wAAlwi]kse en LanqstRMtse couratu
KERSTTRIPTIEK
tn m bte öagen
Kerstfeest
HOE KEES EN PETER KERSTNACHT VIERDEN EN
AAN EEN GROOT GEVAAR ONTSNAPTEN
Aanbidding van het kind
(door H. C. Rekkers)
Kerstverhaal voor de jeugd
VRIJDAG 21 DECEMBER 1962
84e JAARGANG No. 100
De tcho vAn het Zuióen
ïtgever
'.'aalwijksche Stoomdrukkerij
Antoon Tielen
hoofdredacteur JAN TIELEN
jironummer 1069687
Tjt blad verschijnt 2 x per week
Abonnement
22 cent per week
per kwartaal 2.85
3.10 franco p.p.
Advertentieprijs: 10 cent per m.m.
Contractadvertenties: speciaal tarief
opgericht 1878
Bureaux: Grotestraat 205, Waalwijk Tel. 04160 - 2621 Kaatsheuvel: Dr. van Beurdenstraat 8 Tel. 04167-2002
Telegram-adres: „ECHO"
En in die dagen liet Augustus, keizer van Rome, de mensen tellen
in zijn hele rijk. Ook Josef moest weg, naar Betlehem, met Maria,
en daar werd zij moeder. Ze deed haar Baby in doeken en legde
Het in een voerbak. In de herberg was immers geen plaats voor
Hen. Herders waren daar in die buurt en aan hen verscheen een
Engel Gods, die tot hen zeide „Niet bang zijn. Het is feest! Want
daarjuist is een Heiland geboren. Glorie aan God, en op aarde
Vrede aan de mensen die goed willen!"
En de herders gingen en vonden Hem in een stal, Hij was gelegen
in een voerbak en gewikkeld in doeken.
Een bittere koude
heerste er over de
miljoenenstad Pa
rijs. Een bittere
koude hing over 't
gehele land.
Koning Winter re
geerde met strenge
hand en gaf het ge
heel een onplezie
rige indruk.
Haastige mensen
oewogen zich snel voort door de
aauwe steegjes en over brede bou
levards van de Franse hoofdstad.
Noël 1957. Een feestelijke straat
erlichting duidde de wijken aan
waar de welvaart een bepaald peil
had bereikt. De dancings waren
overvol, en het mondaine leven
ging ook in deze Kerstnacht zijn
gewone gang. Voor deze mensen
was de Kerst een aanleiding om
eens een extra keertje uit te gaan,
om eens extra van de aardse ge
noegens te profiteren. Een schril
contrast vormden de armzalige
achterbuurten van de Franse Licht-JÖÈ
stad. '1*9
De Seine was bijna dichtgevro
ren. Slechts in het midden stroom
de het water bruisend langs de
beide ruwe ijskanten. Langs de ri
der was slechts een spaarzame
verlichting aangebracht. Dit alles
maakte een kille, huiveringwek
kende indruk. Over het smalle
rottoir, langs de kade van de Sei-
:e schuifelde een eenzame figiAr
voort. Zijn kleding en de verzor-
ang van zijn haar wezen erop, dat
hij tot de stand behoorde, die men
clochards pleegt te noemen. De
glans in zijn ogen was verdrietig.
Het leven had geen beloften meer
voor hem. Het had hem aangeno
men en weer uitgespuugd, als iets
waardeloos, afgeleefd. Het had hem
getekend, gehard. Zijn interesse
ging nergens meer naar uit. De
loekomst was leeg, ad fundum.
Deze Kerstnacht had ook voor hem,
evenals voor de pleziermakers van
het wereldrijk, niets om het lijf.
De Notre Dame straalde zijn licht
uit, naar alle zijden. Het klokken
gelui verhaalde de Blijde Bood
schap aan ieder, die het maar we
ien wilde. Langzaam stroomde de
prettig verwarmde kerk vol. De
mensen schuifelden langs de ban
ken, en zochten het beste plaatsje
op. De kerk was versierd met tal
loze brandende kaarsen, bloemen
en gedrapeerde gordijnen. De clo
chard passeerde de Notre Dame.
