wAAlwijkse en LanqstRAAtse couraiu Kerstmis op zee De herder van de St. Pieters Omdat eenvoudigen verstaan Wat door geen ingewikkeld zoeken Noch lezen in geleerde boeken Begrepen wordt of nagegaan. Zijn herders toen in uwen stal Geknield en hebben u aanbeden Dit is tweeduizend jaar geleden En nog weet elk het overal. Geen mens heeft ooit hun naam gemeld, De rest van hun onschuldig leven Is door geen wetenschap beschreven, Wordt slechts aan kinderen verteld. Anton van Duinkerken Opgericht 1878 Bureaux: Grotestraat 205, Waalwijk Tel. 04160 - 2621 Kaatsheuvel: Dr. van Beurdenstraat 8 Tel. 04167 - 2002telegram-adres „Echo' Uitgever Waalwijkse Stoomdrukkerij Antoon Tielen Hoofdredacteur; JAN TIELEN Gironummer 50798 Abonnement 22 cent per week per kwartaal 2.85 3.10 franco p.p. Advertentieprijs: 10 cent per m.m. Dit blad verschijnt 2 x per week Contract-advertenties: speciaal tarief vannacht, maar hij tastte met z'n zwartvereelde vingers begerig in ons frittenzakje. Want in de Kerstnacht, zo vertelde Matiske, clan speelde hij op zijn doedelzak, al twintig jaar lang. En dan speelde hij alleen voor zichzelf en voor iedereen, maar gratis, want den doedel is een schoon muziek als er geen laweit is meneer. En deze Kerstmis zal Matiske er weer staan, 'n schooi- erige herder, maar een echtere dan de bleke gipsen jongeling, die met een schaapje over zijn hals gedrapeerd en in zijn hand een herdersfluit, bij het stalletje staat in de Sint Pieterskerk. Ma tiske zal huiten blijven, want naar de Mis gaan, dat doet hij niet. Maar wanneer het orgel zwijgt aan het eind van de Eerste Nachtmis, en wanneer driekwart van de kerkgangers naar buiten is gedrongen, dan horen de wei nige mensen, die nog verspreid tussen de kerkbeuken de twee stille missen volgen, vanaf het plein een klein geluidje: „Taa- TaaTaa". En als je goed luistert, dan herken je het: „Nu zijt Wel lekome", gratis op de doedelzak. En dat is een schoon muziek, in de Kerstnacht als er geen la weit is... Kon hij hem een mooier kerstgeschenk geven, dan zijn eigen vriendschap! Onophoudelijk beuken de gol ven tegen de sterke wanden van het vrachtschip, dat hulpeloos ronddobbert op de golven. Reeds enige dagen is het al zo'n slecht weer en de barometer daalt nog steeds. De wolken vliegen als aan flarden gescheurd langs 't zwerk, waardoor af en toe het bleke maanlicht als een schim op de woedende en stampende golven danst. Dan wordt het schip door een aanrollende golf hoog op waarts getild, waarna het weer wordt neergesmakt door 't niets ontziende geweld van de natuur, de storm. Steeds weer rollen wa termassa's over het dek van het zwaar geladen schip, dat telken male geheel verdwijnt onder het schuimende en kolkende water. De regen plenst steeds maar weer op het dek en met iedere strie mende windvlaag geselen de weergoden als het ware 't schip af. De orkaan nadert zijn hoogte punt en Pluvius viert hoogtij. Binnen in het schip is alles veel rustiger, hoewel het schip steeds maar weer door elkaar wordt geschud door de onstui migheid van weer en wind. De manschappen van het 21 koppen tellende schip zitten of liggen in hun kooien, terwijl hun kame, raden buiten op de brug met de stuurman wacht houden. Ze den ken er allemaal aan; het is deze nacht Kerstnacht. Zoveel jaren geleden werd Christus geboren in een arme stal te Bethlehem, in de kou, en buiten sneeuwde het en gierde de wind over de vlakte. Nu. bijna 2000 jaar later, zitten zij hier op een schip, terwijl het buiten ook slecht weer is en de regen als met