wAAlwijkse en LanqstRAAtse couraiu NIEUWJAARSREDE VRIJDAG 2 FEBRUARI 1962 84e JAARGANG No. 10 3 „aalwij- Stoomdrukkerij^ Hoofdredacteur: JAN TIELEN Gironummer 50798 I^V Dit blad verschijnt 2 x per week Opgericht 1878 Bureaux: Grotestraat 205, Waalwijk Tel. 04160 - 2621 Kaatsheuvel: Dr. van Beurdenstraat 8 Tel. 04167 - 2002 Abonnement: 22 cent per week per kwartaal 2.85 3.10 franco p.p. Advertentieprijs: 10 cent per m.m. Contract-advertenties: speciaal tarief Telegram-adres „Echo" uitgesproken door de burgemeester van Waalwijk in de raadsvergadering van 1 tebruari 1962 Bij de intrede van 1962 Telken jare heb ik in de eerste ver gadering, welke in het nieuwe jaar werd gehouden, uw aandacht ge vraagd voor enkele beschouwingen naar aanleiding van de ontwikkelin gen der gemeente in het dan verstre ken jaar. Daarbij heb ik mij steeds beperkt tot bespiegelingen omtrent actualitei ten en situaties, welke voortsproten uit-, dan wel hun achtergrond vonden in een uitsluitend locale problema tiek. Het was een van jaar tot jaar ver anderend tableau, hetwelk een beeld bood van deze veelzijdige en veelom- vattenrde problematiek, waarin het uitgangspunt werd gevonden voor een projectie van een bestuursprogram voor het juist ontloken jaar. De interdepententie van de groei factoren van een gehele streek noopt echter steeds méér om dit bestuurs program mede af te stemmen op aard en functie der gemeente binnen de streek, waarin zij is gelegen en dus een mede op het streekbelang gericht beleid te voeren. Dit leidend inzicht voert mij er toe om enkele gedachten te ontvouwen omtrent de planning der streekontwik' keling - een onderwerp, dat zó ac tueel is geworden, dat ik het bij de in trede van 1962 in mijn nieuwjaars woord vóórop stel. Het jaarlijks tableau krijgt daar door een ietwat ander perspectief en zal dit keer een beeld bevatten, waar in de planmatige streek-evolutie ook enigermate is getekend. Samenhangend streek-beleid Deze planmatige streek-evolutie moet enerzijds de vrucht zijn van een samenhangend streek-beleid en an derzijds de basis bieden voor de voortzetting van een dergelijk beleid. Anders en wellicht véél duidelijker gezegd, komt het dus hierop neer, dat naast de op uitbreidingsplannen ge baseerde ontwikkeling van elke ge meente een op een streek-structuur- plan gefundeerde ontwikkeling van ue streek dient te worden nagestreefd. Bij deze opvatting moet een ge meentebestuur de eigen ontwikkeling van de eigen gemeente dus niet uit sluitend meer vanuit eigen gezichts hoek beoordelen en bepalen, doch de ze ontwikkeling mede beschouwen en richting geven in het kader van de sa menhang van de ontwikkeling van de streek. De gemeente is niet langer meer een autarke zelfstandige leefeenheid, maar maakt deel uit van de véél gro tere en anders geschakeerde leefge meenschap van de streek met een véél groter en vooral anders gedessineerd en gevariëerd leefpatroon dan het leefpatroon van de gemeente. De structuur van een streek is on afgebroken in beweging; voortdurend wisselende invloeden doen zich daar bij gelden. Om tot een streek-structuurplan te komen, is samenspraak en samenwer king van de gemeentebesturen onmis baar. Het provinciaal bestuur heeft zéér onlangs de gemeentebesturen gesti muleerd en geactiveerd om tot deze samenspraak in elke streek te komen. Vóóraf zal het evenwel nodig zijn °m het streekverband geographisch vast te stellen en daarbij komt dan de vraag aan de orde door welke fac toren dit streekverband wordt be paald, waarmede weer verweven is de ^raag