Hij keek naar de talloze kerkgan
gers, die zich hier verzamelden om
te bidden tot God. Hij begreep hen
niet. Wat zochten ze daar? Voor
„Want terwijl een diepe stilte
alles omgaf en de nacht was
voortgeijld tot de helft van
zijn baan sprong uw alver
mogend woord van uw ko
ningstroon uit de Hemel".
Deze woorden spreken over
het mysterie van de mens
wording. Zij brengen ons het
grote wonder van het ge
beuren in de Kerstnacht. De
oneindige stilte die er in
rondwaart, spreekt er zich
wonderbaarlijk in uit.
In de stilte immers gebeuren
de grootste dingen, niet in
het rumoer en in het ver
toon van de uiterlijke ge
beurtenissen, maar in de stil-
le beweging van het beslis-
sen, in het geheime offeren
en overwinnen. Wanneer het
hart door de liefde wordt
aangeraakt, de vrijheid van -
J de geest tot de daad wordt J
bewogen. Op de stilste van
alle gebeurtenissen, op dat-
gene wat van God uit stil is
t en ontrukt aan alle aan-
drang, willen wij ons in de
komende dagen gaan bezin-
nen. Het zal ons vrede bren-
gen en een diep innerlijk ge-
luk. Vrede in onze harten,
t omdat wij opnieuw tot Hem
mogen komen, die ons van
de overweldiger heeft ver-
t lost.
De vrede en het innerlijk
geluk, wij wensen het u
gaarne toe in de komende
Kerstdagen.
hem was de dood het einde. Het
einde van alles. Hij wilde door
gaan, maar aarzelde. Daarbinnen
mocht iedereen komen. Daarbin
nen was het behaaglijk warm.
Even later kon men deze zielige
figuur door het portaal de kerk
zien binnenschuifelen. De man
bleef achterin staan. Hij zag al
deze pracht en praal. Het kaarsen-
licht weerkaatste in zijn ogen. Het
rinkelen van de bellen der misdie
naars kondigde de H. Mis aan. Zij,
die de eenzame figuur daar achter
in de kerk hadden gadegeslagen,
zouden de glans in de lichtblauwe
ogen van de man met het verstrij
ken der minuten zien veranderen.
Zijn hart werd warm van binnen.
Toen de priester vanaf de kansel
de Kerstboodschap voorlas juichte
het in zijn binnenste. „En in die
dagen En aan hen verscheen
een Engel Gods, die tot hen zeide:
Niet bang zijn, het is feest! Want
daarjuist is een Heiland geboren.
Glorie aan God, en op aarde Vrede
aan de mensen die goed willen.
x
Bij iedere stap die
hij deed, kraakte de
bevroren sneeuw.
Het landschap was
als het ware omge
toverd in een witte
massa. De wind, die
zich zachtjes door
de bomen voortbe
woog, deed fijn sneeuw opstuiven,
van de met het witte goedje zwaar
beladen takken. Af en toe werd de
egale sneeuvlakte ontsierd door de
sporen van kleine dieren of door
voetafdrukken van mensen.
De zon die fel op het heldere
sneeuwoppervlak scheen, vond zijn
repercussie in de wat triest staande
ogen van de oude man. Als men
hem zo door de sneeuw zal voort
gaan, dacht men met iemand van
even in de zestig te doen te heb
ben. In werkelijkheid was het een
krasse tachtiger, die zich naar zijn
huisje begaf, dat half verscholen
lag onder de hoge dennebomen.
Het waren nog slechts luttele hon
derden meters, die hem van zijn
woning scheidden. Het bospaadje
dat hij moest volgen, werd moeilij
ker begaanbaar. De diepe karre-
sporen hinderden de oude man.
Ergens in het bos vlogen enkele
vogels kwetterend op een tak. De
man zocht nu bevend met zijn door
de kou verstijfde vingers de sleutel
in de zakken van zijn versleten
winterjas. Na enkele ogenblikken
zoeken kon hij de deur openen, en
ging naar binnen. Hij klopte zijn
besneeuwde jas en hoed af, en hing
ze aan een tot kapstok dienende
spijker. In het huiskamertje heerste
een gezellige sfeer. Hier en daar
had het oude heertje een denne-
takje aangebracht. In de hoek, het
dichtst bij de haard, stond een
klein stalletje met slechts drie
beeldjes. Het Kindje Jesus, Maria
en Jozef. De oude baas ging be
hoedzaam in de gemakkelijke stoel
naast de haard zitten. Zo kon hij
net bij het opgehangen pijpenrek.