bakken uit de he mel wordt gestort. Een hoge golf doet het schip kreunen in al zijn voegen en de matrozen schrik ken' op uit hun overpeinzingen en kijken elkaar aan. In een hoek zit een jongeman van ongeveer twintig jaar. Het is zijn eerste zeereis. Zijn moeder was er op tegen gekomen, dat hij ging varen, maar zijn vader had gezegd, dat als hij ,er zin in had, hij het zelf moest weten. Hij komt uit Oude Schild, een klein dorpje op Texel. Al z'n voorvade ren waren zeeman geweest, doch zijn vader niet, daar deze een te zwak gestel had. Hij was nu op het kantoor van een kleine han delsfirma, gevestigd in Den Hoorn, enkele kilometers verder naar het noordwesten gelegen en hij had het daar naar zijn zin. De jonge zeeman, die we Bart zullen noemen, had nog een klei nere broer, Hans geheten. Die had. plannen opgevat om dokter te worden. Zbeman was niets voor hem, o nee. Bart lachte bij deze gedachten. Deze zomer was hij met Hans naar het strand ge weest om te gaan zwemmen. Het was de gehele dag erg warm en benauwd geweest en het water lag dan ook zo glad als een spie gel. Terwijl ze aan het zwemmen waren, pakten donkere wolken zich samen en opeens verscheur de een zware donderslag de stil te, terwijl de zee plotseling heftig in beroering kwam, hetgeen op zijn toch al niet heldhaftige broer zijn uitwerking niet miste. Deze vloog als een wildeman uit het water en maakte dat hij thuis kwam. De hele zomer is hij ver der niet meer in het water ge weest. Nu Bart zo aan het mij meren is over zijn thuis, kijkt hij het vertrek eens rond. Verschei dene mannen proberen te slapen, doch bij de minste wiegeling van het schip schrikken ze weer wak ker. Weer anderen proberen te kaarten, doch het vlot niet erg. Dat ziet Bart aan hun gezicht, ze zijn zo afwezig. Het zijn geen kleine kinderen, dat weet hij wel, doch op Kerstnacht zijn hun ge dachten allemaal thuis hij hun familie of bij hun gezin. Onwil lekeurig denkt ook Bart weer aan huis. Gisteravond moet alles druk in dé weer zijn geweest bij het zetten van de Kerstboom en de Kerststal. Dan weer een klok je verhangen of wat engelenhaar er over heen en daar hangt wat te veel of die bal is te lelijk, hang hem maar achteraan, dan zien we hem niet zo goed. Ook de Kerststal zou weer met de nodige ruzietjes worden opgesteld, want men kon het nu eenmaal niet ie dereen naar de zin maken. Bart kijkt op zijn horloge en schrikt. Het is al drie uur en hij moet de wacht op de commandobrug af lossen. Hij springt uit zijn kooi, doch als zijn voeten de vloer ra ken, maakt het schip een valse beweging en hij valt op de vloer. De bemanning lacht hartelijk en Bart lacht mee. Het is een klein verzetje voor hen, denkt hij, doch heimelijk denkt hij er an ders over, het is toch ook pas z'n eerste tocht. Vlug schiet hij zijn oliejas aan en zijn grote zware laarzen en loopt zo goed als hij kan naar 't dek. Als hij de deur van het ver blijf opent, wordt hij bijna weer tegen de vlakte gesmeten, doch nu weet hij zich staande te hou den. Hij schrikt er van, de storm is erger dan hij dacht. Dan gaat hij naar buiten en sluit de deur, die hevig tegenstribbelt door de wind. Over het dek is een kabel gespannen, waaraan hij zich kan vasthouden, daar men anders van het dek zou spoelen of waaien. Op de brug aangekomen, staat de wacht al ongeduldig te wachten. „Schiet op joh, ik heb zin in een flinke bak hete koffie" Goeie ke rel, denkt Bart bij zichzelf en hij gaat naast de stuurman staan. Deze groet Bart met „Wat een snertweer!" en de aangesproke ne