of 't uit een oogpunt van doel- tnatigheid gewenst is om het streek verband zich over een groot dan wel °ver een minder groot gebied te doen uitstrekken. Het college van burgemeester en jvethouders is er van overtuigd, dat et principe en het effect van deze voor de streek te creëren planologi- sc e voorzieningen van niet te onder- Sc atten belang zijn en zal zich daar om inspannen - en daartoe zijn eer- er al enige initiatieven genomen - °m de samenspraak tussen de betrok ken gemeentebesturen verder op gang te brengen en de samenwerking te bevorderen, waaruit een coördinatie van beleid en een eenheid van visie zullen moeten voortkomen. Op dit ogenblik zijn de mogelijk heden nog vaag en is het werkterrein nog onoverzichtelijk, doch wèl dui delijk is de noodzakelijkheid van het tot stand brengen van een planolo gisch stramien voor een gehele streek, waarop de gemeentebesturen kunnen voortborduren. In de komende tijd zult U over aan pak en vorderingen van dit indrin gende vraagstuk nader worden inge licht, terwijl het college van burge meester en wethouders, zo mogelijk en zo nodig, U de ter zake vereiste voorstellen zal doen. 't Materiële welzijn van de inwoners Van de natuurlijk begrensde streek- gemeenschap keer ik thans terug naai de territoriaal begrensde gemeente lijke gemeenschap, waarin het krach tenveld van het gemeentebestuur is gelegen. In het algemeen mag worden vast gesteld, dat het materiële welzijn van de inwoners, voor zover de voorspoed zich uiterlijk aftekent in een con sumptieve welvaart, in 1961 een hoge graad heeft bereikt. De hoogconjunctuur manifesteerde zich doorlopend op velerlei wijzen. Het productie-apparaat in alle sec toren was vrijwel maximaal bezet; de schaarste aan arbeidskrachten was 't afgelopen jaar zeker niet minder dan in 1960. Deze conjuncturele situatie mag enerzijds aanleiding zijn tot grote vreugde, omdot zij in alle geledingen der bevolking zoveel levensgeluk brengt, doch anderzijds is zij ook een reden tot bezorgdheid, omdat wij le ven op economische tophoogten, waaraan nu eenmaal altijd risico's voor terugval zijn verbonden. Onze plaatselijke gemeenschap draagt het kenmerk van een wijdver spreide en nog steeds groeiende wel vaart. Het ligt voor de hand, dat het ni veau van gemeentelijke voorzieningen daaraan enigermate adequaat behoort te zijn om daardoor 'n leef- en woon klimaat te scheppen met voor elkeen zo veel mogelijk behagelijke elemen ten. Er is ongetwijfeld een wissel werking in diepgang tussen het ma teriële welzijn van de inwoners en het welzijnsbevorderende beleid van het gemeentebestuur. I "t Materiële welzijn (de financiën) der gemeente Het is de klemmende en tevens do minerende vraag in hoeverre en waar het gemeentebestuur zich in de moge lijkheden van de welzijnsbevordering - dus van de realisering van het be stuursprogram - begrensd weet, - een begrenzing, welke zeker niet exact, doch flexibel is, omdat zij goed deels bepaald wordt door de financi ële mogelijkheden en daarmede ben ik toe - na eerst het materiële wel zijn van de inwoners in enkele trek- j ken te hebben geschetst - aan een bespreking van het materiële welzijn oftewel de financiën der gemeente, waaraan ik ruimere aandacht zal be steden. Ingaande met het uitkeringsjaar '60 is een nieuwe wettelijke regeling van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten - „de Finan ciële Verhoudingswet 1960" - tot stand gekomen, terwijl tegelijkertijd de tot dan geldende wettelijke rege ling kwam te vervallen. De oude wet telijke regeling