Even later kringelden de rook
wolkjes langzaam omhoog om in
het niets te verdwijnen. Zichtbaar
genoot de grijsaard van het laatste
wat hem in het leven nog restte.
Zijn vrouw was enkele jaren gele
den gestorven. Het had een dom
per op zijn doen en laten gezet.
Zijn enige zoon was vier jaar gele
den naar Canada geëmigreerd.
Goed, hij kreeg iedere maand zijn
brief, maar het werd zo'n sleur.
Nee, dit jaar kon hij Kerstmis wel
in alle eenzaamheid vieren. Zijn
kennissen uit het dorp bleven op
eerste Kerstdag ook thuis.
Het werd snel donker deze avond.
Nog een paar uijrtjes, en hij zou
weer naar bed gaan. De oude man
had er een hekel aan, om als bui
ten de duisternis was ingetreden,
alleen op te blijven. Nee, dan zocht
hij liever de warmte en behaag
lijkheid van zijn bed op. Gewoon
tegetrouw nam hij ook deze avond
weer de dikke bijbel om er een
stukje uit te lezen. Ditmaal de
Kerstboodschap. Zijn trillende han
den zochten de bewuste bladzijde
op. En hij las: „En in die dagen
Verder kwam hij niet. Voetstap
pen, die over het grind van het
tuinpad knerpten, vroegen zijn
aandacht. Vlug stond hij op en liep
naar de achterdeur. Even later
viel zijn zoon hem om de hals en
wenste hem een Zalig Kerstfeest.
Oorlog
'n Expressief woord
zonder excessief te
zijn. Voor de juiste
exstirpatie van de
mensheid is geen
woord te vinden
met 'n juiste klank
uitdrukking.
Het niets ontziende
en toomloze geweld,
dat alles verwoest en alle leven
wegvaagt, is voor de menselijke
begrippen onvatbaar. En toch
wordt deze zinloze onterende „han
deling" door menselijke wezens,
door „human brains" op geslepen,
duivelse manier uitgedacht.
Hij lag, vuil en bemodderd, in
een loopgraaf die stonk naar rot
tende lijken, kruitdamp en bloed
doordrenkte grond. Hij lag er zo
als velen, badend in het zweet van
angst en uitputting. Hij lag er, al
leen met zijn gedachten. Inhaerent
aan zijn vrees voor de dood was
ook de totale onverschilligheid van
het onzekere. Het kon hem niets
verdommen of hij wel of niet door
een ontploffende geranaat uit el
kaar werd gereten, of het koude
staal van een bajonet in zijn li
chaam voelde rondwoelen. Zijn
kleren, die als vodden om zijn uit
geputte lichaam hingen, stijf door
de modder en het zweet, zaten vol
geronnen bloed.
Als hij om zich keek, staarde hij
onherroepelijk in de glazige ogen
van een of andere dode soldaat, die
als het ware rond hem gezaaid la
gen. Met afgerukte ledematen en
totaal verminkte gezichten. Het
deerde hem niet meer al dit leed
te moeten aanzien. Hem interes
seerde alleen dit: hoe kom ikzelf
uit deze hel. Als hij iets meende
te horen tegenover zich schoot hij
als een razende de hele patroon
houder van zijn stengun leeg op
niets. Fluitend priemden deze sta
len punten de koude, donkere
nacht in, dood en verderf zaaiend
onder de vijand. Leefde je eigen
lijk nog wel? Waarom moordde je?
De onbekende soldaat ontweek de
ze vraag. Hij wilde zich de reali
teit van deze hel niet voorstellen.
Alleen de vijand vernietigen, niets,
niets anders. Hij keek naar rechts.
Er naderde een zwarte gedaante.