beaamt dit met een klein knikje van zijn hoofd en verder wordt het stilzwijgen bewaard. Vanaf de commandobrug ziet Bart nu duidelijk dat de schuit als een speelse bal over het wa ter wordt gegooid, als het ware van de ene naar de andere golf, de een nog woester en hoger dan de andere. Dan blijven beiden als ver steend staan. Ze horen een gewel dig gekraak, waarop een schok door het schip voert. Bart en de stuurman worden tegen het dek esmakt. Als ze weer opstaan, 'Cmerken ze dat het schip ver vaarlijk naar bakboord over helt. „De lading", schreeuwt de stuur" en Bart knikt weer stil zwijgend. In zichzelf denkt hij echter met ontzetting aan het gevaar, dat het schuiven van de lading met zich brengt. Doch hij wil er niet aan denken. Hij ziet de deur van het verblijf der man schappen open gaan en de man nen er een voor een uit komen. Allen pakken de draad beet en begeven zich moeizaam naar het achterdek om vervolgens in het ruim af te dalen om de lading weer recht te gaan stouwen. Een gevaarlijk werk, denkt Bart bij zichzelf en is in zijn binnenste blij dat hij de wacht heeft. Auto matisch kijkt hij op zijn horloge. Het is bijna vijf uur. Thuis zal de nachtmis wel afgelopen zijn en hij denkt met een tikkeltje wee moed aan het worstebrood en aan de gezellige sfeer die er zou heersen bij het kaarslicht. Als er niets was gebeurd, zouden ze over vier dagen thuis geweest zijn en zou hij tenminste Nieuw jaar thuis gevierd kunnen heb ben, doch met die storm zouden ze wel een eind uit de koers ge raakt zijn. Hij informeert even bij de stuurman en tot zijn blijd schap blijkt, dat het wel meevalt en een stil verlangen met een tikkeltje weemoed flikkert op als een kaars die juist gaat branden. Doch meteen wordt er de dom per op gezet. Het ziet er niet naar uit, dat ze op tijd thuis zullen zijn, met het verschuiven van die lading? Het wordt tijd, dat hij zijn ronde gaat doen en hij licht de „stuur" even in. Deze ant woordt met een knipoog en dan klimt Bart zo goed en kwaad als het mogelijk is van de comman dobrug naar beneden. Als hij be neden in 't ruim aankomt, hoort hij de bevelen heen en weer schreeuwen van de „boots". In een oogopslag ziet hij dat 't wel meevalt en dat slechts een ge deelte van de lading verschoven is. Dit is dan hun Kerstnacht, denkt hij bij zichzelf. Doch het is nu niet de tijd om in een wee moedige stemming te verkeren, hij moet verder. Boven op 't dek striemt de regen weer bij vlagen in zijn gezicht en hij gaat verder. De deur van het vooronder is open gewaaid en staat hevig te klapperen tegen de wand. Bart gaat er naar toe en doet ze dicht. Het is bijna zes uur, de tijd dat hij afgelost moet worden. Hij gaat terug naar de brug en tornt moeizaam tegen de wind op. Op de vraag van de stuurman hoe 't er mee staat .in het ruim, ant woordt hij geruststellend, dat het VRIJDAG 23 DECEMBER 1960 83e JAARGANG No. 100 —mm— ),.v: p In de kerstliteratuur van deze dagen lazen we dat het kerstfeest van vandaag niet veel anders is dan een zelfbedwelming, een op gaan in uiterlijke schijn, waarbij men niets wezenlijks ontvangt. Het kerstfeest staat niet hoger dan een folkloristisch evenement. Wellicht zult u zeggen dat dit een zeer overdreven voorstelling van zaken is en misschien af komstig uit de pen van iemand met een weinig christelijke visie op het leven, want het is toch zo dat wij met Kerstmis de geboorte van Christus vieren, het begin van de verlossing. Dat is inderdaad het kerstfeest, een kerkelijk feest dat met vreug de en blijdschap wordt