kende het systeem van de subjectieve uitkeringen uit het Ge meentefonds, welke boven de objec tieve - aan vaste maatstaven gebon den - uitkeringen door de Minister van Binnenlandse Zaken konden wor den toegekend, indien 't budget van de gemeente in de gewone dienst on voldoende middelen bood om de uit gaven van deze dienst te dekken. Onze gemeente heeft voor en na - ik moet zeggen voortdurend, dus elk jaar - in deze omstandigheid ver keert. Telken jare werd via het sy steem van de subjectieve uitkeringen de totale uitkering uit het Gemeente fonds verhoogd, waardoor deze van jaar tot jaar stijgende uitkering een respectabele hoogte had bereikt, ech ter nog niet hoog genoeg om op het tijdstip van de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke regeling een vol ledig evenwicht tussen inkomsten en uitgaven in de gewone dienst te ver krijgen. Er viel in het budget 1959 nl. nog een aanzienlijke afstand tussen in komsten en uitgaven te overbruggen en deze gaping vertoonde zich in nog grotere verhouding in het budget '60. Het college van burg. en weth. heeft toen met kracht van argumenten een fors beroep gedaan op de Minister van Binnenlandse Zaken, daarbij zeer bijzonder en uitzonderlijk gesteund door Ged. Staten, om te bereiken, dat de financiën der gemeente geheel zouden zijn gesaneerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van de nieu we wettelijke regeling, welke het sys- steem van de subjectieve uitkeringen, die tot dan voor onze gemeente als het ware een bron waren om een reeks van indrukwekkende kapitaalswerken te kunnen uitvoeren, niet meer kent. Bovendien zou - in geval sanering uit-bleef - de last van het aanwezi ge en niet gedekte tekort van de ge wone dienst vanaf de eerste dag van de werking der nieuwe wettelijke re geling loodzwaar drukken op elk budget van volgende jaren en volko men remmend werken. De ondernomen pogingen om tot een algehele sanering van de finan ciën der gemeente te komen, zijn wel zéér geslaagd, hetgeen al hieruit mo ge blijken dat - na de uiterst gun stige beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken tot verhoging van de subjectieve uitkeringen uit het Gemeentefonds - de begrotingen voor de dienstjaren 1959, 1960 en 1961, welke nog steeds niet door Ge deputeerde Staten waren goedge keurd, omdat de gewone dienst van elk dezer begrotingen een groot te kort aanwees, aanstonds goedkeuring verkregen. In cijfers uitgedrukt, komt het hier op neer, dat het geheel van uitkerin gen uit het Gemeentefonds voor 1960 is verhoogd met een bedrag van f 425.058,-. Dit bedrag van f 425.058,- blijft tot en met het jaar 1965 als „kop" op het geheel van uitkeringen uit het Gemeentefonds ontvangen worden. Eerst per 1 januari 1966 treedt ten aanzien van het geheel van uitkerin gen uit het Gemeentefonds, zoals de ze uitkeringen volgens de oude wet telijke regeling gelden en door de nieuwe wettelijke regeling tot en met 31 december 1965 zijn gegarandeerd, een veranderde situatie in, welke een overbrugging inluidt naar de datum van 1 januari 1970, waarop voor taan de nieuwe wettelijke regeling, en dan met gelijktijdige afloop van garanties van de oude wettelijke re geling zal gelden. Door de sterk verhoogde uitkerin gen uit het Gemeentefonds zijn wij in staat om een periode, waarin vele mil joenen voor de uitvoering van enorme en veelsoortige kapitaalswerken zijn geïnvesteerd, af te sluiten met een stand van de financiën, welke als volkomen gezond mag worden gety peerd. Deze stand van de financiën is - na en door de