen van
goederen.
Op 1 december werd door de
Benelux met Denemarken voor
het eerst een traktaat getekend,
dat alle drie landen omvatte. En
op 3 februari 1958 kwamen de
delegaties der Benelux-landen in
de Ridderzaal te 's-Gravenhage
samen, om het uitgewerkte ver
drag voor een ecenomische Be-
nelux-unie te ondertekenen, in
welk unieverdrag zijn opgeno
men de instelling die de' evtl.
voltooide economische unie zal
tellen een comité van minis
ters, de raadgevende interparle
mentaire Benelux-raad, de Raad
van de economische unie, de
commissies en bijzondere com
missies, het secretariaat-gene
raal, de gemeenschappelijke dien
sten, het college van scheids
rechters en de economische en
sociale raad van advies.
Het wordt 1964.
Het valt niet te ontkennen:
het uiteindelijk; verdrag, dat van
deze drie landen, de lage landen
aan de Noordzee, die eens de 17
provinciën vormden onder de
heerschappij van Keizer Karei V
en koning Philips II, is er nog
niet. Zij, die op 5 september '54
het 10-jarig akkoord van Londen
herdachten, ontveinsden zich
niet, dat het wel 5 sept. 1964 zal
worden, voordat de grote stap is
gezet.
Velen, die telkenmale in de
dagbladen en tijdschriften lezen
van de moeilijkheden die rijzen,
niet slechts tussen de ministers
of hun gedelegerden op de Bene-
lux-conferenties onderling, maar
vooral tussen de betrokken in
dustriële- en handelsgroeperin
gen in de drie landen, schudden
telkenmale het hoofd en spreken
onomwonden uit, dat ze in de
Benelux niet geloven. Maar ande
ren, en onder hen waarlijk niet
de eerste de beste, blijven trouw
aan de Benelux-gedachte. Zij zet
ten telkenmale duidelijk uiteen,
dat deze drie landen, hoezeer zij
ook de wenselijkheid erkennen
van nauwe economische en daar
door vanzelf politieke samen
werking, niet uit het oog kunnen
verliezen hoe tegenstrijdig de be-
laneen op economisch en daar
mede verwant financieel en com
mercieel gebied van deze landen
zijn.
België was voor. Wereldoorlog
II overheersend industrieel land,
maar de landbouw was er in op
komst. Nederland werd vooral
als overheersend agrarisch ge
bied gerekend, hetgeen ook in
vergelijking met andere landen
van Europa niet geheel juist is,
maar zag na Wereldoorlog II zijn
industrie en daardoor handel én
bankwezen krachtig omhoog
gaan.
Het is niet zo gemakkelijk.
Het lijkt zo gemakkelijk voor
de buitenstaander om te menen,
dat met enkele regerings- of par
lementsbesluiten zulke tegen
strijdigheden kunnen worden op
gelost. Maar in wezen is dit ui
terst moeiliik, omdat al deze din
gen gegrond zijn in de bevolking
zelf. Daarom is er in de sedert
Spanning
mag niet leiden tot overspan
ning! Blijf dat opgejaagde ge
voel de baas met de altijd ver
frissende King-pepermunt!
Geef de King-rol een plaatsje
in uw handtas, in uw bureau,
in uw jaszak.
King beschermt uw adem, is
goed voor de keel en heeft de
zeldzaam verkwikkende eigen
schappen van het natuurpro-
dukt!
1943 verlopen jaren heel wat ge
duld en overleg en beleid nodig
geweest om, het Benelux-schip
een verdere vaart mogelijk te
maken. En er zal nog heel wat
geschikt moeten worden, gelijk
b.v. ook blijkt uit de toespraak,
die de jonge prins Albert van
België bij zijn intrede in de Bel
gische Staatsraad over de kana
len van beide landen hield, voor
dat wij werkelijk van eenzelfde
economische gedachte, die ons
beheerst, kunnen spreken.
Benelux blijft onmisbaar, heeft
prof. Brouwers te Amsterdam
als econoom ter gelegenheid van
de ondertekening in de Ridder
zaal op 3 februari j.l. uitgeroe
pen. En bij diezelfde gelegenheid
heeft de Belgische eerste minis
ter Van Acker met nadruk ge
zegd, „Wij hebben de delicate en
dikwijls moeilijke vraagstukken,
die op de Benelux betrekking
hadden, samen in vol vertrouwen
opgelost, en de banden van ach
ting en vriendschap, die onze
volken verenigen, zijn er door
versterkt geworden.
VAN DER MANDERE.
DEECHD