omkranst maar we mogen toch ook de ogen niet sluiten voor het feit, dat aardse genoegens de geestelijke verheffing en het religieuze ka rakter van dit feest hebben ver drongen. Bovenstaande qualifica- tie mag dan zeer zeker niet op gaan voor alle mensen geluk kig niet in haar algemeenheid schuilt er toch een zeer grote waarheid in. Voor velen is het kerstfeest niet meer dan een ge zellig en welverzorgd feest dat in huiselijke kring of zelfs daarbui ten wordt gevierd en waarbij dan de sfeer als een soort geloofsbe leving moet doorgaan. Het zijn de kaarsjes, het groen en de fees telijke en verzorgde maaltijden, die'het kerstfeest uitmaken, niet de kerkelijke viering, niet de ge boorte van Christus, niet het be gin van het ontzagwekkende Ver lossingswerk. De commercie heeft het kerstfeest overwoekerd, het geloof is vervangen doorj del sfeer, door de behaaglijke stemming van de goed gevulde maag. Het kerstfeest, ontdaan van de tierelantijnen en het valse licht van de twintigste eeuw, heeft niets van een prettige sfeer, niets van een behaaglijke stemming, want wat tweeduizend jaar gele den gebeurde in die winderige vries-stal van Bethlehem, had niets behaaglijks. Het was de to tale armoede, de volkomen ver nedering, die pas glans en godde lijke betekenis kreeg bij de stem men van de engelenkoren en bij het !>ht van de ster. Bethlehem was de pure blijdschap, ontdaan van alle valse en bedrieglijke aardse schijn. Dat wij de Geboorte ook met aardse vreugde en genoegens vie ren, is goed en begrijpelijk, want ook in die vorm mag de blijd schap om de komst van Christus gestalte krijgen, maar boven al les moet toen staan het opgaan in en het deelnemen aan wat aan Kerstmis ten grondslag ligt: de Liefde. Want zonder de Liefde kan er de Vrede niet zijn, die de engelen in de eerste kerstnacht hebben verkondigd aan alle men sen die van goede wil zijn. Kerst mis is vóór alles het verblinden de licht uit de hemel, dat natuur lijk wel zijn weerschijn mag vin den in de feestelijkheid welke wij rond kerstmis opbouwen; vóór alles de triomf van" de Liefde over het kwade en boze, die na tuurlijk ook tot uitdrukking mag komen in een uiterlijke herden king. Maar indien in ons hart het licht van Kerstmis, het licht van een onwankelbaar geloof niet doordringt en indien in elk van ons persoonlijk de Liefde niet triomfeert over het kwade en het boze, over de nijd en de afgunst, over de hebzucht en de gierig heid, dan is kerstmis inderdaad een zelfbedwelming, een opgaan in de uiterlijke schijn, het schep pen van een zoetelijke sfeer, die met geloofsbeleving niets te ma ken heeft. Dan is Kerstmis inder daad even hol als de gekleurde hollen in de kerstboom, waarin de kaarsvlammetjes toch zo lief staan te twinkelen. En zo is het toch bij heel veel mensen: het feest van de borrel en het kerstkonijn. Maar met de kerstboom gooien ze ook kerstmis weg, voor zover dit feest dan al werkelijk in huis geweest is. EEN VLAAMSE VERTELLING houdt naar de fluit. En hij is zo heerlijk vuil, alles is vuil, tot en met z n houten fluit, die 'n soort beige vernis van vingerafdruk ken heeft gekregen. Matiske kon zo, met fluit en al, met zijn rare spitse deukhoedje en heel zijn verdere aantrek uit een Breughels schilderij zijn ge stapt. En z'n kop is bet meest Breugheliaans van al, je ziet die zo over Sint Jozefs schouder leu nen, met de fluit vlak langs het oor van de Voedstervader, om 't kindeke Jezus een Vlaams deun tje toe te spelen. En daarom zijn wij vorig jaar na de Nachtmis een van Matiskes vrienden