Hij wilde schieten, maar de ander
noemde zijn naam. Toen de don
kere figuur weer weg was, wist hij,
dat het komende uur beslissend
kon zijn. Zijn peloton zou een aan
val doen op een vijandelijk mi-
tailleurnest, dat het gehele terrein
beheerste. De onbekende soldaat
prepareerde zich mentaal op deze
attaque. Hij bad tot God. Hij bad
ook omdat het deze nacht Kerst
nacht was. Vrede op aarde aan de
mensen die goed willen. Plotseling
was het alsof het gehele landschap
verlicht werd door enorme lam
pen. Een lichtpatroon. Het sein
voor de aanval. Met vele anderen
sprong hij nu over de rand van de
loopgraaf en bewoog zich al vu
rend in de richting van de vijand.
Hij zou deze echter nooit bereiken.
Hij voelde plotseling een scherpe
pijn in zijn buik. Hij liet zijn ge
weer vallen en greep met beide
handen krampachtig in het getrof
fen lichaamsdeel. Langzaam voel
de hij het nog warme bloed over
zijn handen vloeien. Snel gingen
zijn gedachten uit naar de Kerst
nacht, honderden jaren geleden.
„En in die dagen. De volgende
treffer maakte een klein rond gaat
je in zijn voorhoofd, net boven het
linkeroog.
Kees was vijf en een half geweest,
Peter net vier jaar. Kees was groot
voor zijn leeftijd, vol deugnieten
streken en altijd bereid Peter te
plagen. Peter was echter ook niet
mis, want als Kees een van zijn
boze buien had, dan wist hij echt
zijn mannetje wel te staan en kon,
als dat nodig was en vader of
moedér niet in de buurt waren
zijn handen en voeten best gebrui
ken, zodat het wel eens gebeurde,
dat Kees, die toch anderhalf jaar
ouder was dan Peter, met een bult
of een schram van het slagveld bij
moeder aan kwam.
De ruzie begon eerst goed vor
men aan te nemen wanneer het
over een stuk speelgoed ging, waar
ze alle twee op hetzelfde moment
hun zinnen op hadden gezet. Dan
kon het in huis een lawaai zijn van
jewelste en steeds moest vader of
moeder tussenbeide komen om een
eind te maken aan de kleine maar
hardnekkige oorlog tussen beide
broers.
Op de vooravond
van Kerstmis ech
ter, hadden beide
partijen, tot grote
verwondering van
de ouders, vrede ge
sloten. Geen ruzie,
geen kibbelpartij -
tjes, geen schoppen
de benen 's avonds
aan tafel, terwijl dat
.gewoonlijk onder 't
eten toch wel het
Moeder vertelde de
beide bengels, dat deze Kerstnacht
het Kerstkindje weer geboren zou
worden en dat ze 's morgens, wan
neer ze tenminste braaf waren gaan
slapen, alle twee naar de kerststal
en de kerstboom met de veelkleu
rige lichtjes zouden mogen kijken.
De heldere ogen van Kees en Pe
ter schitterden als sterren aan de
heldere vrieshemel. De kerstboom
en de kerststal daar hadden ze
alle twee al zo lang naar verlangd
en gevraagd.
Plotseling zei Kees: „Ja Peter, als
jij heel erg braaf bent, dan mag
jij de kerstboom met de lichtjes
óók zien, net zoals Kees", en hij
wees daarbij trots op zich zelf.
„Kees, weet jij nog wat er alle
maal in die kerstboom hangt",
vroeg moeder, die zag aankomen
dat, wanneer ze niet gauw tussen
beide zou komen, de opmerking
van Kees weer tot ruzie zou leiden.
„Ik wel," riep Peter, „veel gekleur
de lichtjes en gekleurde ballen".
„En het kindje Jezus", vulde Kees
aan.
„Maar Kees," zei moeder, „hoe kun
je dat nou zeggen. Het kindje Je
zus hangt toch niet in de kerst
boom." „Da's wel" knikte Kees vol
geval was.
overtuiging,"en de heilige Jozef,
en Maria en al de schaapjes
„Onze Kees is „Lalalala" onder
brak vader Peter, die allang weer
wist wat er komen moest.