sanering - zelfs der mate gunstig, dat de jaren 1959 en 1960 in de gewone dienst nog bete kenende middelen zullen overlaten, hetgeen zich vermoedelijk in 1961 ook nog voor een deel zal voortzet ten. Na gepleegd overleg en in over eenstemming met Gedeputeerde Sta ten zullen wij U t.z.t. voorstellen om dit totaal aan vrij-blijvende middelen over gemelde jaren samen te brengen in een fonds voor de stichting van 'n cultureel centrum, hetgeen betekent, dat het in het fonds aanwezige be drag zal worden aangewend voor di recte afschrijving op de stichtings- kosten, waardoor enerzijds de tot standkoming van een cultureel cen trum véél meer binnen het bereik der mogelijkheden komt, omdat het beno digde investeringsbedrag véél min der zal zijn, en anderzijds de exploi tatie-last beduidend gedrukt zal wor den, omdat de jaarlijkse last van ren te en aflossing zich slechts over een deel van het geïnvesteerde bedrag zal uitstrekken. Wij streven er naar om U zodanige voorstellen te doen, dat aan dit fonds voor de stichting van een cultureel centrum middelen tot een totaal-be drag in de orde van grootte van een half miljoen gulden kunnen worden toegevoerd. Over het cultureel centrum kom ik aanstonds nog nader te spreken. In mijn beschouwingen over de fi nanciën der gemeente dien ik zeker ook de perspectieven van de nieuwe wettelijke regeling van de financiële verhouding tussen het Rijk en de ge meenten te betrekken. Deze nieuwe wettelijke regeling heeft tot doel de gemeenten weder fi nanciële zelfstandigheid te verschaf fen en haar niet langer door een sys teem van subjectieve uitkeringen uit het Gemeentefonds, zoals de oude wettelijke regeling kende, afhankelijk van het Rijk te maken of te laten. Als middel daartoe wordt een aan tal objectieve maatstaven voor uitke ringen uit het Gemeentefonds gehan teerd. De op deze wijze verkregen be dragen moeten in staat stellen om in de nu aanvangende periode de gewo ne dienst van het budget elk jaar slui tend te maken. Er zal geen mogelijk heid meer zijn om langs de weg van subjectieve uitkeringen het langs ob jectieve weg - dus met gebruikma king van voor alle gemeenten gelden de maatstaven - vastgestelde bedrag aan uitkeringen verhoogd te krijgen. Dit brengt mede, dat alleen sluitende begrotingen ter tafel kunnen worden gebracht, althans voor goedkeuring door Gedeputeerde Staten vatbaar zijn. In de nieuwe wettelijke regeling is een vermeerdering van de factoren, welke de uitkeringen beïnvloeden als grondslag voor de nieuwe verdeling aanvaard. De nieuwe regeling bevat verschillende elementen, welke geva riëerd en gedifferentiëerd rekening houden met een aansluiten op be hoeften en voorzieningen van elke gemeente en voornamelijk van snel groeiende gemeenten, waartoe onge twijfeld ook onze gemeente te reke nen valt. Niet meer uitsluitend het inwonertal der gemeente - dat ove rigens op zich zelf reeds een belang rijke factor is voor elke snel groei ende gemeente - zal met het uit keringspercentage de jaarlijkse uit kering aan de gemeente bepalen, doch ïntroduceerd, welke tevens de ont wikkeling van de uitgaven in de loop der jaren in tal van opzichten naai objectieve maatstaven zullen volgen. In dit verband zijn als nieuwe ele menten te noemen de uitkeringen uit het Gemeentefonds voor het lager on derwijs en het nijverheidsonderwijs - twee sectoren, welke in onze ge meente met haar vele scholen zéér grote uitgaven per jaar vergen - en de kosten van sociale zorg, welke als onderdeel van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds gaan gelden. Deze nieuwe elementen betekenen voor onze gemeente een zeer aanzien lijke verbreding van de uitkerings basis. Een belangrijke groep van uitga ven, welke tot dusver geheel of ten dele moest worden gedekt uit de alge mene uitkering, zoals deze uitkering in de oude wettelijke regeling voor kwam en die alleen van het inwoner tal afhankelijk was, zal thans, onaf hankelijk van het inwonertal, in de uitkeringen van het Gemeentefonds gaan meespelen. Dit zijn met name de onderwijsuitgaven, die in het budget onzer gemeente zo doorslaggevend zijn, en die wat de uitkeringen betreft, in de nieuwe regeling niet alleen in absolute zin, doch in de accressen in aanmerking zullen worden genomen. In mijn achtereenvolgende nieuw jaarsredevoeringen heb ik de finan ciën der gemeente vrijwel onbespro ken gelaten, doch nu wij op een keer punt in de wettelijke regeling van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten zijn gekomen, waar door voor onze gemeente een nieuw vertrekpunt is bepaald, heb ik het no dig gevonden, om het gehele terrein met U te verkennen. De groei van het inwonertal In verband met de financiële ver houding tussen het Rijk en de ge meenten sprak ik reeds over het in wonertal, dat zowel in de oude als in de nieuwe wettelijke regeling een be langrijke norm is. Ook in 1961 toonde dit inwonertal weer een verheugende groei. Het verloop was als volgt Bevolking per 1 januari 1961 Vermeerdering door M V Totaal 9161 8993 18154 geboorten 241 265 506 vestiging 374 398 772 9776 9656 19432 Vermindering door overlijden 59 54 113 9717 9602 19319 vertrek 305 350 655 bevolking per 31 dec. 1961 9412 9252 18664 Stand der bevolking per 31 dec. 1961: 18664 1 jan. 1961: 18154 Vermeerdering in het jaar 1961: 510 In 1961 vermeerderde het aantal inwoners met 510, terwijl in 1960 deze vermeerdering 735 bedroeg, dus 225 méér. Het verschil in vermeerdering valt geheel en al toe te -schrijven aan het verschil in vestigingsoverschot, dat in 1960 335 bedroeg en in 1961 slechts 117, dus 218 minder. Deze schommeling in het vesti gingsoverschot is veroorzaakt door de stand van de woningbouw, zowel in de overheids- als in de particuliere sector. Omvangrijke complexen kwa men in 1961 in1 aanbouw, doch nog niet gereed voor bewoning. In 1962 zullen enkele honderden nieuwe wo ningen kunnen worden betrokken en dat zal een sterke opwaartse druk aan het vestigingsoverschot over 1962 geven. Het verdient opmerking, dat het \aantal geboorten in 1961 nóg hoger ligt dan in 1960. In 1961 waren er niet minder dan 506 geboorten en in 1960 was dit aantal 490. Een overzicht van het aantal ge boorten in enkele jaren, voorafgaan de aan 1960, ziet er als volgt uit 1959: 1958: 1957: 1956: 1955: 369 geboorten 368 geboorten 345 geboorten 371 geboorten 344 geboorten In deze gegevens weerspiegelt zich het woningbouwbeleid van de laatste jaren dat gevoerd heeft tot de moge lijkheden om een aantal jonge gezin nen te huisvesten. Het verloop van het inwoneraantal der gemeente vanaf 1 januari 1922 - de datum, waarop de gemeenten Baardwijk, Besoijen en Waalwijk tot' één gemente werden verenigd - heb ik in beeld doen brengen op een kaartje, dat als bijlage bij mijn nieuw jaarsrede is gevoegd. De grafiek van de bevolkingsgroei is wel zeer spre kend. Aanvankelijk - tot 1930 - was deze groei zéér gering, daarna - tot 1940 - nam de groei toe en ver volgens - dus na 1940 - was er de aanvang van een flinke groei, welke groei zich in de jaren 1950 en vooral de laatste jaren zeer sterk heeft vooft- gezet. Het