geworden. Daarom niet alleen. Want toen we voetje voor voetje uit de meer dan stampvol le kerk waren gesukkeld in een Brusselse Nachtmis ziet de pastoor hoe vol het anders zou kunnen zijn, toen zagen we Matiske. In het schaduwige licht van een frittententje, dat speci aal voor de Nachtmisgangers op het plein was komen te staan. En Matiske speelde. Niet op de fluit. Ernstig, heel ernstig stond hij daar... met een doedelzak. Nog unieker dan zijn fluit. Want hij had hem zelf gemaakt. De buidel van de doedelzak was een auto binnenband! Zorgvuldig had hij daar zijn fluiten in gebonden, met een apart mondstukje. De binnenband, het was een halve, aan weerszijden dichtgeplakt, bolde, terwiil Matiskes vingers ijverig op de doedelzakfluiten grepen. Met de toewijding echt, je ontkomt er niet aan van een doedelzakspeler op een Vlaams toneel van Breughel, speelde hij. En voor de eerste keer herkenden we de wijs. Het was er nog zo'n tikkeltje onder en boven bij tijd en wijle, maar bet was: „Nu zijt Wellekome", en het was: „Er is een roos ont sprongen". En dat was het vreemde, toen wij daar Matiske zo ingetogen over zijn doedelzak zagen staan fluiten, en naar onze frank tast ten, knikte Matiske even, hij knikte nee, en hij speelde nog 'n keer „Nu zijt Wellekome", dat bet ver klonk over heel het plein. Er waren bijna geen mensen meer. En daar op de hoek bij het schommelende licht van het frit tententje hebben Matiske en wij fritten gegeten. Geld nam hij niet Matiske kent ons. Hij grijnst al uit de verte. En als hij in onze band de frank ziet glinsteren, schiet het afgezogen mondstuk van zijn fluit weg uit zijn baar dig kinnebakken, en met eenzelf de armgebaar haalt hij de drup van zijn neus, tikt hij zijn hoedje omhoog en zit de frank al in zijn losgescheurde jaszak. „Merci Me- nier, bonjour, merci". En Matis- ke's vrouw, die drie meter verder op het trottoir waaks staat te kij ken, echo't nog knikkend en glimlachend: „Merci menier". En dan glijdt achter ons over het plein weer de nasale serpentine van Matiske's valse fluitmuziek. Want Matiske, die in een of ander Brussels doopregister ooit plechtig ingeschreven is als: Mauritius Vandenboeynant, is 'n kunstenaar. Hij bespeelt de fluit. Elke zondag van elf tot een, voor de witte Gotische kerk van St. Pieters in Anderlecht, die Brus selse voorstad, die nog ouder is dan Brussel zelf. En die fluit van Matiske is een zeer bijzondere fluit. We hebben er nog nergens anders zo een gezien en gehoord. Hij lijkt het meest op een blok fluit, maar dan met een brede tuit, hij klinkt een tikkeltje als een primitieve saxofoon, hij heeft dat nasale, schaterige. En hij heeft een heerlijke eigenschap je kunt er alleen mee tegen de noten aanblazen, raken kun je ze niet, in elk geval kan Matiske dat niet. En het is een heel geluid. Wan neer wij uit de Anderlechtse kerk komen, horen we het al bij de kerkdeur. Matiske staat er weer, taataataataataa, altijd van die springerige deunige deunen waar je nooit een bekende wijs in vindt. En het kwaakt over het hele plein. Matiske staat er bij op een been. Hij heeft er maar een. Het andere wordt in de buurt van zijn knie van hout. Hij heeft er zijn broekspijp met een touw tje omheen gebonden. Alles hangt bij Matiske met touwtjes aan el kaar, zijn vestje, zijn verzakte overjas, die altijd wijd openhangt en heel de opbouw van Matiskes diverse kledinglagen toont, wan neer hij zijn handen opgeheven rcho yam het Zuiöen

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1960 | | pagina 11