„Vertel jij dan maar eens waar het
kindje Jezus, Maria en Jozef thuis
horen." „In de stal" riep Peter zo
hard hij kon. „Juist in de stal" zei
moeder. „En morgen, wanneer jul
lie alle twee eerst braaf zijn gaan
slapen, dan staan de kerstboom en
de kerststal daar in de hoek."
„Mag ik de kaarsjes aansteken?"
vroeg Kees. „Nee ikke... riep
Peter, die ergens vermoedde dat
hij tekort zou worden gedaan.
„Er staan tien kaarsjes voor de stal
en ieder mag er vijf aansteken"
stelde vader gerust, „en wie nu
vlak voor het slapen gaan nog ru
zie maakt, of ruzie uitlokt, die mag
geen kaarsjes aansteken."
Dat vonden ze alle twee toch wel
heel erg, zodat de rust voorlopig
was weergekeerd. Plotseling stond
Kees op, liep naar moeder toe en
vroeg of hij naar bed mocht.
„Is Kees ziek" vroeg vader stom
verbaasd over zoveel gehoorzaam
heid. Andere avonden gingen er
hele huilpartijen aan vooraf, voor
dat Kees eindelijk zijn pyama eens
aan had.
„Ik ook naar bed" zei Peter, die
opeens erg veel Slaap gekregen
scheen te hebben. De twee bengels
waren het laatste half uur zo ge
dwee samen nog wat gaan spelen
en opeens kregen ze alle twee be
hoefte om te gaan slapen, zó erg
zelfs, dat ze hun ogen echt geen
minuut langer konden open hou
den. Nu was het altijd wel zo ge
weest, dat, wanneer Kees met een
idee kwam afzakken Peter er al
tijd als de kippen bij was, om het
voor de ouders onbegrijpelijke
voorstel van Kees te steunen, al
wist hij zelf niet of er wel een
voordeeltje voor hem in zat.
„Nu goed, dan alle twee maar dik
onder de wol en flink slapen, dan
staat morgen de kerststal met de
kaarsjes gereed en mag ieder er
vijf aansteken." Kees liep naar va
der toe om hem een nachtzoen te
geven, maar bleef, toen hij er een
had gekregen, voor vader staan,
terwijl hij hem met vragende ogen
aankeek. „Nog een", zei Kees an
ders kan ik echt niet goed slapen.
„Dan ikke ook twee" kwam Peter
aanrennen. „Wel heb ik ooit van
mijn leven" verbaasde vader zich.
„Anders zijn ze met geen boze
woorden naar bed te krijgen, en
nu staan ze een half uur eerder
dan normaal te schooien om naar
bed te mogen en moeten ze alle
twee nog een extra nachtzoen heb
ben ook."
„Het zal de spanning zijn", veron
derstelde moeder, die Peter al op
haar arm had genomen, om hem
naar boven te dragen. „Ik bij pap
pie op de rug", riep Kees, en hup
daar ging hij al met een zwaai op
de sterke schouders.
Boven aangekomen stopte moeder
de beide jongens, die alle twee op
één kamer sliepen nog eens extra
onder, maar kwam er toch ook niet
vanaf, voordat zij zowel Kees als
Peter twee nachtzoenen had gege
ven. Elkaar vragend aankijkend
gingen vader en moeder weer naar
beneden.
Rrrriiinnnnggg, ging de
de wekker 's nachts om
half vier. Om vier uur
begon de nachtmis in de
parochiekerk en vader en
moeder hadden besloten
daar alle twee naar toe
te gaan. Het dienstmeisje
zou dan thuis blijven, zodat de
twee jongens niet alleen in huis
hoefden achter te blijven. Toen va
der zich gewassen had ging hij nog
even naar de kamer van Kees en
Peter, om te kijken of die van het
nachtelijk rumoer in huis niet
wakker waren geworden.