is van belang om de voort schrijding van het inwonertal der ge meente ook te beschouwen in het licht van de bevolkingsaanwas van de streek. Dan valt het op, dat de Oos telijke Langstraat - dus de gemeen ten Vlijmen, Heusden en Drunen - de laatste jaren een snelle groei te zien geeft, welke niet alleen uit ge boorteoverschotten doch evenzeer uit vestigingsoverschotten voortspruit, terwijl de Westelijke Langstraat - dus de gemeenten Loon op Zand, Sprang- Capelle, Waspik, Raamsdonk en Geertruidenberg - de laatste jaren een trage stijging vertoont, welke wordt veroorzaakt door vertrekover- schotten. De industriële groei Het verloop van het inwonertal houdt in zekere zin een indicatie in ten aanzien van de ontplooiing en omvang van de werkgelegenheid. Vertrekoverschotten wijzen in het algemeen in de richting van gebrek aan voldoende en gevariëerde werk gelegenheid. Uit het feit, dat de gemeente Waal wijk voortdurend vestigingsoverschot ten heeft, mag - zij het dan ook on der bepaalde restricties - worden afgeleid, dat de aanwezige beroeps bevolking niet alleen volledige werk gelegenheid heeft, doch dat daarnaast ook nog enige ruimte aanwezig is voor van elders komende beroepsbe volking, welke zich hier vestigt. Enige weken geleden heb ik via een enquête gegevens verzameld om trent de werkgelegenheid in de indu striële bedrijven van Waalwijk met meer dan 10 arbeidskrachten. Alle industriële bedrijven hebben aan deze enquête medegewerkt, zodat ik de beschikking heb over een wel zeer actueel en nauwkeurig overzicht. Dit overzicht biedt het volgende beeld Aantal bestaande bedrijven arb. in 1945 arb. thans Aantal in 1945 man. Vr. man. vr. pendelaars 22 schoenfabrieken 1382 349 2084 556 1060 8 Iederfabrieken 401 5 554 13 266 6 lederwarenfabrieken 93 34 127 72 65 2 hakkenfabrieken 25 1 49 2 18 1 stalen veren 30 135 11 67 2 chemische fabrieken 13 44 1 11 2 machinefabrieken 30 1 61 1 21 2 constructiefabrieken 20 1 78 2 35 1 meubelfabriek 60 1 55 2 37 2 confectiekleding 6 32 49 186 113 1 veevoeder 15 39 1 17 1 melkfabriek 30 67 3 12 1 cartonnage 4 3 13 11 6 1 kousenfabriek 4 8 4 8 2113 435 3359 869 1728 aantal arbeiders Aantal Aantal nieuwe bedrijven vanaf 1945 man. vr. pendelaar» 6 schoenfabrieken 282 52 98 2 lederwaren 13 8 2 2 hakkenfabrieken 39 2 12 1 machinefabriek 12 10 1 chemische fabriek 29 6 7 1 meetapparaten 129 96 84 504 164 213 Te concluderen valt, dat het aantal arbeidskrachten in de industriële be drijven in totaal 4896 bedraagt, te splitsen in 3863 mannelijke arbeids krachten en 1033 vrouwelijke ar beidskrachten. Van dit aantal van 4896 arbeids krachten valt een aantal van 1941 aan te merken als pendelaars, dus personen, die buiten Waalwijk wonen, doch in Waalwijk werken. Verder is van dit aantal van 4896 arbeidskrachten een aantal van 668 werkzaam in na de oorlog tot stand gekomen nieuwe bedrijven. Uit het overzicht blijkt, dat de tra ditionele schoen- en lederindustrie in de staalkaart van de ter plaatse ge vestigde industrieën nog zéér over heerst. Behalve in de industriële bedrijven vindt een deel van de beroepsbevol king ook een bestaan in de dienstver lenende bedrijven (handel en verkeer in de ruimste zin) en dit aantal mag aan de hand van gegevens van het Gewestelijk Arbeidsbureau gesteld worden op rond 1500, terwijl in de landbouw nog ongeveer 100 perso nen werkzaam zijn. Totaal is dus in Waalwijk een be roepsbevolking van 4896 en 1500 en ^De tcho vAn het Zuiöen Uitgever:

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1962 | | pagina 1