Voorzichtig deed hij de deur op
een kier openen keek naar
binnenZag hij dat goed, of
vergiste hij zich. Kees en Peter wa
ren verdwenen, de bedden waren
leeg. De schrik sloeg hem om het
hart. Wat kon er nu toch gebeurd
zijn? Geen spoor van de jongens
en alleen de grote beer lag nog bij
Peter in bed. Met twee trappen te
gelijk rende vader de trap af naar
beneden, de gang door en de ka
mer in. En ja hoor met een zucht
van verlichting draaide hij het
licht aan. Hij had het onmiddellijk
gezien. Daar lagen ze alle twee
zich van geen schuld bewust te sla
pen, de lichtjes van de kerstboom
brandden vol trots en wierpen hun
schemerig licht op de twee ben
gels die lagen te slapen met het
kindje Jezus, dat was toegedekt
met een zakdoek, Maria en Sint
Jozef tussen hen in.
Ondertussen was ook moeder naar
beneden gekomen, die vol schrik
het schouwspel overzag.
„Wat krijgen we nou
„Ja dat vraag ik me ook af" zei
vader, terwijl hij op de jongens
toeliep en hen wakker schudde.
Kees was de eerste die slaperig
zijn ogen opendeed, eerst vol ver
wondering rond keek en toen on
middellijk begon te huilen. Peter
schrok van dit ongewone lawaai
ook wakker en direct stemde hij
in met huilen, zodat horen en zien
verging. Bang, bong, bang, bong,
bang, bong, klepelden de klokken
van de kerk door de stille vries-
nacht. „Het is tijd voor de kerk"
zei moeder, „breng ze maar gauw
weer naar bed, in de hoop dat ze
gaan slapen."
Binnen vijf minuten was vader al
weer beneden, „als ossen, zo sla
pen ze weer. Begrijp jij er iets
van?" „Nee ik niet en moet je hier
kijken." Op het gezicht van Maria
en Jozef zat een grote chocolade-
veeg, terwijl het hoofdje van het
kindje Jezus ook al chocolade-spo
ren vertoonde. De os en de ezel
stonden op de schoorsteen als hoor
den die er niet meer bij
Het was al bijna acht uur in de
morgen, toen vader besloot zijn
beide ondernemende zoons, uit bed
te gaan lichten. Moeder ging mee
naar boven om de beide jongens
koppen eens fris te wassen, mis
schien dat er dan een aannemelijke
verklaring voor hun zonderling ge
drag uit de bus zou komen. Aan
tafel onder het Kerstontbijt, kwa
men de eerste woorden van het
verhaal na veel vragen en aan
dringen met horten en stoten uit
de mond van Kees los.
Kees vertelde, hoe hij 's avonds,
toen vader en moeder verteld had
den over de kerstboom en de kerst
stal, besloten had om wakker te
blijven, om dan te gaan kijken in
de huiskamer, wanneer vader en
moeder zouden zijn gaan slapen.
In het begin had Peter niet erg
goed begrepen wat er aan de hand
was en juist, doordat hij steeds
maar bleef vragen en zeuren, was
Kees wakker gebleven.
In eindeloze spanning hadden ze
liggen afwachten totdat ze vader
en moeder naar boven hoorden
komen. Toen was het zover dat ze
hun plan konden uitvoeren. Bijna
dreigde alles nog in duigen te val
len, doordat Peter struikelde en
naar beneden dreigde te vallen.
Eenmaal beneden gekomen had
Kees de lichtjes van de kerstboom
ontstoken en hadden ze vol bewon
dering naar de vele kleuren zitten
kijken. Peter was al spoedig door
iets anders aangetrokken, namelijk
door de heerlijke chocolade kerst
kransjes, die in de boom hingen.
Met een stoel was het vrij makke
lijk enkele kerstkransjes uit de
boom te pakken. Samen hadden ze
onder de boom zitten snoepen,
toen Peter ineens tegen Kees zei,
dat hij het Kerstkindje hoorde zeg
gen, dat die ook een kerstkransje
wilde hebben. Kees had toen al
zijn moed bij elkaar geraapt en nog
twee kransjes uit de boom „ge
plukt". Maar hoe ze ook probeer
den het Kerstkindje wilde het niet
opeten, evenmin als Jozef en Ma
ria Toen had Kees, Peter een
beetje bang gemaakt, door te zeg
gen dat hij duidelij" hoorde dat het